GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1924 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 37

Bekijk het origineel

1924 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 37

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

29 chier en de onderste helft van een kastanjeblad in skeletvorm. De conclusie, hieruit te trekken is: Ie. er blijft maar weinig over; 2e. hoe minder lucht in 't sendiment aanwezig is, hoe meer kans er is, dat enkele resten fossiliseeren. Gunnar Andersson vond (1896), dat in de diluviale gronden van Scandinavië 15 pCt, der aldaar groeiende Phanerogamen fossiel bekend waren. Die resten waren alle van boomen en struiken. Kruiden waren niet overgebleven, uitgezonderd een enkele waterplant. Van de in Scandinavië recente boomen waren 63 pCt. van de houtige struiken 50 pCt. als fossiel bekend. De lezer kan nu zelf de conclusie trekken. Wat er over is, bestaat uit houtige gewassen. En wij stellen de vraag, of het niet mogelijk is, dat veel vroeger dan men pleegt aan te nemen, de Angiospermen aanwezig waren. Er zijn recente diootylen, welke in het secundaire hout de vaten missen. Wie zegt ons, dat al het fossiele hout zonder die vaten van Gymnospermen afkomstig is? Eerst dienen de groote collecties ^) fossiel materiaal eens bewerkt te worden, en dan door onderzoekers, die op de hoogte zijn van de (vergelijkende) anatomie der recente houtsoorten. Is het onderzoöhte fossiele materiaal, wegens het gering aantal der soorten o.i. niet toereikend om een goede grondslag voor afstamming te zijn, daar komt nog iets bij. De fossielen worden door de palaeontologen steeds zoo beschreven, dat ze gepaste missing links vormen. Dat komt, omdat de werkhypothese de evolutie-hypothese is. Wij willen daarmee niet beweren, dat vooropgezette meeningen de onderzoekers in eenige richting deden arbeiden. Wij zouden dat niet kunnen bewijzen. Maar wel meenen wij te mogen opmerken, dat geen enkel onderzoek werd verricht of onopzettelijk zat de evolutie-gedachte voor. Zoo is er nog wel iets te zeggen over de Pteridospermen, De naam van deze plantengroep uit het Carboon, dateert van 1903, toen Oliver en Scott, twee Engelsche onderzoekers, eens synthetisch plantentype ontdekten, dat we boven al genoemd hebben. Het was den palaeontologen sinds lang bekend, dat bij de Carbonische bladresten, welke voor varenbladeren gehouden werden, zoo overwegend vele waren, zonder eenige aanduiding van fructificatie. Dit merkte Roberts, een Engelsch geoloog, in I860 reeds op. En de Oostenrijksche onderzoeker Stur noemde ze in 1883 met den negatieven naam „Nichtfarne", Deze bladeren

') Dr. A. A. Pulle. Problemen enz. Blz. 22,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1924

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 92 Pagina's

1924 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 37

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1924

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 92 Pagina's