GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooggeachte Redactie, Als medewerker 'aan Uw blad schreef ik artikelen over „Voim en Geest", welke de-redactie blijkens een door mij van Dir B. Wjeleng^ ontvangen schrijven, besloot op te nemen in het blad.

Vervolgens echter ondervond ik tot mijn pijnlijke verrassing, dat de gastvrijheid die de redactie mij als medewerker officieel verleende, in de werkelijkheid „onherberg'zaamh'eid" bleek te zijn, daar dadelijk na; mijn artikelen de 'eindredacteur, Dir Hepp, die zich met opname van mijn artikelen niet kon vereenigan, een serie oontra^arti'kelen plaatste.

Ik beklaag mij officieel dat de Redactie anij aldus be^ handeld heeft en mij .aldus bracht in ©en positie, die niet anders kan worden genoemid dan ondragelijk.

Immers, ik kan nu onmogelijk ©en reeks antwoordartikelen in „De Reformatie" plaatsen gaan.

't Zou zeer ongewenscht en ook onmogelijk zijn. i\Vant daarna, . gesteld al, dat mijn artikelen opgenomen - werden gelijk ik ze zou moeten schrijven (des neen), dan , zon zeker Dr , Hepp opnieuw naar de pen moeten grijpen. En dan ik weer. En daarna Dr Hepp weer En, 't werd een 'repeteerende breuk. En „Dfö Refoimatie" werd een weekblad tot desorganisatie, van., het Gerefoimeerde leven.

Dat kan natuurlijk. niemand - willen. En ik ook niet vergen. dat kan

En derhalve ontstaat deze toestand, dat ik mijn aiUwoordartikelen alleen zou kunnen schrijven onder zoo^ danige curateele en onder zoodanige 'voorwaarden, dat Dr Hepp, d^aijia.geen., 3tntwoQi'd.moer zou .be.hoey, en te geven.

Hooggeachte Redaclïe/'-in'^'aêzé ''omstandighe(ïen zia ik mij tot-mijn spijt genoofeaakt van antwoord-artikelerr in Uw blad af te zien. 'En — mij beklagend dat GIJ ALS REDACTIE mij in dezen formeel onmogelijken toestand hebt gebracht, leg ik mijn lidmaatsdhap van bet consortium tot beheer der „Reformatie" en .mijn medewerkerschap laan de redactie van Uw blad geheel en aj neder.

Beleefd verzoek ik U derhalve dit mijn schrijven niet als hoofdartikel, maar als „ingezonden stuk" buiten verantwoordelijkheid der neda^tie te willen plaatsen. Daar voel ik mij het veiligst.

En als ik dan ter correctie van de veelvuldig voorkomende , , afschuwelijke misverstanden" nog bet een en ander ga zeggen, dan stel ik "'Voorop, dat ik in difj blad dus NIET inga. op de critiek van Kr Hepp en dat niet mag en piet kan 'doen in de gegeven omstandigheden, maar alleen positief enkele verhelderende, verklaringen wensch te geven aangaande de meest aangevochten gedeelten van mijn aitikelen on dat zóó hoop te doen, dat leen hemieiuwd antwoord van Dr Hepp niet bepaald noodig 'zal behoeven te zijn.

Op die manier wordt aan de onveirkwikkelijke verhouding, waarin' ik op de boven omschreven 'Wqze tot „De Reformatie" ben komen te staan, O'p d© meest verkwikkelijke wijze een pind gemaakt.

Ter zake dus. Ten eerste: .Wat de kwestie „geest" en „vorm" betreft, verklaar ik, dat ïk met „geest" in mijn artikelen niets anders heb bedoeld, dan het mysteri© van het zieleleven van den Christen. En dat ik met „voim" niets anders heb bedoeld, dan het intellect van den Christen en het door zijn intellect geformuleerde en geoi^ganiseerde.

En als ik in dat verband mede de populaire woorden „onderwerpelijk" en „voorwerpelijk" gebruik, dan verklaar ik, met deze woorden niets anders heb bedoeld dan wat er populair gemieenlijk onder wordt verstaan, n.I. aldus dat met „onderwerpelijk" wordt aangeduid heli accentueeren van het , , zieleleven" van den Christen' en met „voorwerpelijk" het accentneeren van zijn verstandelijk leven. "

En in dat verband, maar ook in dat vérband alleen, heb dk gesproken en'.spreek ik nog van j^acoentverlagging" en „daardoor harmonie", dewijl Jiet mij voorkomt dat het •-accent moet vallen op „gieest", „ziel" en „persoonlijkheid", en niet op het intellect, bet intellectueele en het , - geformuleerde.

Zóó staat het in mijn artikelen vele malen; ©n zoo zeg •en zoo herzeg ik het.

Nu weet ik ook wel, dat men „voorwerpelijk" kan vertalen door , , objectief" en dan zeggen kan: Met „objectief" bedoelen wij de Orpenbaiing Gods en de Heilige Schrift.

Maar in mijn ' artikelen heb ik nöPgens en met gean woord , , voorwerpelijk" door , , objectief" vervangen of daarmee gelijk gesteld en zou deze verwarring van begrippen ook nimmer willen accepteeiren.

En derhalve, .omdat ik het woord , „voorwerpelijk", ^gelijk telkens in mijn artikelen is .gezegd, louter yn alleen gebruik in den zin van het „eenzijdig verstandelijke", heb ik met 't woord „vooirwerpelijk" ©n met 't woord , , vorm" dus ook absoluut nergens de Openbaring Gods of de Schrift bedoeld. Ik heb 't daar in mijn uitteraard korte en beknopte artikelen in 't geheel niet over gehad. Ik had 't alleen over den mensch en de spanning in den mensch tusscben zijn ziele-leven en zijn verstandsleven. En zóó, en zóó alleen s; piieek ik das! en herzeg ik dus, dat 't accent moet vallen op de ziel en niet op 't in telle ei

Maar als men nu Vraagt (gelijk veelszins is geschied): Hoe staat ge tegenover het ^, ob]6Ctive", tegenover , , Openbaring" en „Schrift"? Gaat 'ge bijgeval met Ds Netelenbos mede?

Dan is mijn antwoord absoluut: Ik ga niet met Ds Netelenbos mede. Ik meen wèl, dat ^Is~ 't gaat over 't intellect van den mensch en de ziel van den mensch, het „primaat" toekomt aan de ziel. Maaf ik verwerp alDSoIuut de stelling, als zou ér eenig primaat van het subject bestaan ten opzichte van Openbaring en Heilige Schrift. Din zeg ik met de meest .mogelijke beslistheid, dat het subject zioh a, bs'oluut behoort te ondorweirpen (zoowel in zijn ziel, alsook in zijn intellect, dat trouwens in feijn ziel is „binnen gesloten") aan het objective, 't Primaat koont toe aan het object en niet aan het subject. De Oipenbaring Gods en de Heilige Schrift staan absolnut boven ons. Wij' hebben ons daaraan geheel en al te onderwerpen en voor , , Openbaring" en „Schrift" absoluut en onvoorwaardelijk te buigen.

Trouwens, ik vind dat niet moeilijk. Ik buig mij graag voor de Ojpiènbaring Gods én Zijn heilig .Woord. Ik zou niet weten waarvoor en vooir wie ik anders zou moeten buigen. Juist en alleen het rusten in heit objective igeeft vastheid en zekerheide Waai" zou men anders heen? -

En als men vraagt: unt ge ^e woorden „geest" en , , vorm" op het objective Oiok to-epassen, gelijk ge dat deedt in het subjective, dan zeg ik: eer zeker. Ook in het objective gaat die parallel door. f En dan wordt het: e Heilige Geest en de ^ïeilige „Vormen" der Openbaring (in 't Paradijs, Gen. 3:14, 15, Sinaï, enz. enz.). Dr Kuyper behandelt dit bijvoorbeeld mooi in .E Voto, bij de uitlegging van Zondag 34 van den Catechism'uis. Ik heb geen ruimte, dat hier alles weer te geven. Men leze het zelf. Dan wordt het bok: eilige Geest en Heilige Schrift. Bieiden dan natuurlijk objectief en beiden staan in ongescheiden maar toch onderscheiden haimDnie. En als in 't objective' ook van accent moet worden gesproken, dan zeg ik wederom, dat natuurlijk de Heilige Geest meer is en h o o g e r is dan de Heilige Schrift en in 't objec-' tive de parallel precies eender g|estéld moet worden als in 't iSiibjective.

Met tallooze citaten uit onze groqte theologen zou ik dit kunnen steunen, ware er ruimte en gastvrijheid toe. Thans moet ik beknopt zijn.

In de tweede plaats is sterk aanigevochtem, dat, wat ik zeide over de T doleantie. Geheel echter; ten onrechte. Want ik zeg, en herzeg, precies eendei* als in mijn artikelen, maar nu met de woorden van mijn bestrijder. Dr Hep'p: , , Het kan echter niet ontkend, dat na dien tijd (dat is: na de vereenigiing in 1892') ' êln ëèhzijd^-ïicMng*iich •, begón''af ïe' tëëkengnV'Deie droeg inderdaad een intellectualistisch, onevenredig V o o r w e r p e 1 ij k karakter

De proponenten, die de gemeenten in gingen .... gaven aan hun prediking oen eenzijdig voorwerpelijk cachet... De kandidaten, die van de Vrge kwamen, gingen gemeenlijk in die richting nog iets verdeir dan die van Kampfen'l

Aldus Dr Hepp. Nu, daar heb ik niets aan toe te voegen. iDat'is precies, wat /in myn artikelen • staat er precies wat ik er mee bedoel.

'tEenige verschil met Dr Hepp is, dat hij zegt: , , Doch sedert' 15 a20 jaren is de «enigszins intellectualistischa periode afgesloten", terwijl ik , zeg: We zitten er helaas nog midden in.

Overigens len op dezelfde wiji2» als Dr Hepp eer ook ik de doleantie als een werk Gods en denk ik er niet aan dien tijd een gebrek aan .„geestelijk leiven" te verwijten. Zooiets staat nergens .in mijn artikelen te lezen. Integendeel.

In de derde i)!laats: , Dr Hepp zegt in zijn artikelen uitdrukkelijk dat ik niet ethisch ben, m^aar zegt even uitdrukkelijk, dat ik mij to< ^ in die richting, beweeg, als ik leer, dat pirincipes zielekrachten zijn.

Ter verheldering zeg en herzeg ik, dat ik alleen zeidö en schreef, dat principes niet in ons „intellect" mogten zetelen, maar dat pirincipes van uit de gansche ziel behooTen voort te komen en niet louter intellectueiele .formuleeringen, maar krachten en uitingen der „gansche" ziel behooren te zijn. Dat en anders niet, heb ik gezegd en blijf ik zeggen. Het objective wordt daarbij niet' uitgeschakeld, want de mensch behoort zoowel 'Voor wat zijn intellect als ook zajn gansche z i e 1 e^leven aangaat absoluut onderworpten te zijn en té blijven aan het objective.

In jde vierde plaats is aangevochten, .wat ik schreef over de Vrge Univietsiteit en wierd ondersteld, dat ik de gansche Geref. wetenschap verwieli*p'.

Daartegienover verklaar ik, dat ik niet dn die richting ga of wil gaan als „mfen" onderstelt en zulks ook in • 't geheel niet schreef. Ik wil en wilde alleen opl samenwerking met de positive, dat is de belijdende Christenheid aandringen voorwatdeniettheol. faculteiten aangaat. Ik zou 't niet betreuren, m^ar toejuichen, indien bijv. de zoodanige Ghristelijk-historisdhen ook ton volle deel konden nemen en namen aan de jurid. fac. der V. ü. En ik schreef, dat ik in dat verband 't dan geenszins zou betreuren, als men bij die samenweitking, kwam tot 't stichten van oen afzonderiqken Kuypler-kathedel' en bijv. Lohmjan-ka.theder enz.

Men kan daartegen zijn. Dat is een andere kwestie, leder , zijn recht. Ik ben er voor. Maar een verwerping der „Goreformeerde wetenschap" bedoel ik inet geen letter.

En evenizoo als bij de jurid. fac. zou ik gaarne bij de medische en wis-en natuurkundige faculteit een ruime samenwerking; zien tot stand komen met de positive, orthodoxe, b e 1 ij d e n d e Christelijke groepen in ons vaderland. Een aJlBonderlijfce oonfessioneele of Christelijk-Gereformeerde medische en natiiurkundige faculteit naast een Geref. medische en natuurkundige' faculteit is mijns inziens waarlijk niet noodig. De Geref. geleerde strove vanzelf naar' Geref. wetenschap. Maar op 't terrein van 't medische, 't wiskundige, 't natuurkundige kan men, gezien bovendien de financiëele moeilijkheden, toch waarlijk wel tot wat breeder samenwerking komen.

En ik meen, dat om samenwerking tusschen meerdere telijdehde groepen mogelijk te maken, men de theol. faculteit ietwat los zou moeten maken van de andere 4 faculteiten. Indien niet, dan is immers toch nooit een reëele samenwerking met nietkerkelijk Gereformeerde groepen m'ogelijk. De „doleantievrees" zou d-an steeds van'open samenwerking aangaande de andere vier faculteiten terugjhouden. '

Wil men niet, het izij zoo. Maar men zegge niet, dat ik de Geref. wetenschap verwerp. Ik heb alleen voor samenwerking met de . bestaande belijdende 'groepen , der orthodoxe Christenheid gepleit en iets anders bedoel ik absoluut niet. i

Men is er over gevallen, dat ik in mijn artikelen sprak' over „positief-Christelijk" en „•men" vroeg: Hoe ver strekt zich dat uit? Nu, 'als men op mijn plan ingaat, zal men geen moeite "hebben om te vinden, hoever men de samenwerking uitstrekken - kan.. Maar als men bij nadere verklaring: nu accepteert, dat ik met positief-Christelijk de b e 1 ij d e n d e groepen der • orthodo'xie bedoel, . en met , , belijdenis" de Nederiandsche confessie, dan zal men toch w: aarïijk de grenzen van deze samenwerking wol kunnen ontdekken. Ttouwens, bij Chr. Lycea, H. B. Scholen, enz. bestaat deze samenwerking: reeds lang. En wat daar pririoipiëel wordt toeigelaten en goedgekeurd, mag door mij toch ook wel op de Vrije Universiteit worden overgedragen. Principieel is dat hetzelfde.

In de vijfde plaats is jbeweerd, dat ik', , buiten de G^r^f. levenssfeer werd opgevoed", ze derhalve niet voldoende ken en er nog te kort bij behoor.

Daartegenover kan ik verklaren, dat ik nimmer biiiten de Geref, levenssfeer heb verkeerd, maar integendeel altoos onder de GerefooJmeerden hebi geleefd en altoos tot de Gereformeerden heb behoord. Ik ben in mijn leA'en nooit van beginsel veranderd, ik ben alleen van kerk, veranderd. En ook dat is aireede 12 jaren geleden. En er bestaat dus in 't geheel geen reden om te-zeggen, dat ik nog te kort bij de Gerefo-rtneerden behoor.

Ten zesde heeft de oppositie ondersteld, dat ik Dr Kuyper achteruit wilde schuiven ten voordeele van Dr Bavinck. Zulks echter staat nergens in mijn artikelen en wordt ook nengens bedoeld. Ik eer beiden en, wil beiden eeren en belijd, dat de rechte harmonie tusschien beider levenswei'k door ons moet worden ge, zooht. Alleen dit echter wilde ik naar voren brengen, dat men Dr Euyper wel kent, maar Dr Bavinck nog niet ten halve en de rechte harmonie tusschen beider levenswerk dus nog lang_ niet is bereikt.

Ten slotte betuig ik mijn dank aan de vele theologen onzer Kerken, die zoo van harte mij hun volle, instemming betiüg'den, aan „De School met den Bijbel" vooi' haar z-eer vriendelijke' waardeerirfg en nog meer aan de zeer vele leden onzer Kerken, die ook na Dr Hepps critiek niet aarzelden, om in hun brieven ea. kaarten en ook mondeling mij hun ruime instemming te •iisfmikê-205 doen 'blijÈen. 't Deed mij goed uit die correspondentie to bemerken, hoe tenvijl vele theologen mij aoo misverstaan hebben, daai-entegen vele eenvolidig, en blijk gaven zoo uitnemend wel mijn bedoelingen te hebben verstaan. Dat verzoet den alsem mij overigens zoo ruim toegemeten.

En hiermee is mijn taak volto'oid. Golegenheid om hen, die mij bestreden, thans breeder te beantwoorden, kan door mij van „De Reformatie" niet worden gevorderd.

U, Redactie, beleefd dankend voor de verleende plaatsruimte.

Hoogachtend, Dr H. W. VAN DER VAARI' SMIT.

'sGraveland, 31 Maart 1922. '

[Aan , Dr Van der Vaart Smit verblijve hierbij het laatste woord. Uit mijn verder zwijigen mag natuurlijk allerminst instemming worden geconcludeerd. Het wil mij echter voorkomen, dat voortzetting der disöussie vrij onvruchtba, ar zou zgn.

EINDREDACTEUR.]

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1922

De Reformatie | 8 Pagina's