GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uw dagen zijn genaderd om te sterben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw dagen zijn genaderd om te sterben.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide tot Mozes : Zie, uwe dagen aijn genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zoo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst. Deut. 31 : 14.

Men kan plotseling, zonder dat men zijn einde naderen zag, nog op jeugdigen leeftijd, door een bliksemslag, door een schipbreuk, door een spoorwegongeluk, of wat ook, zijn leven inboeten.

Steeds gaat daarom de roepstem, het «Gedenk testerven!", het «memento mori, " tot al wie 't leven van God ontving, uit.

De dood kan ons zoo schrikverwekkend overvallen.

Maar ook afgezien van. zulk een onverhoeds sterven, waaraan een uur vooraf, zelfs van verre niet gedacht werd, is er een komen van ons einde^ als natuurlijke uitkomst van onzen levensloop.

Nog altoos geldt wat Mozes zong: »De jaren des menschen zijn zeventig, of, als zij zeer sterk zijn, tachtig jaren«. En al moge het getal gestadig aanwassen van wie nog in de tachtig, en daarover, een vrij hoog jaarcijfer bereikten, voor het overgroote deel van de kinderen der menschen is toch met de zestig jaren het hoogste punt bereikt, en ziet men na de zestig de krachten van lichaam en ziel afnemen, en merkt men al spoedig, dat het einde naderende is.

De vraag van den spot met het gewone zeggen: »Zijt ge zestig!" verraadt genoeg, hoe steeds met dien leeftijd onze levenskracht een knak schijnt te krijgen, en hoe er dan een afnemen volgt, dat op 't enide uitloopt.

Dat einde begint dan macht over ons te verkrijgen. En eerst zien we het wel nog slechts.van verre. Maar gedurig komt 't toch naderbij. En niet lang meer, of we beginnen te bevroeden, hoe dit einde de noodlottige mijlpaal is, waar niet wij naar toegaan, maar die op ons afkomt, om ons uit dit leven te doen verdwijnen.

Eerst mag dan, wie nog krachtig bleef, daar tegenin lachen, en roemen in de hem nog gebleven kracht, maar lang duurt "'t todi niet, of ook bij den sterkste beginnen zich de teekenen van het naderend einde te vertoonen.

De grijsheid moge een sierlijke kroon zijn, toch wijst de grijsheid op een verval van wat aan het leven geur en kleur gaf

De grijsheid zoekt het graf!

Nu kan ons naderend einde ons op tweeërlei manier worden aangezegd. Als we nog betrekkelijk jong zijn, door ziekte; en als er een langgerekt leven achter ons ligt, door den ouden dag.

In dat door krankheid verteerd worden voor wie nog jong van jaren was, en pas 't leven inging, ligt iets tragisch. Vooral de bange teringziekte zocht, niet 't minst in ons land, haar droeve slachtoffers in pijnlijke menigte. Het begint thans te verminderen. Er komt hope, maar, / wat ziekte het dan ook zij, krankheid, • al is 't geen tering, kan ons op alUe manier met dreiging des doods overvallen. Wien heugen niet de verhalen van pest en cholera uit een vroeger tijdperk ? Wie hoorde niet van typhus, en pokziekte, en dipheritis, en nu weer van nekkramp. En zeker, vf len komen door dit alles heen, maar niet weinigen bezwijken er toch onder. En als dan eindelijk de arts de hope opgeeft, en daarom, zoo hij zijn plicht doet, het gezin op 't doodsgevaar voorbereidt, dan voelt, mét 't gezin, ook de kranke zelf ten slotte het naderen van zijn einde zoo dubbel droef, omdat het hem, midden in de kracht van zijn leven, overvalt en neerslaat.

Toch blijven dit gelukkig altoos uitzonderingen, en het 2elf-voelen dat het einde naderende is, treedt toch gewoonlijk eerst in met den ouden dag.

Dat naderend einde is dan een nieuw iets, dat zich aan den gezichtseinder begint voor te doen. Ook vroeger hebben wij dan wel aan den dood gedacht, en met eiken nieuwen verjaardag elkander gelukgewenscht met de verlenging van het leven. Maar de dood als dood greep ons zelfs van verre nog niet aan. Tot zelfs aan het verschiet van , den horizon ontwaarden we zijn bange gestalte nog niet.

Doch met den ouden dag, dan begint zich, in de verte nog wel, maar 'dan toch vrij duidelijk, zijn angstaanjagende gestalte te vertoonen. En wat het bangste is, die gestalte van den dood komt al nader. Met elk jaar dat we verder komen. ? begint de afstand tusschen 't heden en den dood al meer in te krimpen. Zelfs voorteekenen van. lichaamsverzwakking en geestelijke bezwijming in 't geheugen, in de herinnering vooral, beginnen zich voor 'te doen. De uren van den dag worden door steeds voortgaanden arbeid te lang van duur. En zooals we als klein kind overdag sliepen, zoo'beginnen we ook nu weer in den middag een uur van ruste te zoeken.

We voelen 't zoo duidelijk, we zijn niet meer die we vroeger waren.

Er is iets in onze kracht dat afbrokkelt, en iets in de kracht van den naderenden dood dat toeneemt.

Jarenlang, ging 't vooruit, maar de ure van het achteruitgaan is nu gekomen.

Wie daar nu met wrevel en spotlach tegen ingaat, of er zich half opgewonden tegen inzet, is geen Christen-mènsch.

Wie bij het Kruis van. zijn Heiland nog op zijn ouden dag mag nederknielen, ondergEiat van dat naderen van zijn einde veeleer een heiligenden indruk.

Zoo vaak zijn er onvriendelijke, nijdzoekende, giftige verhoudingen in 't leven geweest, die men in de dagen van zijn volle levenskracht niet bezweren kon, maar, nadert nu het einde, dan poogt men toch daaraan een einde te maken, en is bedacht op 't zoeken van vergiffenis en op hét geven van vergiffenis, en zoo op 't zoeken van vrede.

Bij het naderen van het einde komt zoo vaak de heugenis op van gedaan .Qxxr& c\\i, dat om herstelling roept, en van geleden onrecht, dat nog niet ganschelijk is vergeven.

De gehechtheid aan fiet goed der aarde neemt met het naderen van het einde allengs af, en de innerlijke drang begint op te komen, om meer wel te doen, en ook zelts tot in zijn testament, veel meer dan vroeger, met wat God ons gaf, zegen te spreiden tot na onzen dood.

Toen Mozes zijn einde naderen zag, bestelde God hem Jozua als den man die zijn taak zou overnenien, en zoo ligt in wat Mozes te beurt viel, ook voor ons de aandrang om tijdig orde op onze aangelegenheden te stellen. Het zijn de onaandoen-Hjkste man'nen en vrouwen niet, in wier papieren men, na hun versterf, een wilsbeschikking vond, waaruit hooger toon en waaruit heiliger bedoelen sprak.

Ongetwijfeld, de jaren van de overzwakte levenskracht hebben meer dat boeit en aantrekt, maar toch gedenke een iegelijk onzer, dat in de jaren dat we het einde zien naderen, de rekenschap voor God zooveel meer in ons leven begint mee te spreken.

Hoe ouder we worden, hoe al meer in ons levensbeeld het menschelijke doen. afneemt, maar tegelijk het stevipel dat God op ons zieleleven indrukt, helderder uitkomt.

Het naderen van het einde bereidt zoodoende veel sterker dan men vaak meent, op het einde zelf voor.

Ons ik is dan al minder, onze Heiland al meer in ons leven geworden. En die Heiland is 't, die ook in ons sterven ons met onzen God verzoent, en tot onzen God brengen zal.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1916

De Heraut | 2 Pagina's

„Uw dagen zijn genaderd om te sterben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1916

De Heraut | 2 Pagina's