GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXII.

Is hiermede aangetoond, hoe ook bij onze beschouwing van de Hervormde Kerk het goed recht van de Separatie van 1834 en van de Doleantie van 1886 wel degelijk door ons gehandhaafd wordt, zoo komen wij thans tot de tweede vraag, die niet een historisch geding, maar een bij uitstek practische quaestie geldt, of de Gereformeerden in de Hervormde Ketk, die tot inzicht zijn gekomen van de zeer ernstige gebreken, die deze Kerk aankleven, het t echt hebben daarom, deze Kerk te verlaten en zich bij de Gereformeerde Kerken aan te sluiten?

Dat recht, zegt men, zou ontwijfelbaar vast staan, wanneer ge verklaren durft, dat de Hervormde Kerk een valsche Kerk is geworden of zelfs geheel heeft opgehouden een Christelijke Kerk te zijn, want dan zegt onze Confessie duidelijk genoeg, dat het de plicht der geloovigen is, om zich van de valsche Kerk af te scheiden en bij de ware Kerk zich te voegen. Maar wanneer ge zelf verklaart, dat deze absolute tegenstelling hier niet opgaat; dat in de Hervormde Kerk wel degelijk nog een deel van de Christelijke Kerk gevonden wordt; mag een geloovige zich dan wel van deze Kerk afscleiden om zich te voegen bij een andere Kerk, ook al is deze zuiverder in leer en kerkinrichting?

Te meer klemt deze vraag, omdat er bij de Afscheiding van 1834 en bij de Doleantie van 1886 met nadruk op gewezen is, dat men zich niet eigenmachtig en eigenwillig van de Kerk, waartoe men behoorde, afscheidde, maar dit noodgedrongen deed, omdat men uit deze Kerk gebannen en uitgezet werd. Thans echter is van zulk een uitbanning en uitzetting geen sprake. En heeft men dan zonder zulk een nitbanningsvonnis wel het recht om de bestaande Kerk, waartoe men behoort, te verlaten en tot een andere Kerk over te gaan?

Ook deze vraag moet besproken worden. Ze is van belang niet alleen met het oog op de Gereformeerde broeders in de Hervormde Kerk, voor wie dit een conscientievraag is, maar evenzeer met het oog op onze eigen Kerken. Mogen we de broederen die in de Hervormde Kerk zijn, vermanen om tot onze Kerken over te komen, of moeten we hen alleen opwekken om in de Hervormde Kerk hun plicht te doen? En nog sterker, indien zulk een overgang van Kerk naar Kerk een ongeoorloofde daad is, mogen onze Kerken zulke »overloopers" dan wel ontvangen en moet niet veeleer de overgang tot onze Kerken hun worden geweigerd?

Om op deze vraag het juiste ontwoord te geven, dient er wel onderscheid te worden gemaakt tusschen eene separatie, waardoor een scheuring in de Kerk ontstaat en instituut tegenover instituut komt te staan, en de separatie, waardoor men zich van een bestaand instituut afscheidt om zich. bij een ander, reeds bestaand instituut éér Kerk te voegen. In het eerste geval breekt men de bestaande eenheid der Kerk en maakt men, dat er nu voortaan twee Kerken naast elkander komen te staan. In het tweede geval is hiervan geen sprake; de gedeeldheid der Kerk is er, en men verlaat alleen de eene Kerk om zich bij de andere te voegen.

Wat nu het eerste geval betreft, zoo spreekt het wel van zelf, dat men hiertoe alleen mag overgaan, wanneer men daartoe door de Kerk, waartoe men behoort, gedwongen wordt, omdat deze Kerk u dwingen wil te doen wat met Gods Woord in strijd is, of u bant uit haar midden, omdat gij trouw aan den Koning der Kerk zijt. Zoo heeft Luther niet eigenmachtig zich van de

bestaande Roomsche Kerk afgescheiden, maar eerst nadat de Paus hem in den ban had gedaan. En zoo hebben ook de vaderen der Afscheiding in 1834 en daarna evenzoo de leiders der Doleantie in 1886 eerst de gehoorzaamheid aan de Synode opgezegd, toen de Synode hen uit hun ambt gezet bad. Dr. A. Kuyper heeft nog onlangs in een publicatie .hier met nadruk op gewezen, toen hij verklaarde, dat hij niet uit de Hervormde Kerk was gegaan of zich daarvan had afgescheiden, maar door de Synodale machthebbers uit de Kerk wras gezet. Ds eenheid der Kerk moge, zooals Calvijn terecht opmerkte in zijn bekend geschrift over de ware methode om de Kerk te reformeeren, een kostelijk goed wezen, maar boven de eenheid der Kerk staat de handhaving van de Waarheid Gods. En hoe pijnlijk en smartelijk een breuke in de eenheid der Kerk ook moge wezen, wanneer de keuze staat om of ter wille van de eenheid der Kerk de waarheid prijs te geven óf ter wille van de waarheid de eenheid der Kerk te verbreken, dan kan de keuze voor een kind Gods niet twijfelachtig zijn. De Waarheid Gods gaat boven de eenheid der Kerk.

Maar al zal alleen na een ernstig conflict, waarbij alie rechtsmiddelen zijn uitgeput om de waarheid te handhaven en het ten slotte tot een uitbanningsvonnis gekomen is, het ernstige kind van God den moed vinden om de eenheid der Kerk los te laten, zoodra die eenheid eenmaal verbroken is en nu twee Kerken naast elkaar ontstaan zijn, komt de zaak heel anders te staan en heeft ellj geloovige te beslissen, bij welke van deze Kerken hij zich voegen zal. Al heeft Luther zelf de gehoorzaamheid aan den Paus eerst opgezegd, nadat hij door den Paus in den ban was gedaan, toch heeft hij dit zeker niet als voorbeeld vojr anderen gesteld. Veeleer is van hem toen de machtige roepstem in heel de Kerk uitgegaan, dat het de plicht was van alle geloovigen om met de Pauselijke hiërarchie te breken en tot de Protestantsche Kerk over te gaan, die Gods genade tot reformatie had gebracht. Ook thans zal wel niemand er een Roomsche, die tot inzicht is gekomen van de gebreken, die deze Kerk aankleven, een grief van maken wanneer hij tot de Protestantsche Kerk overgaat. Overgang van de eene bestaande Kerk tot een andere bestaande Kerk, wanneer men meent, dat daar de waarheid beter gehandhaafd wordt, is altoos geoorloofd.

Er is dan ook nooit sprake van geweest, dat hetzij door de vaderen der afscheiding, hetzij door de leiders der doleantie tot de Gereformeerden in de Hervormde Kerk gezegd is: ge moogt u van de Hervormde Kerk niet afscheiden, voordat ge evenals wij den strijd in deze Kerk tot het uiterste toe gestreden hebt en ten slotte uit deze Kerk gebannen zijt geworden. Veeleer is juist omgekeerd, toen door het conflict, dat in de Hervormde Kerk ontstaan was, een deel der Gereformeerde Kerk tot zuiverder openbaring was gekomen dan onder de Synodale hiërarchie mogelijk was, evenzeer van hen de roepstem uitgegaan tot alle Gereformeerden in de Hervormde Kerk om zich nu bij deze tot reformatie gekomen Kerken te voegen. En dat dit niet alleen gold van het eerste tijdperk, toen overal de reformatie ter hand genomen werd, maar dat dit ook voortaan de roepstem zou blijven, die van onze Kerken moest uitgaan, werd met nadruk uitgesproken door Dr. A. Kuyper op de eerste Generale Synode te Amsterdam gehouden in 1892. Er bestond vrees bij hem, dat toen de vroegere Christelijke Gereformeerden en de vroegere Nederduitsche Gereformeerden tot éen Kerkengroep waren saamgesmolten, men meenen zou, dat nu het eindduel bereikt was en men de Gereformeerde broeders in de Hervormde Kerk vergeten zou. Daarom wees hij er op, dat ïde strijd nu eerst recht beginnen moest; dat het groote werk der reformatie niet ten einde liep, maar juist thans eerst ter dege ter hand moest worden genomen; dat we een strijdende Kerk moesten blijven en veroveren ons doel moest wezen. En wel, zoolang veroveren, totdat eens al het erfvAk des Heeren in deze landen onder eenzelfde Banier weer was bijeen gebracht.» Een doel, dat alleen bereikt kan worden, «wanneer wij allen persoonlijk rusteloos op de lange jacht gingen om al wat nog onder de hiërarchie leefde, te vangen met koorden van ernst en van broederlijke liefde.»

Trouwens, het recht van een lidmaat der Kerk, om wanneer hij tot overtuiging komt, dat een andere Kerk zuiverder is in de Belijdenis, in de Kerkregeering of in de handhaving der tucht, zich bij haar aan te sluiten, is wel nooit door een Protestant betwist. Lutherschen en Gereformeerden hebben elkander steeds als broeders erkend; van de tegenstelling tusschen een valsche en een ware Kerk kon hier geen sprake wezen; de Luthersche Kerk was evenzeer een ware Kerk van Christus als de Gereformeerde. En toch zal wel niemand oordeelen, dat het ongeoorloofd is, dat iemand, die eerst tot de Luthersche Kerk behoorde, maar tot inzicht kwam, dat de Gereformeerde Kerk een zuiverder belijdenis had, tot deze Kerk overging. Zoo beantwoordde Voetius, om ook hier weder ons op zijn getuigenis te beroepen, de vraag, of het geoorloofd is van een minder volmaakte naar een meer volmaakte Kerk over te gaan, bevestigend, wanneer de Kerk waartoe men behoort, aan dwalingen lijdt, ook al nemen deze de fundamenten van' het Christendom niet geheel weg, vooral wanneer daar dan nog bijkomt, dat zulk een Kerk uit schisma is ontstaan en de dwalingen veeleer bevestigd worden, dan dat er hoop is, dat ze verbeterd zullen worden. Zoa is, merkt hij op, het nimmer afgekeurd door de onzen, wanneer iemand «" de Luthersche of Remonstrantsche! Kerk tot ons overkwam. En hetzelfde geldt evenzeer, wanneer zulk een Kerk wel nog gezond is in de geloofsleer, maar schismatiek is, en gevaar loopt in ketterijen te vervallen, zooals met dé secte der Brownisten het geval was. (Pars I. p. 65, 66). Nu zal wel niemand beweren, dat de Luthersche of Remonstrantsche Kerk een valsche Kerk is, en nog veel minder kan dit gezegd van de Kerk der Brownisten, die zelfs in menig opzicht zeer beslist Gereformeerd waren in de leer en alleen in enkele ondergeschikte punten van de Kerkregeering afweken. En indien Voetius toch, zooals ieder, het volkomen geoorloofd achtte, dat iemand uit deze Kerken naar de Gereformeerde Kerken overging, omdat deze «volmaaktere waren, dan blijkt daaruit wel, hoe onjuist de voorstelling is, alsof men alleen dan gerechtigd zou wezen met de Kerk, waartoe men behoort, te breken, wanneer men deze Kerk als een valsche Kerk beschouwt. Wie de pluriformiteit der Kerk erkent, moet ook het recht erkennen van elk geloovige om van een minder zuivere naar een zuiverder Kerk over te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's