GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vijf-en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vijf-en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden ta QRONINQEN op 7 an 8 Jul! 1315.

De vergadering onzer Vereeniging was ditmaal naar Groningen saamgeroepen, waarheen uit heel 't land de leden en begunstigers waren opgekomen. Het spreekt vanzelf dat de noordelijke provinciën het grootste aantal der aanwezigen leverden; doch ook uit zuidelijker landsdeelen ontbraken er niet.

We gingen ditmaal op onder den druk der tijdsomstandigheden. In al de jaren van het bestaan onzer Vereeniging waren de tijden niet zóó ernstig geweest als thans, en dit bleef vanzelf ook niet zonder invloed op het samenzijn in Groningen, dat intusschen toch in velerlei opzicht een opgewekt karakter droeg.

Aan de eigenlijke saamkomsten der Vereeniging ging thans voor de tweede maal een

Wetenschappelijke Samenkorrest

vooraf; men herinnert zich dat verleden jaar te Utrecht deze bijeenkomst zich had mogen verheugen in veler belangstelling, en ook nu was deze waarlijk niet gering.

De leiding van deze bijeenkomst was opgedragen aan Prof. Dr. W. Geesink, die, na opening met getjed de aanwezigen met een kort woord verwelkomde en daarna de gelegenheid openstelde om te bespreken het referaat van Prof. Dr. H. Ba v in c k, onder den titel: Over liet Onbewuste reeds geruimen tijd te voren verkrijgbaar gesteld. Nadat in het referaat over de Begripsbepaling is gehandeld, wordt de Geschiedenis der te behandelen vraagstukken gegeven; terwijl in de derde plaats de Verschijnselen worden besproken.

De Cotidusies^ waartoe Prof. Bavinck kwam, veroorlooven we ons hier over te nemen:

De leer van het onbewuste, die in den laatsten tijd zich zulk eene breede plaats in de ; )sychologie veroverde, is een bewijs, dat de «Psychologie ohne Seele» onhoudbaar is, en is in zoover een herstel van de oude leer der ziel, volgens welke ziel en bewustzijn onderscheiden zijn, en het bewustzijn niet is het wezen, maar eene eigenschap van de ziel.

Terwijl zij voorst aan de eene zijde de tabularasa-theorie verwerpt, is zij aan de andere zijde een terugkeer tot de leer van de vermogens (potentiae) en hebbelijkheden (habitus) der ziel, hetgeen o.a. voor de opvoeding van groote beteekenis is.

Al verder stelt zij in het licht, dat de ziel niet louter als een ens, maar tevens als een agens moet opgevat worden, en dat dus zoowel de categorie der actualiteit als die der substantialiteit op haar toepasselijk is.

Ofschoon echter allerlei toestanden en werkingen in het zieleleven onbewust zijn, is het toch niet wenschelijk, daarvoor eene bijzondere leer van het onbewuste op te stellen, wijl de ziel met hare potentiae en habitus zakelijk hetzelfde op meer eenvoudige wijze leert, en de term van het onbewuste, zonder iets te verklaren, zelf weer verklaring behoeft.

Ook verdient het geene aanbeveling, om den term van het onbewuste toe te passen op de hersenprocessen (unconscious cerebration, het physiologisch onbewuste), wijl deze niet liggen op het gebied der psychologie, maar op dat van de physiologic.

Evenmin verdient het goedkeuring, om van onbewuste voorstelhngen, Gefühie en wilsacten te spreken, omdat deze verschijnselen steeds eenig bewustzijn insluiten.

Het onbewuste (half-, zwakbewuste, dubbelbewuste) is de naam voor die belangrijke groep van zielsverschijnselen, welke wel buiten het centrum van het bewustzijn (buiten het bemerken en de opmerkzaamheid) hggen, maar toch niet ganschcHjk daarbuiten vallen. Ofschoon de grens tusschen dit zwak-bewuste en het volstrektonbewuste dikwerf moeilijk te trekken valt, levert de hierbedoelde groep van verschijnselen geen genoegzamen grond om daarop eene leer van het onbewuste te bouwen.

Toch bewijst dit onderbewuste goede diensten bij de verklaring of toelichting van andere zielsverschijnselen, zooals de droom, de hypnose, de alteratie der persoonlijkheid, verschillende vormen van krankzinnigheid, maar het is niet bij machte, om eene bevredigende oplossing te bieden van al die verschijnselen, die onder den naam van occulte worden samengevat.

Evenmin is de leer van het on-of onderbewuste in staa, t, om de ethische tweespalt in den mensch te verklaren, 1) lo. omdat de voorstanders van de leer van het on-of onderbewuste onderling ten zeerste verdeeld zijn over de zoowel intellectueele als ethische qualiteit van dat on-of onderbewuste; 2) en 2o. omdat de strijd tusschen rede en lust (geweten en hartstocht, plicht en neiging), evenals ook die in de geloovigen tusschen vleesch en geest (ouden en nieuwen mensch, Rom. 7 : 14 v. Gal. 5 : 17 enz.) een gansch andere is dan die tusschen het bewuste en het on-of onderbewuste.

De leer van het onbewuste vindt in de Heilige Schrift in zooverre steun, als deze er besHst van uitgaat, dat de 'ziel veel rijker en dieper is dan het bewustzijn, Ps. 44 : 22, Spr. 4 : 23, Jer. 17 : 9, 10, I Cor. 14 : 25, I Petr. 3 : 4, enz. en deze gedachte ten grondslag legt aan hare leer van de zonde. Gen. S : 21, Ps. 19 : 13, 51 : 12, Jer. 17 : 9, Mark. 7 : 21 ; van de wedergeboorte, Jer. 31 : 33, Joh. 3:8; van de unio mystica, Rom. 8 : 16, Gal..2 : 20; van de inspiratie, 2 Petr. 1 : 21, en van de obsessie. Joh. 13 : 2, 27, Hand. 5 : 3.

Maar de Heilige Schrift maakt ter-andere zijde onderscheid tusschen verborgene dingen, die voor den Heere, en geopenbaarde dingen, die voor ons en voor onze kinderen zijn, Deut. 29 : 29; onderwijst, dat al onze kennis slechts langs normalen weg, uit de algemeene en bijzondere openbaring (natuur, geschiedenis, schrift), verkregen kan worden, Jes. 8 : 20, 40:21—26, Rom. 1:20, 10:6—8, 1 Cor. 2 : 9 ; en verbiedt daarom alle mantiek en magie, Lev. 20 : 27, Deut. 18 : 10, 1 Sam. 28 : 7, Jes. 8 : 19, Mich. 3 : 7, Openb. 21 : 8, 22 : 15.

Al deze uitspraken der H. Schrift hangen ten nauwste met het theïsme saam, dat lijnrecht tegen het pantheïsme en occultisme overslaat, en zoowel agnosticisme als gnosticisme vermijdt. Aan het interessante debat werd deelgenom.en door de heeren: Prof. Dr. J. Woltjer ; Dr. J. G. Ubbink; Dr. G. C. Aalders; Prof. F. W. Grosheide en Prof. W. Geesink.

Na repliek van Prot. Bavinck werd deze samenkomst gesloten.

Des avonds te 714 ure werd in de Zuiderkerk de

Ure des Gebeds

gehouden, waarin voor de schare optrad Dr. H. Kaajan, van Rotterdam.

Nadat gezongen was Ps. 36 : 3, en een gedeelte van Gods Woord was gelezen, sprak de leeraar ^de aandachtige schare toe:

Het is niet zonder schroom, dat ik voor U optreed, om het. gebed te leiden voor onze Vrije Universiteit in Nederland.

Niet dat mijn liefde voor de eenige Universiteit in ons vaderland, die vraagt naar de wijsheid van Gods Woord en zoekt de eere van Gods Naam ook op het terrein der wetenschap, beneden vriespunt zou staan.

Welk recht-geaard Calvinist zou niet zijn Vrije Universiteit liefhebben, haar dragen op zijn hart, op de vleugelen des gebeds haar brengen voor Gods troon, den Heere dankend voor de kostelijke gaven in haar aan ons Calvinistische volk geschonken.

Wie zou niet in geestdrift ontvonken als hij naspeurt het heroïsme des geloofs, dat de stichters dezer Universiteit heeft bezield bij het in het aanzijn roepen onzer Gereformeerde Hoogeschool. Wij hebben onze Universiteit lief, want van haar kan het heeten: „Zij hebben mij van mijne jeugd af benauwd, maar ze hebben mij niet overmocht". Ze is dan ook terecht genoemd een schóla miiïtans, een school onder het kruis. Maar nu verstaat gij, waarom het bidden voor deze Hoogeschool zoo moeilijk is. Ons gebed toch mag geen vorm zijn, geen ijdel verhaal van woocden, geen schaal zonder kern. Het gebed, dat voor onze geliefde stichting opgaat, moet doordringen tot God Almachtig en mag niet met gebroken wiekslag weerkeeren.

Bereiden wij ons tot zulk bidden voor, maar laat ons vooraf een kort woord spreken, dat u en mij sterken kan in de overtuiging, dat onze Gereformeerde Universiteit de voorbede der Christenen waard is en noodig heeft.

Het woord ter inleiding was ontleend aan Hand. 17:18a: n sommigen van de epicureïsche en stoïcische wijsgeeren streden met Paulus ; en sommigen zeiden : Wat wil toch deze klapper zeggen ?

Paulus te Athene. Paulus is een man geweest van scherpe contrasten. Groot en sterk is zijn geest, maar die geest woonde ongetwijfeld in een zwak lichaam. Zijn lichaam is hem 'n tente, een leemen hut tot instorten ieder oogenblik gereed. Hij spreekt van een scherpen doorn in zijn vleesch, een doorn wondend en schrijnend. Daarbij droeg hij in zijn lichaam de htteekenen van zijn lijden. Niettemin, welk e^n geest woonde er in dat teedere, in dat gekneusde vleesch! Want Gods kracht wordt bij Paulus in zwakheid volbracht.

Er zijn meer tegenstellingen in dezen lichtenden apostel. Voor zijn God een worm, klagende over zijn zonde-schuld, toont hij voor de menschen een wonderlijk hoog zelfbewustzijn.

Hij is een man van een weeke, zachte natuur. Hij kon weenen als een kind. Hij schrijft brieven zóó teeder, dat ze roeren het diepst uwer ziel. Hij zingt een hymne op de hefde zóó wonderschoon, dat ze haar wedergade niet vindt. En tegelijkertijd trotseert hij koningen en keizers, treedt hij hoogepriesters te Jeruzalem grimmig

') Zie bijv. Noorduyn, Het Onderbewustzijn, bil. 37.

^) Volgens Sidis (bij Loewenfeld t. a. p., blz. 47) is het onbewuste dom, zonder critischen zin, lichtgeloovig, serviel, laf zonder moraliteit; en volgens Freud is de inhoud van het onbewuste ter laatste instantie steeds sexueele lust. Daarentegen laten Maudsley, Carlyle, James, Myers, enz. al het groote en edele uit het onbewuste opkomen.

tegen, gaat hij met heilige, schier ingehouden ironie zijn tegenstanders te lijf, scheldt hij de Galaten voor uitzinnig, ja hij is zóó van ijvervuur overdropen, dat hij niet eens bemerkt, dat zijn brieven soms moeten grieven en wonden.

Hij is man van hooge cultuur, sluit zich niet op biimen de enge wanden van zijn ghetto, hij is doorkneed in de poëzie en wijsbegeerte der kunstzinnige Hellenen, maar tevens is hij de mail van de meest zuivere mystiek, die zeggen kon: »Ik leef niet meer, Christus leeft in mij".

Te Jeruzalem wordt hij aan de voeten van Gemaliël gerijpt tot den vurigen zeloot, . die mede een welbehagen heeft aan Stephanus' dood. Ook is hij een echte Benjaminiet; denk slechts aan Jacob's profetie. Totdat God riep: sSaul, Saul, wat vervolgt gij Mij!" Sedert doorgloeit een heerlijke ijver Gode zijne aderen. Voortdurend is hij in gang. Hij vliegt door de wereld.

Toch niet de man van veeldoenerij, maar van het: één ding doe ik; de man van echte concentratie, het spannen van al zijn krachten op dit eene »het jagen naar het wit«. Hij loopt voor de eere van zijn God.

Denkt u dien wonderen man te Athene.

Uit het morgenrood verrijst Athene, de stad met haar wit-marmeren tempels, schitterende in het helle zonnelicht tegen blauw azuur. Als Paulus Athene's wijd-vermaarden bodem betreedt, is de gouden eeuw van Pericles sinds lang voorbij gesneld.

Toch, nog is het groot, zij het-terend op ouden roem en op vervlogen pracht.

Hier hebben Hellas' uitnemendste staatslieden geregeerd, zijn schitterendste redenaars hun woordkunst uitgestald, zijn diepzinnigste wijsgeeren gepeinsd, zijn vaardigste kunstenaren met fijne beitelen het maagdelijk marmer behouwen, zijn kleurrijkste schilders met palet en penseel gemodelleerd en getooverd, zijn zangerigste dichters hun lied aangeheven.

In dat Athene is Paulus. Een teer-blauwe lucht koepelt zich boven het oude Hellas. Ziet hem daar wandelen over Athene's pleinen, doorkruisende de oude weelde-stad. Nu was Paulus van klassieke vorming, maar alleen in het absolute kon zijn ziel rust vinden. Hij is niet half Christen en half paganist. Daarom gevoelt hij het: Athene moge in kunst en wetenschap ver boven hare zusteren uitschitteren, toch is deze stad zonder hope, wijl zonder God in de wereld. Paulus stuit hier aanstonds op de aberratie van den menschelijken geest. Daarom opent Sem hier de tente voor Japhet. Hij snelt naar Athene's markt, straks naar den areopaag, van ouds den zetel van wijze rechters. Want schooner en majestueuser is voor Paulus Calvariens berg, waar uit donkeren nacht werd geboren het leven.

Het scheen een ijdele waan, hier nog nieuwe denkbeelden te komen voordragen. Maar Paulus weet: er is niet alleen een zienlijke wereld, die wij aanschouwen met onze oogen en tasten met onze handen, er is ook de geheimnisvolle werkelijkheid der onzienlijke dingen.

En dat geloof, die wetenschap predikt hij niet alleen in den schuilhoek eener synagoge, maar ook op de markt, te Athene een transito-plaats niet slechts van stoffelijke, maar inzonderheid van geestelijke goederen. Dat geloof predikt hij tegenover Epicureïsche en Stoïcijnsche wijsgeeren, tegenover materialisme en pantheïsme. Ook in de arena der wetenschap treedt hij door Gods genade als een geharnast kampvechter naar voren. Hij deinst voor de wereldsche wijsheid geen duimbreed terug en hij ontsluiert daar den God van hemel en aarde, die woont in het hooge en in het verhevene en zich met de eeuwigheid als met een kleed bedekt, maar die ook wonen wil bij dien, die beeft voor Zijn woord.

Van Paulus te Athene naar onze Gereformeerde Hoogeschool schijnt de oveigang wel ietwat gewaagd. En toch? Hier zijn vele punten van vergelijking.

Paulus te Athene is door Beets genoemd »een dwaas temidden der wijzen", maar staat onze Universiteit op de markt van het wetenschappelijk denken ook niet in veler oog als een dwaze te midden van haar wijze zusteren?

Paulus, de man van het absolute, transigeerde nooit met het Kruis van den Man van Smarten; bedoelt ook onze Gereformeerde Hoogeschool niet hetzelfde in het strijdperk der wetenschap ?

Paulus leefde uit de wedergeboorte, uit de z mystieke unie met Koning Christus, het i> pro v Rege" bezielde zijn levensgang; wil ook onze h Universiteit niet dat levend beginsel meer in­ w dragen op het rerrein der wetenschap?

Voor Paulus was de strijd voor de Christelijke beginselen brood-noch goudwinning, maar werd ooit de ziel van de stichters en verzorgers onzer Hoogeschool bewogen door de gedachte aan stoffehjk voordeel ?

Paulus was niet de man van Doopersche »mydinghe«; in Athene vindt ge den kloeken belijder op de markt en op den Areopagus. Eischt ook niet onze Hoogeschool alle gebied voor Christus' eere op?

Paulus werd bespot en gehoond. Maar heeft ook niet onze Universiteit moeten drinken uit den beker van smaad, van hoon en van spot zoo bijtend als loog? Hoe is ze in haar kleinheid en onbeduidendheid aan de kaak gesteld, en in haar wetenschappelijkheid verguisd!

Maar onze Hoogeschool acht met een Mozes de versmaadheid van Christus meerderen rijk-'lom dan de schatten van Egypte. Waar voor de ongeloovige wetenschap de ervaTrings-wjsheid het eenige licht' is, daar gelooft onze Universiteit in het Woord des Heeren de oplossing te vinden ook van de diepste problemen. En nu kent ook zij slechts ten deele, ook zij heeft in het zweet van haar aanschijn haar brood te eten. Maar zij gaat het licht tegemoet, het licht der eeuwigheid. Zij zoekt Gods glorie. Zij arbeidt onder Hem, die voor alle wetenschappen Licht-Bron is, nl. den Christus. En zij werkt vol blijde hope naar die toekomst henen, waarop al het kennen ten deele zal wegvallen en zij, de getrouwe, in het gelijk zal worden gesteld.

Wie uit dat beginsel leeft, heeft dan ook onze Universiteit hef, zendt naar daze Hoogeschool zijn zonen, offert voor haar geld en goed en gedenkt haar in zijn gebed.

Gelijk een Paulus zegt: > Broeders, bidt voor ons«, zoo heeft ook onze school, worstelende in de branding, recht op ons vurig gebed. Onze Universiteit worde dan ook meer en meer gedragen door de liefde van ons Christenvolk, door de gebeden der heiligen en door de trouw harer vrienden.

De leeraar ging daarna de schare voor in den gebede.

Na de gebedsure was door de goede zorgen der Regelingscommissie aan leden, en begunstigers de gelegenheid opengesteld om elkaar te ontmoeten in De Passage. Als altijd werd van deze gulle avondreceptie druk gebruik gemaakt. Men was er tot Iaat in den avond gezellig bijeen; de eerste dag was zeker gelukkig geslaagd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Vijf-en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1915

De Heraut | 4 Pagina's