1923 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 35

27

geweest al had dat dan het karakter van een transformatie. Stelling 7 luidt immers; ,,De bestemming des menschen was niet een altijddurend leven op deze aarde, maar het eeuwige leven. Biologisch beschouwd zou, afgezien van de zonde, het levensproces van den mensch eindig zijn geweest, maar dit einde zou niet geweest zijn ,,dood", doch een transformatie, die het leven tot volle ontplooiing brengen moest." Blijkens bladz. 5 onderaan (ook jaarg. 22 afl. 1) is prof, Buytendijk van meening, vermoedelijk op geologische en biologische gronden, dat reeds vóór Adam in het paradijs voor de dieren zeker een biologisch levenseinde heeft bestaan en daar dat vermoedelijk niet een transformatie zal zijn geweest, heeft hij dat een biologischen dood genoemd. Blijkens de rede van prof. Visscher en de daarop gevolgde discussie was ook hij deze meening toegedaan, maar dan heeft die biologische dood der dieren ook onafhankelijk van den zonde van den mensch in de dieren- en plantenwereld reeds geheerscht. Hier blijft een moeilijkheid, die prof. Buytendijk reeds aanwees in de vergadering van 23 Dec. 1921, terwijl hij er toen tevens op wees, dat we hier een punt van meeningsverschil hebben tusschen de meeste theologen en de biologen, dat wel de aandacht waard is. Deze moeilijkheid is nu door prof. Visscher geenszins tot klaarheid gebracht, hoewel die m.i. in het geheel niet door begripsverwarring van prof. Buytendijk is ontstaan. Ik kan de stellingen van prof. Visscher wel in hoofdzaak aanvaarden als algemeen Christelijke waarheden, die natuurlijk aan onze beschouwingen moeten ten grondslag liggen, al zou ik b.v. bij stelling 7 en 10 nog wel een vraagteeken willen zetten, omdat voor mij een nog onopgeloste moeilijkheid blijft in de verhouding van den biologischen dood in algemeenen zin en de zonde. Het komt mij voor, dat prof. Visscher die verhouding in zijn 12 stellingen niet duidelijker heeft gemaakt en ook niet in de gevolgde discussie. Veeleer krijg ik den indruk, dat prof. Visscher bij het opstellen van stelling 7 niet heeft gevoeld de biologische moeilijkheid, die het zich denken van een biologisch levenseinde in het paradijs met zich brengt en het spreken van een transformatie om theologische redenen heeft m.i. weinig feitelijken zin, omdat het geval nooit is voorgekomen door den val en het alleen ver theoretische beteekenis kan hebben om uit te maken wat er zou zijn geschied, als de eerste menschen eens niet gevallen waren. Daarenboven heeft prof. Visscher bij het opstellen van stelling 10 m.i. niet gevoeld de moeilijkheid van een biologischen dood der dieren vóór den val des menschen. Ik meende deze nabetrachting naast veel dank aan den spreker van genoemde vergadering wel te mogen geven in het belang van het vraagstuk, dat ons bezig houdt. J, P, DE GAAY FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen