GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Geldersche Kerkbode geeft Ds. Van Schelven een verslag van zijn reis, die hij kort geleden als deputaat der Generale Synode voor de belangen der . Gereformeerde Hollanders in Duitschland deed. Ook buiten den kring van Gelderland zal dit verslag, dat menige interessante bijzonderheid vermeldt, wel gaarne gelezen worden.

Als deputaat van de laatstgehoudene Senerale Synode voor de belangen der Gereformeerde Hollanders bij de Duitsche Overheidspersonen, moest ik naar Keulen, omdat het Gouvernement (Keulen is in staat van beleg, en zoo regeert en bestuurt er de Militaire Overheid) elke samenkomst van vreemdelingen verboden had, en alzoo de Hollandsche godsdienstoefeningen niet konden plaats hebben.

Het liep alles prachtvol; de Hooge Officieren waren boven allen lof toeschietelijk en welwillend; en met eene schriftelijke opkejfjng van het verbod toog ik triomfantelijk huiswaarts.

Toen ik in Keulen aankwam — bij eene gladheid, welke menschen-beenen en voeten-vastigheid harmlos op de proef stelden — had ik geene gelegenheid mijn blik naar den verheven Dom op te slaan; tot de aarde werden mijn oogen te zeer getrokken, wilde ik niet reeds daar een val doen, welke in 't kalme Arnhem voor mij scheen weggelegd.

Toen ik het eerste bedrijf van mijne werkzaamheid had volbracht, was de avond reeds gevallen en de Dom in donkerheid gehuld

Daarbij was heel de omgeving in half-duister, en de naaste omtrek in volslagen donker gezet, uit vrees voor de luchtschepen, waartegen de Dom met kanonen is bezet om eiken o vermoedigen een «tot hiertoe* toe te donderen.

Die Dom, die schoone Dom zoo in het donker gezet, zoo onwaarneembaar in zijn hoog-op stijgende muren en transen, evenals de Pilatus (de omnevelde) meestentijds zich verbergt, scheen mij toe te fluisteren: God bedekt het licht van Zijn vriendelijk Aangezicht, verbeVgt Zijne tegenwoordigheid voor eene aarde, dronken van menschenbloed, doorweekt van bittere menschentranen, doorploegd met loopgraven, ingedrukt door granaten en bezaaid met menschenvleesch.

Beeld van d • verlatenheid Gods.

Do gewekte stemming doet een zucht slaken, soms een traan storten.

'Des anderen daags bescheen een zachte winterzon dien zelfden Dom, en deed al de heerlijkheid van dit wereldwonder overweldigend verheven uitkomen.

Het oog raakt nooit verzadigd van dit gezicht; telkens ontroert het; voortdurend worden nieuwe, treffende, eenige en harmonisch-schoone détails opgemerkt.

Ik ging het Godshuis binnen, en daar er geen dienst was, kon ik vrij rond loopen.

Langs de reusachtige eerste kolommen klimt het • oog onwillekeurig naar boven.

Zoo oqk bij de tweede, derde, vierde, vijfde groep; aldoor hooger. 't Is alsof de ziel hoog opgetrokken wordt in die hooge gewelven boven het aardsche ademt en leeft; vertoeft boven alle ellende, klacht en jammer van dit jammerdal, in sferen van hemelsche, onverstoorbare, schier tastbare stilte.

Daar boven, waar het zacht getemperde zonlicht door de rijk-symbolisch-gekleurde vens^sren licht.

Alles stemmende, verheffende, heiligende.

En langs die ladder van lichtstralen, uit den hemel neergelaten, daalt de ziel weer zachtkens neer, naar de omgeving, waarin gij iii werkelijkheid nog leeft.

Op de koude, blauwe zerken zag ik een treurende groep: eene aanzienlijke vrouwe, mefeene volwassene dochter, twee nog jonge zoons en een meisken; allen in diepen rouw gekleed; neergeknield op die harde, koude steenen; diep voorover gebogen, de handen gevouwen, de fijne zakdoekskens krampachtig omkneld, en telkens naar vochtige oogen gebracht.

Wat een staal van hartroerende smart en rouw!

Mijn ziel leed mee, en mijn oog volgde hen, zoolang 't mij doenlijk was, toen zij heengingen.

Graag had ik een woord van innige deelneming ze toegesproken; slechts een stille bede kon ik opzenden voor de diep-benauwden, vertegenwoordigers van een schare die niemand tellen zal, uit zoovele natiën, volken, talen en tongen!

Mijn oog zocht soortgelijke kruis-en leeddragers.

En overal zaten zij; oude grijze mannen, vele vrouwen, ook nogal jonge meisjes; verspreid, afgezonderd, alle gezelschap, iedere afleiding opzettelijk vermijdende, wenschende ongestoord hun gedachten te laten gaan naar' personen, wier beeld vast in lapidaire lijnen voor 't oog stond geteekend. Allen ernstig; ieder b'ddende.

Het leek mij een veelheid van gebeden als zoovele, enkele beekskens saamvloeiende tot één stroom; een stroom van gebeden; één gebed om bewaring, om hulpe en troost.

De vraag, die in mij oprees, bleef geen vraag: zouden deze gebeden uit hulpbehoeftige, verbrp-'kene harten van roomschcn, in dit roomsche gebouw, door onzen liefderijken God niet verhoord worden ?

Het majestueuze wonder-huis, de Dom (domus Domini) vervaagde zich als 't ware voor mijn oog; een dunne Uchtwolk scheen alles te omsluieren; deze woning loste zich op, en ik zag andere woningen; ik aanschouwde tempelen des Heiligen Geestes; harten door den Heiligen Geest tot woningen des I)rie-eenigen gemaakt; tempelen, waarin , de Heere wil wonen om er Zijne heerlijkheid te toonen.

Ik zag geen mensch-kunstenaar een kunstgewrocht ais deze Dom optrekken, maar de Goddelijke Kunstenaar en Bouwmeester trotsche zondaarsharten tot verslagen en verbroken harten maken, waar de Heere in welgevallen op neer ziet; smeekende, noodruftige, ellendige, arme zondaren, flie niet weten wat zij bidden zullen, en in wie de Heilige Geest met onuitsprekelijke zuchtingen bidt, en het diepste, het hoogste, - het teederste wekt; het Abba, lieve Vader; iunser Vater, der die bist i7i den Himmeln, voorzegt, dat stamelend na-gezegd wordt, en aan 't benepen hart zooveel lucht, zooveel licht, zooveel troost en sterkte biedt . . .

Die fijne, teere, inwendige, •Goddelijke Werker, die zich geen ruste gunt, vóór de arme ziel vereend is met de Bron van zaligheid, en rust in de armen des liefhebbenden Vaders, die beter en zekerder troost dan een moeder haar troosteloos kind!

En ik zei mijzelven voor:

Zalig hij, die, in dit levÈn, Jakobs God ter hulpe heeft; Hij, die, door den nood gedreven. Zich tot Hem om troost begeeft; Die zijn hoop, in 't hachelijkst lot. Vestigt op den Heer', zijn' God!

In die gemengde stemming bereikte ik den uitgang van het kerkgebouw, juist toen een militair intrad, zwaar gepakt en gezakt om naar het front te gaan, de borst versierd met het ijzeren kruis eerste klas, en achter hem zijn vrouw, in moeder verwachting.

Voorbeeld van teruggedrongen smart. In de hand eenige 'Liebesgabe voor den wellicht voor immer scheidenden echtgenoot.

Zij zochten een afgelegen, eenzaam hoeksken, heel vooraan bij den ingang; en knielden naast elkander, eenvoudig neder.

Hij voorover 't hoofd gebogen of strak voor zich tiitziende, de lippen vast op elkaar klemmend; zij 't hoofd gebogen, soms even leunende op den schouder des geliefden of 't hoog smeekend opheffend naar omhoog.

Geen traan welde meer uit het rood bekreten oog

Na eenigen tijd stonden zij langzaam op en gingen naar 't wijwater-vat.

De man doopte de vingertoppen in 't water en bevochtigde de trillende hand zijner bedroefde vrouwe.

Beide sloegen met heiligen eerbied hetkruistee' en.

Toen gingen zij voort, tot vóór het altaar, en bogen, uit de verte-er-voor, de eene knie.

Een wijle diep voorovergebogen, baden zij nogmaals en sloegen andermaal het kruisteeken; stonden toen op en gingen traag, peinzend, zwijgend en tóch zoo wèl-sprekend naar den uitgang.

Zij schreden langzaam door het portaal; stegen ce trappen moeizaam af: sloegen rechts-om.

Bij het zien op het stationsuurwerk, waarop zij elkander met een rcerend-veelzeggenden blik opmerkzaam maakten, versnelden zij hun pas, en verdwenen in de hal van Keulen's uitgestrekt Bahnhof (station).

Uit de verte bleef ik ze nastaren, en de gedachten vermenigvuldigen zich binnen-in mij.

Zou dit hun laatste gemeenschappelijke gebed geweest zijn?

Zouden weerzien ? zij elkaar, na dit afscheid, nog ooit

Zou de strijder zijn verwacht kind eens nog aan zijn moedige borst kunnen drukken ?

Het kind zijn vader nooit kennen?

Zou de vader straks met dën grijnzenden Dood op 't slagveld liggen worstelen, terwijl het kindeken in moeders schoot worstelt om het levenslicht te aanschouwen ?

Zal straks de moeder, als zij 't kindeken zal gebaard hebben, zich buigen over 't rose lichaampjen en 't bevochtigen met zilte tranen, uit de ziel , e-weld; en met bevende lip den ziel-doorvlijménden wensch, als een heilige bede, uitspreken over haar vaderloos wicht: smein Kind, sei treii deinem Vater, der im Feindeslatide schlaftta; of zal 't graf zelfs voor den geliefde niet kunnen genolven worden doordat zijn krachtig lichaam door een granaat zal zijn aan stukken en flarden gescheurd?

O, die wreede oorlog; die menschen-slachtbank!

En toch... wie zegt ons, hoevele zielen het gebed voort 't eerste of weer hebben gezocht; den Christus Consolator behoeven?

God, die 't Al regeert, doet alles tot verheerlijking van Zijn eigen Wezen, langs wegen en door middelen, welke ons zoo on-oplosbaar schijnen.

En wie dit aanvaardt, zal de waarheid van Jezus woord aan de treurende Martha, weggezonken-in troostelooze diepte bij 't graf van haren broeder Lazarus, ervaren: »die 'gelooft, zal de heerlijkheid Gods sien«.

Zoo recht dankbaar was ik, dat alles zoo voorspoedig liep met de zaken, die ik in Keulen had te doen.

Maar hoeveel dankbaarder nog, dat ik deze stemming op die wijze daar opdeed.

Ik zag on-uit-zeggelijk leed; maar ook weer den weg om sterkie, troost en heiliging te erlangen.

Wij hebben alle onze beproevingen, en 't is goed zichzelven voor te houden, dat niets bij geval, maar alles van Zijn Vaderlijke Hand ons toekomt; niaar nog rijker is 't, te zien, hoe de Heere zijn kinderen ook op beproevingen voorbereidt.

Als het oog maar geopend en het hart ontvankelijk zijn mag.

't Is altijd een herinneren, dat ons gebedsleven zoo weinig onafgebroken, levend, onverwelkelijk en rijk is.

Daar hapert het zoozeer en zoo veel en zoo gedurig aan.

En in den roomschen "Dom. ontving ik gratis, een Goddelijke les; door middel van beproefde en bedroefde roomschen.

Zij baden zoo uit behoeften, smeekten in 't gevoel, dat schepselen niet helpen kunnen, dat alleen Almacht en Ontferming bate kunnen verschaffen; riepen om genade in het bloed des kruises, voor arme zondaren.

D, als zij, wien de rijkdom des Evangelies van Jezus Christus onthouder! wordt, ons in hun roepen tot God zoo treffen, wat worden wij dan. verlegen, beschaamd en schuldig, dat wij, als Gereformeerden, geboren, opgevoed en levend in het volle licht van het volbrachte werk van Christus, soms zoo achter staan in geestelijken arbeid bij dezulken.

Maar ook heerlijk, als in de beproevingen, groot of klein, diezelfde Heilige Geest de algenoegzaamheid van 's Heefen oflfer en voorbede zacht-stralend en koesterend voor het zielsoog van een herboren goed Gereformeerd hart laat leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's