GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 93

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 93

Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

92 fahrens (ib. 1920 Bnd. I S. 468 fig.); Alte und neue Staatsrechtslehre (ib. 1921 Bnd. 11, S. 176 fig.) en Rechtsdogmatik ader Theorie der Rechtserfahrung (ib. 1921 Bnd. Il S. 525 fig.), dan ook meer in de Marburgerlijn, toen hij - zij 't al met verwerping van het normatief karakter des rechts - den zuiveren wil als oorsprong van het proces "des Rechtsverfahrens" liet optreden. Evenmin in Kelsen's oorsprongshypothese een "zuiver" element in den zin der Marburgerschool, daar het niet zelf uit den logisch-ethisch en oorsprong is afgeleid. Wel is Kelsen echter weder geheel in àe lijn van Cohen, wanneer hij althans het postulaat opstelt, de zelfstandigheid der rechtswetenschap tegenover andere wetenschappen in de scheppende "Normlogik" te fundeeren. 8) ALlgemeine Staatslehre S. 54, Das Recht als Gegenstand der Rechtserkenntnis - und nur unter diesem Aspekt kann von Rechtsgesetzlichkeit die Rede sein - ist ein System von Urteilen nicht von Imperativen; diese mögen zum Material des in der Rechtserkenntnis erst konstituierten Rechts gehören, die Tatbestände mögen als solche - unter anderen - Imperativen sein. Das Recht als Rechtsgesetz ist der Rechtssatz, ist ein hypothetisches Urteil" . Hier ook betoogt Kelsen, dat het begrip "Normadressat" niets anders kan beteekenen, dan dat een bepaalde menschelijke gedraging inhoud van de rechtsnorm is; daar nu in den "bedingenden Tatbestand" ook rechtsfeiten - zij 't al in verband met een menschelijke gedraging - kunnen optreden, zou men even zoo goed de rechtsnorm zich ook tot zulke gebeurtenissen kunnen laten "richten". Dat men zulke gebeurtenissen echter niet als "Norm-adressate" laat gelden, komt hierdoor, dat men in het begrip van "Norm-adressat" het aan het recht transcendente doel meedenkt (de rechtmatige gedragingen der menschen). In zij n vroegere werken verwierp Kelsen eveneens den "Normadressat" als wezenselement van het recht. Toch toont hij hier telkens onzekerheid en valt onwillens voortdurend weer terug in de imperatieftheorie. Zie b.v. Zur Lehre vam öffent/ichen Rechtsgeschäft (Archiv des öff. Rechts, Bnd. XXXI, 1913 S. 69), waar Kelsen erkent, dat een norm slechts tegenover diegenen verbindend kan zijn, voor wie zij genormeerd is, d. w. z. "aan wiens adres zij gericht is". Ook in zijn Hauptprobleme spreekt hij herhaaldelijk, ondanks zijn bestrijding van de opvatting van het Soll-subjekt als "Normadressat" van "die Person, der das Soli gilt, an die das SoU gerichtet ist". De oorzaak van deze onzekerheid is hierin te zoeken, dat in deze vroegere werken de rechtspersoonlijkheid nog statisch, als een zelfstandig toerekeningssubject tegenover de norm werd opgevat. Zie ook Hauptprobleme S. 434 en daartegenover b.v. Der soziologische und der juristische Staatsbegriff (1922) S. 134/5, waar dit statisch persoonsbegrip geheel door het dynamische is vervangen. 9) Allgemeine Staatslehre S. 47. 10) Kelsen vereenzelvigt blijkbaar doel en inhoud des rechts en verwikkelt zich daarmede in de antinomie, dat de rechtsinhoud dan transcendent aan het recht zou moeten zijn. Zie Allgemeine Staatslehre S. 40. Wij komen op deze antinomie nog in den tekst terug. 11) ALlgemeine Staatslehre S. 48 fIg. Ook Kelsen's toerekeningsbegrip is natuurlijk in verband met de functionaliseering van zijn rechtssubjectsbegrip fundamenteel gewijzigd. Toen hij nog op het statisch standpunt stond, was de toerekening bij hem: toerekening tot het statisch rechtssubject als "Sollsubjekt". 12) Zie over de personificatie als fictie: Kelsen's oudere studie (geschreven onder invloed van Vaihinger's Philosophie des Als ob) Zur Theorie der juristischen Fiktionen (Annalen der Philosophie, Bnd. I, S. 630 fig.). 13) A/lgemeine Staatslehre S. 58. In zijn Hauptprobleme construeert Kelsen het subjectieve recht reeds als secundairen verschijningsvorm van den Rechtssatz, die zijn originairen verschijningsvorm in de rechtsplicht heeft. Het subjectieve recht der onderdanen is dan de Rechtssatz in zijn verhouding tot die persoon, van wiens "Anspruch" de in den Rechtssatz verklaarde staatswil tot een of andere handeling afhankelijk is gemaakt. Natuurlijk kon Kelsen bij zijn statische wetsopvatting toen nog niet het subjectieve recht als delegatie van lagere "Rechtsstufen" door een hoogere Stufe opvatten. Zie Hauptprobleme S. 556 en 562 fig. Het geheele proceskarakter der rechtsschepping werd hier als sociale functie buiten de "reine Rechtslehre" gebannen (zie de opvatting van de wetgeving als sociale functie S. 410 fig.).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 93

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's