GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT HET OOSTEN.

WOONPLAATSEN.

Pleinen, straten en grachten als bij ons kreeg men in de Oostersche steden niet te zien. Het schijnt dat ieder die grond kon krijgen en lust tot bouwen had, zijn gang kon gaan. Zoo stond het eene huis dikwijls vlak bij een ander, maar niet in de zelfde lijn. Sommige huizen stonden aaneen, andere weer elk afzonderlijk. Tusschen de huizen waren smalle wegen, die hier en daar straten vormden, zooals er nog in Jerusaleöi zijn.

Die straten zijn nauw, hobbelig en hebben dikwijls sterke hellingen. Zij zijn bijna alleen geschikt voor voetgangers. Een beladen kameel kan er nog juist door, maar geen rijtuig of kar, wat trouwens ook te gevaarlijk zou zijn. Kortom een stad bestond uit groepen huizen met open ruimten soms er tusschen. Alleen grootere steden hadden wat wij een straat noemen. Zoo lezen we in het boek der Handelingen, dat in Damascus een straat was genaamd de Rechte. Deze bestaat nog.

Wel lezen we reeds in het Oude Testament van een Bakkersstraat, uit welke de profeet Jeremia, toen hij gevangen zat, voedsel kreeg. Maar met deze straat zal wel een buurt of wijk bedoeld, zijn, waar de bakkers bijeen woonden.

Het was namelijk oudtijds gewoonte in de steden, dat lieden van hetzelfde vak bij elkander woonden. Dan konden de klantenhenmakkelijk vinden en hinderde het bedrijf geen anderen dan die er voordeel bij hadden. Een bakkerij was in zulk een warm land geen gewenschte nabüurschap. Zoo konden ook de looiers gevoegelijk bijeen wonen waar het noodige water was. Evenzoo de pottenbakkers bij de plek die de noodige klei leverde. Bakkers, looiers en pottenbakkers waren voor anderen geen gezochte buren.

Dat vakmeuschen bij elkaar woonden kwam trouwens ook bij ons vroeger voor. Hoewel ik geen eeuwen oud ben, weet ik nog zeer goed van e'en tijd, toen in de Halsteeg - thans de Damstraat - te Amsterdam bijna alle huizen petten-en hoedenwinkels waren, In de buurt waar veel looiers en dergelijken woonden, vindt men nog de Huidenstraat, de Runstraat, de Looiersgracht, de Looiersstraten en de Passeerdergracht en straten (passeeren is lederbereiden.)

Over de huizen spraken we vroeger. Ze waren laag, zonder verdiepingen, althans meestal, en in den regel met blinde muren aan de buitenzij, daar al het licht van de binnenplaats kwam waarop de kamers uitzagen. Begrijpelijk is dat de straten en wegen een somber gezicht aanboden, dat echter vaak gebroken werd door tuinen en hoven. Voor boomen was anders op de smalle wegen der stad natuurlijk geen plaats.

Van straatverlichting was al mee geen sprake. Zelden ging men in donker uit. Wie bepaald moest nam een lamp of lantaarn mede, ook net als vroeger bij ons. Wij verstaan dan ook, hoe schrikkelijk het voor den man uit de gelijkenis moet geweest ziJQ, toen hij uit de helverlichte ieestzaal op straat werd geworpen in den stikdonkeren nacht. Dat noemt onze Bij be': uitwerpen in de buitenste duisternis.

Bestrate wegen vau de eene plek naar de andere kende men niet. Alleen waren er voetpaden en enkele breedere wegen. Eerst onder de Romeinen kreeg men flinke, harde wegen. Aan middelen van vervoer als traras, omnibussen en dergelijke dacht toen nog nierhand. Die heugen trouwens ook in onze steden pas een vijftig jaar.

Over het geheel zou zulk een Oostersche stad ons zeker als woonplaats niet bevallen hebben. Mooie winkels zag men er niet. De woonhuizen waren van buiten leelijk en in het geheel zeer eenvoudig. Parken om in te wandelen ontbraken geheel \ evenzoo bloemen en planten tot sieraad voor de wegen. Voor hun genoegen te gaan wandelen lag niet in den aard der Oosterlingen. Gezellige avondjes of aangename vergaderingen kwamen zeker heel weinig voor. Men zcchtzijn vermaak meer in huis met enkele goede vriendeo.

Zooals wij reeds zagen ontbrak in de steden van het Oosten in den ouden tijd veel, dat wij thans hebben. Zoo waren naambordjes om de wegen te doen kennen nergeïi^ in gebruik. Wie iemand bezoeken wou moest maar zien hoe hij, als het geen oud bekende was, door zoeken en vragen hem uitvond. Gelukkig waren de steden klein en kenden de menschen elkander beter dan bij ons.

Het rondbrengen van brood in den morgen, het aan huis bezorgen van vleesch en andere eetwaren was in de Oostersche steden onbekend.

Wie vruchten of koren behoefde, kon op de markt terecht. Wie een kleed, een drinkbeker of een steenen kan iioodig had, ging naar het huis, waar de werkman woonde, die het benoodigde leverde.

Al was er niet zooveel verkeer als bij ons, toch kon het in de straten der steden druk en woelig zijn. Want alle verkeer bijna ging te voet of per ezel, en goederen werden meestal per lastdier vervoerd. Daarbij kwamen de venters die met water en vruchten te koop liepen. Ook de verschillende handwerken in de steden droegen bij tot de drukte buitenshuis. Wanneer wij lezen van steden in het Oosten hebben we er altijd op te letten van welken tijd sprake is. Tusschen het Jerusalem uit Abrahams tijd en dat uit de dagen, toen de Heere Christus op aarde was liggen twee duizend jaar. In zulk een langen tijd verandert er natuurlijk veel ook in een stad. Het alleroudste Jerusalem of Salem, waarover de priester-koning Melchizedek regeerde, was slechts een kleine plaats.

Heel anders was het duizend jaar later onder David en Salomo. David zelf had een "fraai paleis van cederhout. Ongetwijfeld waren er meer zulke. De stad werd vergroot met een nieuwe wijk, het tweede gedeelte genaamd, waarvan wij lezen in de geschiedenis van Koning Josia toen de profetes Hulda daar woonde. Onder Salomo kreeg de stad den prachtigen tempel, een koninklijk paleis waaraan dertien jaar werd gearbeid, en vijvers ter watervoorziening. Jerusalem was toen een sterke vesting.

Na de verwoesting door de Chaldeën en bij den wederopbouw veranderde de stad geheel van aanzien, allermeest toen de Romeinen er meester werden. Behalve den prachtig herbouwden tempel bezat Jerusalem nu een burgt, een rechthuis, een paleis voor den landvoogd, synagogen enz.

Op dit alles dient gelet wil men veel dingen goed begrijpen. Met de tijden verandert ook de stand der dingen.

Er was b.v, een tijd dat Jerusalem een open plaats was. Later roemt de Psalmist Jerusalems schoonheid aan de zijde van het Noorden. Waarom? Wel Jerusalem was aan drie zijden door dalen gedekt tegen aanvallen. Maar aan den Noordkant was het genaakbaar. Daarom had men daar zware muren en vestingwerken, die den vijand buiten hielden.

BRIEFWISSELING.

Eerlang krijgen de vragers weer een beurt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's