GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE BEARBEIDING DER RIJPERE JEUGD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEARBEIDING DER RIJPERE JEUGD.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Voornamelijk door Kerk en Vereeniging.)

I.

De actie onzer Rijpere Jeugd heeft de liefde van mijn hart, omdat ik in dat werken onzer jongelingen en meisjes de profetie zie van een toekomst, waarin, hoe ernstig de tijden dan ook zullen zijn, nog een geslacht zal wezen, dat naar der vaad'ren sterkte vraagt en zich het Evangelie van Christus niet schaamt.

En onze Gereformeerde Kerken, in vrijheid levende onder haar Koning Jezus Christus naar het Woord des Heeren, heb ik als haar dienaar, niet minder lief.

Vandaar, dat ik in eenige artikelen iets zeggen ga over „de bearbeiding der Rijpere Jeugd", voornamelijk door Kerk en Vereeniging. 't Is verre van mij, en 't ligt geheel niet in mijne bedoeling als leermeester op te treden, die het nu eens punctueel zal uiteenzetten, hoe het wezen moet. Dat zou allereerst zeer pedant wezen, en niet minder overmoedig. Daartoe gevoel ik mij in het geheel niet in staat. Thans geplaatst uit het nijvere Twente in de hoofdstad des lands, gevoel ik bij mijn arbeid in de gemeente, en speciaal onder de Rijpere Jeugd, wat al moeilijkheden zich bij dit werk voordoen. Hoewel van jongsaf meelevende met en een werkzaam aandeel nemende in den arbeid onder de Rijpere Jeugd, zal het ook in deze artikelen nog maar een tasten en een zoeken zijn, en wil ik in het geheel niet beschouwd worden als iemand, die den steen der wijzen in deze zaak meent gevonden te hebben.

Ter zake dan. „De bearbeiding der Rijpere Jeugd", voornamelijk door Kerk en Vereeniging. Daarover willen Avij iets gaan schrijven. Laat ik achtereenvolgens vier punten mogen behandelen:

Ie. de noodzakelijkheid op heden voor deze bearbeiding der Rijpere Jeugd door de Kerk en de Vereeniging;

2e. de taak, welke de Jeugdvereeniging daarbij verricht;

3e. den arbeid, welken de Kerk des Heeren daarbij te vervullen heeft;

4e. de samenwerking, welke tusschen de Kerk en de Jongelingsvereeniging in dezen arbeid moet bestaan.

Met de bespreking dezer vier punten meen ik, wat ik mij voorstel, te kunnen bereiken.

I. De noodzakelijkheid van de bearbeiding der Rijpere Jeugd.

Onder die Rijpere Jeugd verstaan wij dan de jongens en meisjes, die de banken van de Lagere School verlaten hebben, en hetzij in ambacht of bedrijf, in nering of hanteering hun emplooi trachten te vinden, hetzij op de H.B.S. of Gymnasium of Lyceum de noodige voorbereiding trachten te vinden voor zulke betrekkingen, die door het te behalen diploma open staan of daardoor toegang tot de Universiteit geven. Wij schreven het daarbij niet te hebben over de gansche Rijpere Jeugd, maar krachtens den opzet dezer artikelen meer bepaald over die Rijpere Jeugd, die als zaad des Verbonds behoort tot onze Gereformeerde Kerken. De Kerk strekt haar vleugelen uit over haar zaad. En op Vereenigingsterrein geldt nog altoos de pretensie: onze Gereformeerde knapen en meisjes gaan naar de Knapen-en Meisjesvergaderingen, onze jongelingen en jongedochters hebben leden te zijn van de Jongelings-of Meisjesvereeniging op Gereformeerden grondslag. Deze zorg van de Kerk en deze pretensie onzer organisaties vloeien hieruit voort, dat zij beiden recht hebben op onze jonge­ lingen en meisjes; een geestelijk en een zedelijk recht. Immers, krachtens doop of' belijdenis hebben die jongeling en dat meisje eene heilige roeping te vervullen. Zij moeten worden door Gods genade menschen Gods, volmaaktelijk toegerust. Zij moeten straks zijn de strijders in des Konings dienst, strijders voor de eere van den Vorst, van Israels God gegeven, op het kerkelijk, staatkundig en maatschappelijk terrein.

Edoch, die jongeling en dat meisje zijn krachtens, hun leeftijd en karakter nog geen strijders; zij zijn nog leerlingen. Zij moeten nog in den wapenhandel geoefend worden. Hun taak is het van de beginselen, die den strijd beheerschen; van de middelen, waarmede de strijd gevoerd wordt, ernstige studie te maken. En nu is het zoo, dat zij dit ook willen doen. De drang daartoe bruist op. Rousseau sprak van den jongeling als van een „enfant fart", een volwassen kind, de volwassenheid in het kind. Men beweegt zich in die jaren in een wereld op zichzelf. Het ontwakend bewustzijn doet zeggen: „Wij zijn geen kinderen meer". Men wil dan ook niet meer als kind behandeld worden, thuis niet en op de catechisatie niet. De geest van onafhankelijkheid, de lust tot verzet, tegelijk met de behoefte aan sympathie, aan aansluiting, aan hulp en raad ontwaakt, 't Is de tijd van het in-zich-opnemen, van het onderzoeken: , 't Is de tijd van snel elkander - verdringende emoties, van sympathie en liefde, ook van critiek en anti-pathieën. 't Is de tijd^ waarin het schaamtegevoel machtig werkt, en de verlegenheid soms erg onbeholpen doet, maar ook de tijd van den overmoed, van het heldhaftig, dikwerf onbesuisd voorwaarts dringen, 't Is de tijd, dat het gevoelsleven ontwaakt en het denken zijn vele vragen gaat stellen. Dan worden eerste zaden van den twijfel in het hart geworpen, maar kan ook aanschouwd worden een geloovig zich vastklemmen aan God en Zijn dienst, 't Is de tijd, waarin velen de roepstem der bekeering hooren; achtnemen op het Woord van God, maar ook de tijd, waarin het hart geen weerstand kan bieden aan de velerlei verleiding, die omzwermt. Hoe menig jongeling en hoe menig meisje mist in die periode des levens de trouwe leidslieden, die hen trachten te verstaan, en niet uit de hoogte, maar in warm meevoelen begeeren te leiden en te steunen. Ja, hoe menig vader en moeder verstaat dan zijn eigen kind niet, ja, wat erger is, doet geen poging om het te verstaan. En het is juist de studie der psychologie geweest, die meer dan vroeger heeft doen inzien, hoe belangrijk deze leeftijd voor de vorming is, hoe belangrijk de Jongelingsvereeniging en de Meisjesvereeniging in dezen leeft^d zijn. En ook door deze studie der psychologie is de uitspraak, dat de bearbeiding der Rijpere Jeugd eene zaak is, welke tegenwoordig in ons kerkelijk leven een belangrijke plaats inneemt, naar waarheid.

Daar is nog een tweede factor; welke de bearbeiding der Rijpere Jeugd zeer noodzakelijk maakt in onze dagen. God slaat ons soms met harde slagen om ons wakker te maken. Nu, in de 20ste eeuw zien. wij metterdaad de gevaren, welke het opgroeiend geslacht bedreigen. En wij zien ook, dat die gevaren schrikbarend toenemen. En wij ervaren het ook, dat het aantal jongemenschen uit Gereformeerde gezinnen, dat tegen die gevaren niet bestand blijkt, groeit bij den dag. Met ontzetting slaan wij den afval gade onder onze Rijpere Jeugd.

De vijanden Gods en van Zijn Woord werpen zich vooral op onze jongelingen en meisjes. Zij kennen onze burchten. Openbaart zich niet allerwegen bijna een geloofsinzinking in menig Christelijk huisgezin ? Wat resultaat brengen de gemengde huwelijken, vooral in de groote Kerken? Is er geen algemeene verwildering onder het opkomend geslacht, welke v/eer haar verderfelijken • invloed op het zaad der Kerk uitoefent? Zijn er met name in onze dagen geen bijzondere gevaren, waaraan onze Rijpere Jeugd in het studieleven is bloot­ gesteld ? En vallen er niet velen in de handen van het ongeloof en het socialisme door de tegenwoordige complicatie van "het bedrijfsleven? Daarbij, er zijn vele levensvragen op allerlei gebied gekomen, waarvoor de nieuwe tijd ons plaatst en welke ook onze jongehngen en meisjes op hunne manier zoeken te beantwoorden, want men meent zich in dien leeftijd heel wijs te zijn en veel te weten en te kunnen. Ik zeg, dat zij die levensvragen op hun manier zoeken te beantwoorden, maar ook, doordat de Kerk des Heeren hen soms aan zichzelven overgelaten heeft! Hoe stond die Kerk officieel dikwerf in haar kerkeraad, of officieus in haar voorgangers, vooral in vroeger tijden, tegenover de Jeugdactie? Men was er veelszins lauw voor, of nog erger, men nam er vierkant positie tegen. Hoeveel gedoopte, ik denk-hier aan de grootere Kerken met name, daar op het platteland in de kleinere Kerken de toestanden veel gunstiger zijn, hoeveel gedoopten komen ter catechisatie ? Toen ik in Amsterdam kwam, werd mij een wijk toevertrouwd met ^^ 2500 uit doop-en belijdende leden saamgesteld. Op mijn eerste catechisatiën telde ik een 150 catechisanten, welk getal gelukkig geklommen is door nauwkeurige kweeking tot een 240. Maar in Almelo had ik in. eene gemeente van 1450 zielen een 300 catechisanten. Hoevelen doen belijdenis ? Hoe velen kiezen de drie Formulieren van Eenigheid? Hoevelen zijn vastgefundeerd in de waarheid, zoodat ze niet met allen wind van leer worden medegevoerd? Hoevelen bezoeken tweemaal des Zondags de Kerk? En toch, nietwaar, de Kerk heeft een groot belang bij een krachtig medeleven straks ea daarvóór bij eene goede voorbereiding van den jongeling en het meisje voor haar taak?

Ook de Jeugdvereenigingen zelve hebben reden tot klacht. Lang niet alle jongelingen en knapen van Gereformeerden huize zijn tot haar toegetreden. Sommige, vooral kleinere plaatsen maken een gunstige uitzondering, maar we zijn globaal genomen nog maar tot een 40 o/o gekomen van de verwezenlijking onzer pretensie. De Meisjesvereenigingen zijn nog maar in opkomst, en om de jorige meisjes zijn we , de laatste jaren pas aan het denken gegaan! Een aanzienlijk contingent onzer jongens en meisjes staat toch tegenover onze Vereenigingen, zien uit de hoogte op haar neder, vooral onder de studeerenden en zoogenaamde „intellectueelen", en voelen ook niet zoo veel meer voor de Kerk, die hun in haar inrichting, haar wijze van optreden niet bevredigt. En hoevelen, die nog wel ter catechisatie komen, de Kerk nog bezoeken, lid zijn vaia de Jeugdvereeniging, zijn het of doen het uit allerlei bijmotieven, maar niet uit den drang des harten, 't Vuur, het heilig vuur wordt gemist! Zien wij, zien wij werkelijk de gevaren, welke het opgroeiend geslacht bedreigen? Zien wij werkelijk, dat die gevaren schrikbarend toegenomen zijn ? Zien wij werkelijk, dat het aantal jonge menschen uit Gereformeerde gezinnen, dat tegen die gevaren niet bestand blijkt, bij den dag groeit! Zien wij het? En doet het ons niet droevig aan? Doet het ons niet ineenkrimpen van weedom? En moet het ons niet aandrijven tot bidden, tot ernstig, tot vurig bidden ? Maar ook tot een intensief arbeiden met alle krachten, om te winnen, wat te winnen is; om te herwinnen, wat verloren schijnt; om te behouden, wat wij nog hebben?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1922

De Reformatie | 4 Pagina's

DE BEARBEIDING DER RIJPERE JEUGD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1922

De Reformatie | 4 Pagina's