GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verlichting.

Eer we nu verder gaac. hebben we nog te zien hoe de Oosterling 'lèi; aanlei, om zijn huis in den avond behoorlr-k te verlichten.

Wij zagen reeds dat de verwarming veel te wenschen liet. Nu, dat was niet zoo erg, wijl het zelden heel koud was. Licht had men echter wel noodig. Want de kortste nacht duurde toch nog een uur of tien, de langste zelfs veertien. Een onderscheid van acht uur als bij ons tusschen den langsten en den kortsten dag, was in het Oosten onbekend.

Nu is het waar dat men daar niet zoo veel kunstlicht behoefde als bij ons. Er kwam des avonds geen krant en de meeste bezigheden werden bij dag verricht. Ook waren de winkels met donker gesloten en reden er weinig of geen voertuigen. Daarbij waren dé meeste Israëlieten landslieden, en zooals ge weet werken die niet bij kaars-of lamphcht.

Voor de verlichting buitenshuis werd dan ook geheel niet gezorgd. Trouwens, het is nog pas 250 jaar geleden, dat men in Europa aan straatverlichting begon te denken. Wie bij avond of nacht uit moest nam een brandende lantaarn mee. Zoo deden ook de tien maagden uit de gelijkenis, die hun lampen namen toen zij uitgingen den bruidegom te gemoet. Herhaaldelijk lezen we in de Schrift van »de buitenste duisternis, " dat wil zeggen, de duisternis daar buiten. En het was ontzettend wanneer iemand, gelijk de Heere Jezus ons voorstelt, uit de helder verlichte feestzaal, in het donker daarbuiten werd geworpen. Van het volle licht in de volslagen duisternis! Bovendien kon wie in den nacht wandelde zich licht stoeten of vallen. Ook liep hij gevaar van booze menschen en zwervende honden. In 't kort, 't was daarbuiten in het Oosten bij duister niet begeerlijk. Zelden ging dan ook iemand zonder dringende noodzaak in den donker op straat.

Voor de verlichting binnenshuis bezat men oudtijds in het Oosten ook niet veel, dat in onze oogen voldoende kan heeten. Men had kaarsen en lampen. Van beiden spreekt de Schrift. Denk maar aan den tekst, die spreekt van > de kaarsen brandende te hondene, óf die andere, waarin Johannes de Dooper bij een brandende kaars wordt vergeleken. Zoo ook, wat lampen betreft, lezen wij dat het Woord Gods een lamp is voor den voet. Salomo roemt de vrouw wier lamp 's nachts niet uitgaat, enz.

De kaarsen in het Oosten waren niet van smeer of vet gelijk die bij ons nog voorkomen, maar van was. Kanaa.a was een land vloeiende van honing. Er moesten dus bijen zijn en vanzelf dus ook veel was. Zulke kaarsen waren echter niet goedkoop, en werden bijna alleen door de aanzienlijke lieden gebruikt.

De mindere man had enkel de lamp, die trouwens zelfs in de paleizen niet gemist werd. Zulk een lamp zag er geheel anders uit dan die uit onzen tijd.

Een Oostersche lamp was meestal gebakken van klei of leem, was niet grooter dan bij ons een schaftkom, en had in den vorm veel weg van een sauskommetje. Er was een tuit aan in de gedaante' van een pijpje. Zulk een lamp geleek min of meer op de hanglampjes, die voor vijftig jaar nog vee) bij ons in gebruik waren en ook thans nog wel voorkomen. Alleen zijn ze bij ons van metaal en staan ook niet plat op de tafel als het sauskommetje, maar op een vrij hoog voetstuk, zoodat ze staande of hangende kunnen gebruikt worden.

Het Oostersche lampje werd gevuld met olie, die uit zaad of vruchten was geperst. In die olie legde men een pit, die getrokken werd door het pijpje, en dan aangestoken aan de punt. De olie voedde het licht. Daarom was het noodig altijd voldoende olie in de lamp te hebben, gelijk de bekende gelijkenis ons leert.

De tekst dien wij aanhaalden, ziet op een ijverige huisvrouw die ook voortgaat met werken als het donker is, ea dan arbeidt bij lamplicht. Haar lamp brandt dus ook des nachts.

Mooi licht naar ons begrip gaf de lamp in het Oosten niet. De vlam flikkerde en walmde, telkens moest de lamp van het noodige voorzien worden. Tusschen het Oostersche lampje en ons electrisch licht bestaat een groot verschil. Wij zouden ongaarne ruilen.

Datzelfde geldt ook voor het huisraad en de meubelen. De Oosterling maakte daarva, n veel minder gebruik dan wij.

Dat de aartsvaders bij hun reizen en trekken alleen het strikt noodige meenamen spreekt vanzelf. Abraham en Izaak hebben zeker geen weivoorziene linnenkast meegevoerd. Er was trouwens in de tent geen plaats voor.

Later, toen de Israëlieten vaste woonplaatsen in steden en dorpen kregen werd het anders. Maar toch ontbrak er altijd veel, dat wij onmisbaar achten, of althans gaarne zien.

Wij lezen op vele plaatsen in de=Schrift van bedden en beddekens. Doch die zagen er gansch anders uit dan wij zè kennen. De Oosterling sliep op een rustbank of op den vloer. Hij lag op een kleed, dat des avonds gespreid en des morgens opgerold werd. Ook wel wikkelde hij zich in zijn kleed. Het verschil hing af van zijn welstand. Maar zoo wordt begrijpelijk, dat iemand zijn bed kon opnemen en er^mee voortwandelen, als ook waarom God verbood het gepa-iide kleed van den arme des nachts te behouden. De rustbanken, waarvan ik zoo even sprak, waren laag en veelal vast aan de wanden der kamer, die ze dikwijls geheel besloegen. Als de bedden waren opgerold, kon de kamer even goed voor iets anders dan slaapvertrek dienen. Er waren ook tafels en stoelen of zitbankjes in de vertrekken, maar alles laag bij den grond. Eerst in de tijden der koningen van Juda namen de Israëlieten van de Babyloniërs de gewoonte over om bij het gebruiken der maaltijden, waarbij de spijzen natuurlijk ook laag kwamen te staan, zich neer te vlijen op kussens, en zoo bij de tafel aan te liggen. Dit was echter alleen mogelijk voor lieden, die goed betalen konden. De geringen moesten zich zien te behelpen, en namen vaak maar plaats op den grond. Uit het eerste hoofdstuk van het boek Esther blijkt, hoevee! pracht en weelde ook aan de bedden kon besteed worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1919

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1919

De Heraut | 2 Pagina's