GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEKEERING.

II.

Op zekeren middag, toen de regen het wandelen belette noodde de hoogleeraar zijn nicht uit met hem naar de stad te rijden ea zijn werkplaats (laboratorinm) eens te gaan bezichtigen. De jonge dame nam dit gaarne aan, al speet het haar dat zij bij dit weer haar mooiste pak niet k«n aantrekken.

Da werkplaats van den hoogleeraar was een ruime, fraaie zaal.

Op tafel stonden allerlei werktuigen, flesschen, h buizen enz. Verschillende thermometers hingen aan de wanden. Allerlei steenen of metalen voorwerpen, benevens twee groote werktafels vulden voorts de ruimte, 't Geheel gaf een indruk van orde en regelmaat, en tevens van netheid èn reinheid. Stof viel nergens te bespeuren.

De jonge gravin die voor 't eerst van haar leven een laboratorium bezocht, stond verbaasd en verrast bij hetgeen zij h: er aanschouwde. Zij had nooit gedacht dat haar oom zooveel bemoeienissen had, zooveel toestellen en werktuigen behoefde. Wel begreep ze van het meeste niet waartoe het diende, ja wist er zelfs de namen niet van, maar dit begreep ze wel dat er veel kennis, veel verstand en veel werklust moest zijn bij iemand die zich hier op z^a plaats zou vinden. Oom rees al dadelijk zeer in haar achting.

Maar nog meer toen hij beproefde op haar vragen antwoord te geven, en haar op veel opmerkzaam maakte 't welk zij anders licht voorbij had gezien. Zij had nooit etnig denkbeeld gehad van een arbeid als hier werd verricht. Het speet haar nu niet dat het dezen middag zoo regende want daaraan dankte zij het aangenaam en leerrijk bezoek aan het laboratorium. Ze wist toen niet dat zij er later nog veel meer aan danken zou.

De middag was bijna voorbij. Voor de bebezoekster was hij omgevlogen. Gaarne was zij nog veel langer gebleven zijn, maar de professor wist bij ervaring, hoe vermoeiend het bezoeken van museums en dergelijke is, vooral wanneer de bezoeker belang stelt m hetgeen hij ziet.

«'t Wordt lijd van gaan, nichtje», sprak hij, «anders wordt ge te moe.»

«Maar ik heb nog zooveel niet gezien».

«Welnu, dan een anderen keer. Ik ben tot uw dienst, want nu ik zie, dat ge er prijs op stelt hier eens rood te zien.»

«O heerlijke riep het nichtje. «We moeten gauw nog eens gaan.»

«Best» was het antwoord, «maar wij blijven nu toch nog even. Ik moet u toch nog iets laten zien rat ge tot nu toe niet hebt kunnen opmerken. Ga nog evea mee».

(Slot volgt.)

UIT HET OOSTEN.

DE DIEREN.

Na de leeuwen verdienen de beren, die in het Noorden vrij talrijk waren en er nog voorkomen, genoemd te worden.

De Syrische beer was een gevaarlijk buurman voor de mecschen. Dat kwam door zijn groote toegenegenheid tot de schapen eener kunde, wel te verstaan, genegenheid om ze op te eten. Vandaar, dat de herders zoo dikwijls met bereshadden te kampen. Zoo b.v. David, toen een leeuw en een beer te gelijk op de kudde aanvie-leu. Ze huisden ook in de bosschea, gelijk wij zien uit de geschiedenis der twee-en-veertig kinderen, die den profeet Elise hadden bespot, en deswege door twee beren werden verscheurd.

Eveneens een gevreesd dier was de wolf, die het ook al op de runderen en schapen had gemunt. De Schrift spreekt van grijpende wolven, van zware wolven, en wij weten allen, wat de Heere Jezus spreekt van dm wolf, die de kudde bedreigt, zoodat de huurling vlucht die geen herder is.

De wolf is een rasgenoot van den hond, hoewel een groote vijand. Honden kwamen dan ook in Palestina veel voor, al durf ik ook met zeggei, dat er zooveel waren als nu te Amsterdam. Zij werden niet als vaak bij ons voor liefhebberij gehouden, maar deden dienst als waakhonden bij de kudden. Zulke honden waren min of meer getemd, maar veel talrijker waren de wilde honden die overal rondzwierven, en soms half razend van den honger op alles aanvielen wat eetbaar was, ook levende dieren en zelfs menschen. Toen de goddelooze koningin Isebel, uit het venster van haar paleis te pletter was geworpen, en haar vertrapt lijk daar lag, kwamen dadelijk de wilde honden die in de stad zwierven, en vraten het lijk schoon op. Soms doolden die honden in groote troepen saam en wa'en zeer gevaarlijk voor wie hen tegenkwam. Nog kort geleden zwierven in Constantinopel, de hoofdstad van Turkije, bij nacht de wilde honden in troepen rond.

Een ander veel voorkomend roofdier was de jakhals, in onze Statenvertaling meestal vos genoemd. Dit slimme dier beroofde de wijngaarden, at vogels op, en richtte allerlei schade aan. Dat er veel vossen waren weten we o.a. uit de geschiedenis van Simson, die er driehonderd ving.

Wilde runderen en wilde ezels zijn bij ons niet, maar in het Oosten waren er vele. De Bijbel spreekt van sierke stieren van Bazan, een streek in het Noorden van Palestina, 't Waren woeste beesten evenals de wilde ezel of woudezel, dien men niet temmen ken. Hij leefde vrij en blij in de bosschen. Als van Ismaël gezegd wordt: hij zal een woudezel van een mensch ziin, dan wordt dit verklaard, door wat volgt: Zijn hand zal zijn tegen alkn en de hand van allen tegen hem. Hij zou vrij leven, vijandig tegen allen. Zoo leeft ook de woudezel, die overigens een prachtig dier is, gelijk ik eens inden dierentuin gezien heb.

Ge merkt wel, vrienden, dat Palestina andere en meer wilde dieren bevatte dan ors land. Da} kon ook wel niet anders. Tot die dieren behoort ook de arend, waarvan in de Schrift herhaaldelijk gesproken wordt. Van de vromen wordt gezegd, dat zij zullen opvaren met vleugels ge'ijk de arenden. Ook de arend was een gevaarlijk vijand voor de kudde, al stelde hij zich gewoonlijk met kleiner dieren dan schapen tevreden

Wanneer wij zoo spreken over de dieren in het Oosten en hun leefwijze, dan denken we onwillekeurig aan de woorden van den Psalmist, in Psalm 104.

«De hooge beogen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen

Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden; de zon weet haar ondergang.

Gij beschikt de duisternisse, en het. wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt.

De jonge )e°uwen, bn'eschende om eene roof, n om hun spijze van God te zoeken.

De zon opgaande, maken zij zich weg, en iggen neder in hun holen."

David had in zijn jeu^d, als herder, bij nacht n dag gelegenheid gehad de dieren gade te slaan, elijk heel de srheppng rondom hem. Geen wonder, dat hij door des Heeren geest gedreven r zoo schoon en verheven over spreken kon als n Ps. 104, die wel scheppings-of natuurpsalm eeten mag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's