GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE TAAL DER KERK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TAAL DER KERK.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verschijnsel doet zich voor, dat de kerk haar eigen taal zich gevormd heeft, waaraan ze gewend is.. Verstarring der kerkelijke taal is een niet denkbeeldig gevaar en terwille van de beteekenis der kerk moet deze ook in dit opzicht zich afvragen, of ze misschien bewust haai-taal heeft te critiseeren en, zoo noodig te veranderen. Dat ojpzettebijke taaivorming, opkomende uit haar eigen gedachtenwereld, roeping der kerk is, is historisch te bewezen uit het feit, dat in de kerk opkomende feestelijke bewegingen ook vanzelf zich een eigen taal schiepen en scheppen. ' Bewijzien zijn te vinden in piëtistische en mystioistische bewegingen van vroeger eeuw en eveneens in daaraan verwante groepen uit onzen tegenwoordigen tijd. Met bewustheid zoeken ze zelfopenbaring in een eigen, kenmerkende taal. •"•'"" '"^' Wanneer men nu den spreektraiit~van tegenwoordige en vroegere „tale Kanaans" vergelijkt, dan ziet men, althans in de excessen of in stereotiepe zegswijzen verwantschap; de tijd ging verder, maar de taal is met den tijd niet meegegaan. Hoezeer dit verschijnsel pleit tegen de kerkelijke groepen, die zich door zulk een ai'chaïstisohe taal in preek en geschrift kenmerken, blijkt wel hieruit, dat de afstand tusschen kerkelijke en niet-kerkeüjke spreektaal vroeger geringer was dan nu, en dat in vele de kerk vijandige ki-ingen (b.v. onder socialisten) het krachtige leven toch wel waarlijk ook in de taal zich afspiegelt. Daarin staat de kerk soms bij' haar vijanden ten achter.

IV.

En wat nu ons zelf betreft: wij geloóvên* t-otideieenige zelfverheffing te möigen zeggen, dat in onze kerkelijk-gereformeerde kringen de buitensporigheden der tale Kanaans, gelijk wij ze boven aanhaalden, ontbreken. Hier en daar schijnt nog wel eens wat buitensporigs te klinken, maar over 't algemeen meenen we, dat onze kerkelijke taal zich niet zóó te buiten gaat als in de besproken g-? vallen. . S^gmim^^'

Toch is ook onze kerkelijke stijl: '¥^*al'fê*Yeel gebonden aan technische termen, eigenaairdige woordvormingen, archaïsmen enz.; toch wordt ook bij ons de taal al te veel gedrukt nog - door een zekere kaste-traditie.

Uitzonderingen daargelaten, kan men over het algemeen onze kerkelijke taal herkennen aan een of meer van de volgende typeerende kenmerken:

1o. vaste termen, zonder noodzaak gehandhaafd met uitsluiting van andere, die even goed en even eerbiedwaardig zijn. Wij preeken b-.v. niet vanmorgen, vanavond, dooh in deze morgenure, in deze avondure. Menscheh boven 16 jaar heeten bij ons bejaarden of volwassenen, wanneer ze moeten gedoopt worden. Maar bejaarden van 70 a 80 jaar, die niet meer naar de kerk kunnen komen, zijn geen bejaarden, o neen; want wij bezoeken slechts kranken en ouden van dagen. Nooit gaan we ouden van jaren opzoeken, en evenmin jongen van dagen, wèl jongen van jaren; want hoe meer jaren, des te liever rekenen we in dagen, en hoe minder dagen, des 'ie liever rekenen we in jaren.

- Bij den aanvang mag worden aanvankelijk: maar bij den voortgang mag nooit ontaarden in voor tg anke lijk. In; bij (den) aanvang mag het lidwoord worden weggelaten, doch dit is ongeoorloofd in den term: bij den voortgang, tenzij „bij aanvang" is voorafgegaan. In den beginne verdient den voorkeur boven: in het begin.

2o. vaste afkortingen (langzaam verdwijnend kenmerk). Termen als: vat-en ontvangbaar zijn nog alleen oud-gereformeerd; maar zien-en zinnelijk klinkt nog altijd gereformeerd. „Bij aanen voortgang" is bezig te verdwijnen; soms gaat de leer dan toch boven de natuur.

3o. Alliteraties en assonaties (mits niet door dèn spreker zelf geïmproviseerd, • krijgende deze dan een zachte vermaning): broze en bouwvallige lichamen, weg en wandel; handel en wandel, leunen en steunen, dragen en schragen.

4o. hebraismenu ouden van dagen; in den weg van; tusschen mij en tussclien u (resten van een on-nederlandsche vertaling), tusscjhien de .ééne en tusschen de andere ónijlpaiaili. > .^^ïS^SsSSsM

5o. latinismen enz.: oiine broze'en bouwvallige lichamen; verheft uwe harten; onze zielenkinderen, die hunne moeders (hoUandscii: moeder) om brood vragen; overal dus meervoud (latijn) inplaats van enkelvoud (nederlandsch). Een uiS zondering vormen enkelvoudige termen, die meervoudig moesten zijn, doch door een psalmberijming met verdringing van de betere statenvertaling zijn ingeburgerd: sla 't oog naar boven (niet de oogen).

6o. voorkeur voor ouderwetsche termen : verordineeren, in het geh'eng der lankmoedigheid; (soms verbasterd tot: geheim); landpale in plaats van grens; landpalen in plaats van land; jongelieden en jongedochter.v maar nooit: jonge menschen, wèl soms: jongelieden. Jongens en meisjes kent de kerk des Zondags niet; voor het eerste v/oord substitueert men: knapen; voor het tweede staat men nog verlegen; gebruik daarom spaarzaam, tenzij bij gebleken noodzakelijkheid (afkondiging' van catechisatie e.d.). Dienstboden bestaan „op| den rustdag" niet, wel dienstmaagden, die dan 'sZondags geen mevlouwen, doch vrouwen hebben; in „de dagen der week" worden die vrouwen weer tot mevrouwen bevorderd. Het is dan ook ten eenen male onbetamelijk, indien een man, het woord „vrouw" in de kerk aanhoorende, meent, „zelve" aangesproken te worden, want dat is bestemd voor de dienstmaagd; hij zelf heeft in huis wel „eeno" vrouw, doch, als hij naar de kerk gaat, alleenlijk e en e huisvrouw. Overigens vergete men , nimmer", dat kerkmenschen niet ziek, doch' krank zijn; en dat wij dienovereenkomstig (speciaal in het gebed) geen ziekte, dooh alleen krankheid kennen. Voorts g e s c h i e d e n er bij ons irieer dingen dan er gebeuren; er is meer naarstigheid dan ijver; n a-d e m a a ] doet beter aan dan: omdat; m e n i g v a 1 - d i g e r klinkt beter dan vaker; menigmalen en dik^werf klinkt stemmiger dan dikwijls of vaak; en kennelijk beter dan klaarblijkelijk. En de opmerking van Multatuli, dat „een iegelijk" „Kanaanitisch" voor „ieder" staafi), is.nóg niet geheel ver ouderd; doch van zijne „murmureering" dienaangaande trekken we ons niets aan. Ai mij, wie luistert immer 'naar zóó iemand; eilieve, waar zoude het eind zijn! Zulk een wederpart ij der!

7o de stomme e : ziele, breuke, dije (nog onlangs gelezen!), wolke, Zone, zelve (veel mooier dan zelf), tale, sprake, ure, eerebiedinge, de^twaalve, kennisse, ruste. „Die e is 't etiket van 't zalfpotje" zei Multatuli^). Dat is niet altijd waar; soms echter wel.

8o. de datief-vorming op e in plechtige toespraak: met den Woorde Gods bewijzen, in den beginne, van den beginne, van nature; in den geloove; moet gij mij daarvoor zoo vroeg ten bedde uit roepen, vroeg Pilatus den Joden (historisch!) met vlammenden zwaarde').

9o. verkleinwoord-vorming, liefst op - ? k e e n - k e (n) : het woordeke amen, het boe'iske, hel. kindeke, het jongske (n), het dochterke (nooit; meisje of meiske), een stukske brood, .-kindeken, heddeken, kuddeke(n), bundelke (der levenden). Ook hierover spreekt Multatuli. Als Zaalberg het heeft over „uw jongsken, o moeder!", dan zegt hij: jongsken is in het hollandsch: jongetje, mannetje, kereltje..... en hij smaadt over de Kanaanitische diminutiva. MultaDuili weet niet hoe het wel moet, maar soms wel hoe het niet moet.

lOo bijwoord-vorming getrouwelijk op - lijk : onwaardiglijk', vromelijk, deemoediglijk, hardelijk, publiekelijk (maar niet: openbaarlijk, doch: in '1 openbaar). Op - lijks in bepaalde gev: illen: zwaarlijks, grootelijks. Deze laatste woorden gebruikt bijna niemand meer, behalve de dominee, als hij ex cathedra spreekt. En de beteekeais der bijwoorden ontgaat den hoorders; men denke aan de tallooze leden der kerk, die het woord , , onwaardiglijk" eten en drinken alle de dagen huns levens als onwaardig (bijvoeglijk naamwoord) opvatten, hetwelk den vermanenden leeraren en ouderlingen grootelijks eene oorzaak van gedurige smarte is, gansch zeer. Nochtans, desniettegenstaande laten zij van deze ijdele achtervoeg selen toch niet van stonden aan af.

11o. een getro'uwe verbuiging der woorden, ook in ouden genitief-uitgang : onzes heengegianen broeders weduwe; zijns zelfs; ons zelven; hij wijt het ziohzelven (beter dan zichzelf, ') deszelfs, hetzelve, - derzelven, derzulken, om zijns grooten naams wille, eens zoodanigen mans; wij zijn niet - ons zelfs. Soms is de genitief-vorm haast geboden: het vette de(ze)r aarde, niet van de aarde.

12o. een nog vasthouden aan verdwenen of verdwijnende voornaamwoorden: dewelke, hetwelk, dezelve, hetzelve, gijlieden.

13o. een zekere voorliefde voor w ij d - loopigheid of stereotiepe beeldsprakigheid: Iemand is op Zondag nooit 80 jaar oud geworden; weineen: hij heeft den leeftijd der zeer sterken bereikt, of de dagen der jaren zijns levens zijn tachtig jaren. Iemand is niet gestorven, maai' door den. dood weggerukt (ook al heeft hij meer dan een jaar ziek gelegen). Ernstig zieken hebben we niet vaak; wel „menigmalen".: zwaar met krankheid bezochten; aan zijn kamer gebonden is iemand bij ons nooit, maar wel aan zijne legerstede gebonden of op het ziekbed neergeworpen. Wij komen 'sZondags niet zoozeer in de kerk, doch op den sabbath(dag) verschijnen we in de voorhoven van het huis onzes Gods (hoewel ik altijd meen, dat die „voorhoven" aan den oud-tes-, tamentischen eeredienst herinneren, en dus net zoo min in den nieuw-testamentischen woordenschat behooren 'als altaar, priester en offer). Of ook: we komen in het huis des gebeds (en toch is, naar ons steeds gedoceerd wordt, de preek het middelpunt van den eeredienst). Of: als een ander zegt, dat 't mooi weer is, halen wij vast en zeker het Rijk der natuur erbij. Let ook op de afkondiging van den tekst: de eerste maal altijd wat omslachtiger dan wanneer we „herzeggen".

14o. een onverklaarbare vrees voor „gewone" woorden, vooral in het publiek gebed. Ik gevoel behoefte, nog-eens met nadruk te verklaren, datik volkomen ernstig ben. Maar ik vraag u, of het niet waar is, dat wij nooit bidden, dat de operatie (1), die broeder X in b.v. Utrecht (2) door den dokter (3) moet ondergaan, goed beëindigd worden zal? Zoo iets zegt men immers niet? Wel hopen wij, dat de kunstbewerking (1), die broeder X elders(2) moet ondergaan, voorspoedig moge geschieden en dat de hand van den medic ij nmeester (3) (subst. geneesheer), recht moge worden bestuurd. Ik vraag me af: waarom durven we die vreemde woorden, die plaatsnamen niet - aan? Temeer is er reden voor die vraag, omdat onze vaderen, die we zoo graag nadoen, toch niet bang waren voor vreemde woorden en plaatsnamen in het liturgisch of in het ambtsgebed; en ook zijn

wij zelf weer gewoon' bepaalde vreemde woor-.den te verkiezen in het gebed om het alledaagsche van de hoUandsche termen plechtiglijk we" te neyijjimen. Ja, wij zijn zeer inconsequent op dat punt^ ^*-%en kerkorgel wordt tot „dit instrurhent" omgedoopt: maar ministers worden weer raadslie'len der kroon. Voor eigennamen in het gebed waren niet onze vaderen, maar zijn wel wij min of meer bang; en, let maar op, wij zouden in verreweg de meeste gevallen niet durven .bidden — ik noem slechts iets — voor een jubileerenden koste^-, organist of orgeltrapper. Kwam zoo'n geval voor, dan zouden we deze ambtenaren niet noemen bij hun ambtsnaam, • kort en goed, docb. van hun bedrijf een korte omschrijving geven, gelijk de meesten onder ons dat plegen te doen bij de voorbede voor onze zieken. Wij staan vierkant tegenover iemand, als de amerikaansche volkspre diker Billy Sunday was. Van hem lezen we*) het volgend gebed in Philadelphia genoteerd:

„Zegen, Heere, het hoofd van de scholen, — hoe is izijn naam ook weer? O' ja, Jacobs, — help hem Heere. ... Zegen den rector Smith, hij is een fifcsche kerel (a good soout). Zegen, Heere, de dagbladen en de reporters. Zij , zijn het waard.... Ik heb een warm ]ilekje in mijn hart, o God, voor de Pennsy Spoorwenniaatschappij. Zij stoppen hun sneltreinen dicht bij mijn huis, zoodat wij er af kunnen, en een dag rust kunnen nemen, i/.onder dat wij dus op een" anderen trein behoeven te wachten."

Of ook:

„God, zegen den burgemeester van deze stad. Mr ", ronddraaiende vraagt hij: , , Ma (dat is zijn vrouw) wat is , zijn naam? " Antwoord: Fordyce". , , öod, zegen burgemeester Fordyce. God, zegen het hoofd van de politie Mr....", weer ronddraaiend: „Ma, wal is zijn naam ook weer? " Antwoord: , , Bimson". „God, zegen het hoofd van de politie Mr Bimson."

Wij zuilen 't er wel allen over eens zijn, dat zulk bidden veel op vloeken lijkt. Maar deze maa durft althans, biddend, natuurlijk zijn. Wij noemen de dingen en menschen niet graag bij hun naam; en dat is weer een ander uiterste.

15o. voorliefde voor geestelijke to pografie (waarbij we echter zeer eclectisch te werk gaan; een Mesech, een Elim, de doodsjordaan, een Bethel, een Pniël; maar nooit of bijna nooit: een Meriba, een Massa, een Siddim).

16o veelvuldig gebruikvan constante beeldsprakige uitdrukkingen, die soms geheel willekeurig zijn en niet ann de Schrift ontleend {paarken aan de middelaarskroon, een beeldspraak, wiaarover men wel eens mag nadenken); soms ook gevolg van vergeestelijking (de prediker als slijk aan Gods heilige vingeren), of van andere verkeerde exegese (de stemx eens roependen in de woestijn — maar dat is bezig te verdwijnen en doet nu. door onze schuld opgeld buiten de kerk — geen blijvende stad, één uit een stad en twee uit een geslacht, de wortel der zaak, die bij iemand gevonden wordt»), de vloer be spreid met de liefde van de dochterei) van Jeruzalem"), het bnndelke der levenden, de pers alleen getreden); tendeele gevolg van v ? r-wnrring (ontdekt aan onze • walgelijkheid, in plaats van: onze walgelijkheid aan ons ontdekt); ten deele ook gevolg van vervlakking in prozaïsch gebruik van w: at alleen in poëtiscih'e omüjs ting mag gelaten worden (rommelende ing-ewanden, dochter Sions, berg Sions, konirjg der verschrikking); tendeele ook restant eener christelijke mythologie (b.v. , , een" Saulns, die „een" PairUis worden moet, terwijl de naam Paulus met Saul us' bekeering niets te maken heeft).

Wij zouden m!eer fcunnen noemen, taaiair w'e mogen de grens niet overschrijden. Ik heb genoeg aan geba, ald, om een antwoord te geven op de vraag: Is deze taal gegroeid uit een eigen beginsel?

Is ze rechtstreeksch opgekomen uit onze eigen gedachtenwereld ?

Is er een leidend beginsel in?

Het antwoord moet luiden: neen!

Wat in deze taal overheerscht, dat is de trek naar het ouderwetsclie, dat is het zoeken van plechtigheid, niet in eigen woordkeus, niet ook in machtige taal, die origineel is, maar in archaïsmen, die we langzaam, langzaam kwijt raken; maar eerst dan, als de andere „mede-natuur-en lotgenooten" ze al lang kwijt zijn uit „derzelver - sprake".

Zelfs aan den Statenbijbel is deze taal slechts zeer ten deele ontleend. Ten deele, zeg ik; want onze psalmberijming heeft hier en daar de frisschere bijbeltaal verdrongen (denk aan „deez' aarde" — alsof er nog een andere aarde ook is — een term, die de psalmberijming in de plaats schuift voor het bijbelsche: e aarde). Ten deele, herhaal ik; want sommige aan den Bijbel ontleende termen konden, zonder eenig aanwijsbaar systeem, gemeengoed worden, terwijl andere geen gevleugelde woorden ooit konden worden: het nacht hutje in den komkommerhof", de „zielen, die naar de bloemhoven gejaagd worden", wèl; maar , , de belegerde stad" (Jes. 1 : 8), de , , vlammen des Heeren" (Hoogl. 8 : 6), niet ; de „roos van Sa-on" wèl, de dudaim, die hun reuk geven, niet • enz. Ja, zóó weinig is onze spreektaal zelfbewust, dat we met ons denken ons spreken vóór zijn: ns exegetisch geweten werkt al zuiverder, en toch geliruiken we nog veel tropen en-fig-uren, die, als straks een nieuwe bijbelvertaling burgerrecht heeft verkregen, vanzelf moeten verdwijnen, omdat ze er niet meer in te vinden nullen zijn; het zal dan voorgoed uit moeten zijn met ons: achthutje in den komkoimnerhof, met onzen wortel der zaak, met onze tabernakelen en onzen wensch aller beidenen: ant de nieuwe vertaling zal wat anders te lezen geven.

K. SCHILER.


¹) Verz. W, erken, Ed. Elsevier, IV 158.

²) ld. 157.

³) Eigenaardig is, dat zulk een derde naamvalsuitgang zelfs door sommige bezorgers' van bübeluitgaven niet is begrepen. Hoeveel bijbels zijn er nog niet in omloop, die in Ps. d8:14 geven te lezen: et uitgegraven geluwen goud? Men begreep niet, dat er stond: et uytgegravenen geluwen_goude, on dat geluwen geel was (3e naamval).

4) Dr J. V. Lonlvhuyzen, Billy Sunday. J. H. Kok, Kampen, bl. 130, 131.

5) Zie hierover o. ni. een preek van Dr J. C. de Moor, Mijn Verlosser leett. Menigerlei Genade, XII, 1, bl. 3.

6). G, Wisse, Tijdrede, 1918 (4 paarden).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

DE TAAL DER KERK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Reformatie | 8 Pagina's