GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eros of Christus. VII.

Niet alleen uit algemeen godsdienstig, maar bizonder ook uit calvinistisch standpunt is tegen het indragen van de erotische gedachte in de aanschouwing van den Christus Gods zeer ernstig bezwaar in (e brengen.

Wij hebben hier bepaald het oog allereerst op de opA''atting, die de Beatrice-verheerlijking ziet en erkent als den weg tot de levende kennis van den Christus; en daarna ook op het indragen van de trekken van Eros' beeld in de gestalte, waaronder de Christus wordt gepredikt in de aesthetische religie onzer tijden.

Wat het eerste aangaat: een belijder van den Christus naar de Heilige Schrift kim niet aanvaarden dat Beatrice in zaken des geloofs de gids is, die men zich kiezen mag. Prof. Bavinck heeft in zijn rede over „De overwinning der ziel" herinnerd aan Dante's woord.

Wat de rede ziet, kan 'k u verklaren; Maar verder moet gij wachten Op Beatrice in zaken des geloofs. 1)

In deze Beatrice-verwacliting heeft hij ons gewezen één der overwinningen, die de ziel heeft behaald tegenover de gebondenheid, waarin de aanbidding van stof en kracht haar had gekneld. Maar tögelijkertijd heeft hij eraan herinnerd, dat d i e overwinning der ziel, welke in deze woorden van Dante zich uitsprak, haar uiteindelijke zegepraal niet kon zijn.

En dat is maar gelukkig ook.

Want de weg van Beatrice is niet de weg van Christus; en de ziel van den denkenden en dichtenden menscli zal, wanneer zij niet slechts wil „overwinnen", maar wanneer zij heel bepaald verlangt te overwinnen door zelf overwonnen te worden door haar God, die ziel, zeg ik, zal dan Beatrice moeten verlaten en tot Cliristus komen. Tot Christus, niet alleen als inhoud der openbaring Gods, maar ook als de groote, de eenige profeet en veTkondig e r daarvan.

En dat is dan niet zoo te zien, dat Beatrice opleidt tot Christus, zoodat op den weg, dien Beatrice ter helfte met ons aflegt, daarna de Christus ons verschijnt. Neen, zoo sterk mogelijk handhaven wij — en daarin vinden wij zoo stellig mogelijk ook Bavinck en alle 'a^idere gereformeerden met elkander in volkomen overee^nstemming — dat Beatrice niet lot Christus opvoert, maar van' hem afvoert. Wie op zijn weg den Christus waarlijk vindt en ontmoet, die beeft dat slechts gewonnen, negatief, door de loslating van Beatrice. En, nu positief gesproken, door de algeheele overgave aan de o p e n b a r i n g, die van boven is, in den Eeniggeboren Zoon. „Niemand heeft ooit God gezien, " Niemand; ook niet Beatrice, ook Clara niet, ook Laura niet, ook Fiametta niet, - I ook Sophie van Novalis niet, noch Mathilde van Perk. Niemand. Ook Bernardus niet; zelfs niet Maria, de moeder des Heeren. W, ant al wat aan christelijke liefde, aan christelijk weten of kennen in die alle mocht geweest, of zelfs maar afgeschaduwd zijn, het is alles alléén te danken aan de openbaring van dien God, die slechts door zich kenbaar te m a k e n, (en dan nog alleen voorzoover Hij dat doet), zich laat kennen door liet schepsel, dat van Zijn handen maaksel is. Wie de school van Eros in wil treden, en daar Beatrice, of welken anderen naam zij dragen moge, toewijst de taak van de opleiding tot den Christus, die heeft vergeten hot ontzaglijk woord, waarmea de Christus 'zelf tot de wereld wordt heen geleid: iem.and heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard. (Joh, 1:18),

Want, ook van Beatrice geldt het:

„Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde”.

Maar van den Christus zegt de Schrift — on juist de discipel, dien Jezus liefhad heeft het geschreven! — „die van hoven komt, is boven allen. Die uit den hemel komt, is boven allen. En hetgeen hij gezi, en en gehoord heeft, dat getuigt hij". (Joh. 3:31, 32.)

En als Beatrice wil opstijgen en wil laten opklimmen tot God, en tot het mysterie der godzaligheid, dat is in God, geopenbaard in het vleesch, dan zea^t de Schrift — en zij laat het wederom zeggen door den discipel, dien Jezus liefhad, en die in de littjeratuur vaak als drager van min of meer erotische liefde tot Christus is gepredikt —:

„En niemand is opgevaren in den hemel, dan die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des menschen, die in den hemel is”.

Dat zijn woorden van metaal; en zwaar als métaal vallen zij ook neer — van boven.

Hierin is trouwens de apostel der liefde één met den apostel des geloofs, één met den prediker der dogmatische gedachte, den leerling van Gamaliel, dat is, met Paulus,

Want waarom zouden we ook niet in Beatrice's school van propaedeuse tot Christus aan haar leerlingen toeroepen, wat Paulus, in navolging van Mozes, ook van den zoeker Gods zegt:

„Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklim--(men? Dat is: Christus van boven afbrengen." Wie zal Dante volgen in zijn hemelopvaart? „Of: wie zal iu' den afgrond nederda, len? Dat is: Christus uit de dooden opbrengen? " Wie zal met Dante ingaan tot de helle-i diepten, ingaan ter hellevaart?

Laat niemand zeggen, dat deze betuiging tegen alle hemel-inklimmers en tegen alle hel-doorzoekers buiten de vraag van de Beatrice-vereering om gaat. Heeft niet Paulus hier Mozes aangehaald? En heeft Mozes niet in den oudtestamentischen vorm van dit door Paulus nader toegepaste woord bedoeld, Israel, het openbaringsvolk, te herinneren, dat de ontvangst der openbaring van zijn transcendenten God alle zoeken van God én van Zijn Woord en van Zijn werkelijkheid buiten de openbaring om, als gruwel verbood?

Vraagt iemand, waarom Beatrice's weg niet Christus' weg kan zijn, zelfs niet daarvan de toeleiding, ja, waarom de wegen van Beatrice en Christus niet eens evenwijdig kunnen loopen, dan antwoorden wij meer dan één ding-

Allereerst zeggen wij: God geeft Zijn eer aan het schepsel niet. Dal is een woord, zóó zwaar van dreiging, dat wie het ondergaat in waarachtigheid, het wel wat verder uitdraagt dan tot de hoogten van 'beeldenidienst, en tot de bosschen, waar van 'hout en steen de mensch de spraak verwacht over de eeuwige waarden-Neen, wij zeggen niet, dat in Beatrice niet kan zijn een vonk van Gods vuur, noch, dat haar glimlach niet stralen kan in hemelsche klaarheid. Maar wij zeggen: wat in Beatrice is, dat heeft, voorzoover het goed en schoon en zuiver is. God in haar gelegd. Er is geen liefde op aarde in schoone en zuivere zielen gew-eest, of ze was uit God. Maar daarom moet wat God gemaakt heeft, niet Hém in zijn licht plaatsen, maar omgekeerd is de weg in de religie: het maaksel van 'den schoenen God moet in Gods licht telkens weer worden ingedragen. Al was Beatrice zuiver, en al kon Dante langs zuiveren weg van smetteloos denken langs haar heen en boven haar uit denken tot God, dan zou hij nóg niet aan Beatrice de taak mogen geven van den exegeet van God. Het maaksel is van den maker niet de exegeet, doch de maker van het maaksel-Wie het anders ze'gt, heft de noodzaak van de 'bizondere openbaring Gods door het Woord ten eenenmale op-Maar wie ziet, en gelooft, dal het schepsel, ook een draagster van onbevangen schoonheid, als Beatrice, door GcA nooit op zichzelf Gods naam recht prediken kan in he' wijd heel-al, doch dat Hij alle schepsel ons laat bezien

in het licht van de Heilige Schrift, die kan uit 'het schoone maaksel van den God van Liefde en Schoonheid Gods naam wel lezen en Gods gedachten kan hij wel daarin weervinden; doch hij vermag dat alleen dan in duurzame zuiverheid, als hij tot het schepsel komt imet in het hart de openbaring van zijn God, die van boven is, in de Schrift, en in den Christus der Schrifteai.

Beatrice, al zou zij zonder smet zijn, kan niet God verklaren, tenzij God zelf haar verklaard heeft. De weg der o p s t ij g i n g onzer gedachten kan niet gevonden worden, tenzij eerst God afgedaald is naar den mensch.

Daar komt nog bij, dat Beatrice nooit zuiver i s, èn-dat zij nooit zuiver gezien wordt. 'V\^ij aanvaarden met heel onze ziel het feit der zonde; en zonde heeft het verstand verduisterd en ds kennis van God, en dus ook van alle schepsel Gods in den mensch verdorven. Wie dus, wat de weg van Dante en van alle erotische discipelen der Gods-gemeenschap is, wie dus uit Beatrice, uit het men schelijk geworden ideaal •^an hefde wil herkennen de idee van liefde en van zuiverheid, gelijk die in den beginne bij God was, die wil niet rekenen met het feit der zonde. Want in Beatrice IS het schoon niet onvermengd. Niet alleen draagt elke Beatrice den schat v^n Gods liefde in aarden vaten, opdat — dit in aansluiting aan onze eerste bedenking — de uitnemendheid der kennis Godes zij en niet uit ons; maar ook draagt Beatrice den schat in een vat, dat gescheurd is, en bevlekt en van zonden zwaar. Het •^leescli begeert óók in Beatrice tegen den Geest. En •^^6 zal onderscheiden tussclien de bewegingen van het ^leesch en die van den Geest, tenzij dan de man, die zijn verdroomde Beatrice indraagt in de scheUe belich-*uig van de openbaring van God, die het 'kwade nielj ton zien? Laat Dante droomen over Beatrice, en over Mathilde Perk, en over Sophie Novalis.... zij allen nebben tot hun ideaal verheven, wat met zonde was besmet; ook in hen was de liefde niet onvermengd, , noch de schoonheid onbezoedeld. Beatrice glimlacht 6n voert zoo Dante tot werkelijkheid. Maar van een Zwaard des Geestes voelen Gods profeten de sne'de; ^!i gaat dat Woord Gods niet in tot de verdeeling van ziel en van geest? Hoor, zegt de Schrift: , , Lövend is net woord Gods". Levend 1 Maar Beatrice is zoo geffiakkelijk^dood; en dooden spreken niet tegen, doch iaten zich gewillig Yer-droomen; werkelijkheid, die Wondt, is bij hen niet Het Woord Gods is levend; «n vol kracht en scherper dan elk tweesnijdend zwaard en doordringend, totdat het zelfs ziel on geest, spieren en merg vaneenscheidt; het is een beoordeelaar ^^u gedachten en overleggingen des harten. 3) Doch Beatrice veroordeelt niet meer. Eigenlijk is Beatrice slechts in naam de gids; die Dante in zijn discipelen rondleidt, dat zijn tenslotte zij zelf. Het ideaal is een idool: het is „ijdelheid". De school van Eros leert den waan: hij zegt, dat Beatrice de schoonheid onderwijst: dat dus van buiten de waarheid is. Maar Beatrice is tenslotte product van verbeelding; zij is een bedenksel van de eigen uitlegging der dichterlijke ziel. En die ziel is ook bedorven, als Beatrice was. Door twee poorten komt zoo de aonde, en de leugen in tot het hart, dat niet wil gewond zijn door Gods Woord, , om daarna erdoor te zijn genezen.

En tenslotte: wie Beatrice wil vragen, den Christus uit te leggen, die heeft het meerdere verworpen en met het mindere, dat immers zoo gemakkelijk is, zich vrijwillig (en daarom ook: schuldig) op rantsoen gesteld. 'Want wie Christus heelt gezien, die heeft Beatrice niet noodig. Als wij het zoo zeggen mogen: de erotische omhelzing Gods, onder welken naam Hij dan ook werd vereerd, heeft altijd, getuige Beatrice en wie haar gelijken, gezegd, al was het onbeavust dilnvijls: God moet „verleibt" worden voor mij, dan word ik „verliebt" in Hem. Gods heerlijkheid en weelde moet voor den ziener van Beatrice in een ideaalgestalte belichaamd worden en vleesch worden en bloed en ziel; dan zal de liefde zich aan Hem kunnen hechten.

Maar is dan de Christus niet „God, geopenbaard IN HET VLEESCH"?

Gereformeerde Christus-visie, ook in de kunst, is zoo rijk, als ze maar haar dogma benadert in gehoorzaamheid van liefde en van geloof.

Want al wat in Beatrice afgeleid is, dat is in den Christus oorspronkelijk.

En al wat in Beatrice eindig is, dat is in den Christus oneindig.

En al wat in Beatrice zondig is, dat is in den Christus niet te vinden.

Christus laat ons Gods schoone wezen zien in zijn eigen waarachtige menschelijkheid. Staat hij niet duizendmaal dichterbij ons, dan Beatrice, de e e n z ij d i g é, die daarom zoo ver van mijn eenzijdigheid afstaat vaak? Maar-mijn Heiland, zegt de ziel van den dichter Gods, is al zijd ig; aan Beatrice moge veel menSchelijks vreemd zijn; niets, niets menschelijks is den Christus vreemd: zoo kan Hij nabij zijn aan allen, terwijl Hij. aan alle een-zijdige harten toch hun pernoonlijke neiging laat. Wat zouden dichters, die toch zoo op hun heerlijke individualiteit gesteld zijn, wat zouden zij in dien Christus eigenlijk niet kunnen vinden? Beatrice leert mij bovendien, noch van zichzelf, noch van mijzelf, iets nieuws. Wat ik van haar weet en me eigen maakte, dat onthoud ik; dat mag ik uitwerken; en zij helpt zoowel Dante's ziel zich ontplooien, en zij kan misschien óók zélf voor den denk-er-dichter almeer zich ontsluiten: maar: zij blijft de oude, en ik ook, zal de dichter, die eerlijk is, moeten belijden te eeniger tijd. Doch van den Christus weet de dichter, dat Hij; een nieuwen naam geeft aan wie Hem kent; een nieuwen naam, welke alleen aan hem bekend is, die hem draagt en die nu reeds gevormd wordt. Van de eigen persoonlijkheid des dichters, mits die ook geloovige is, ontsluit te Zijner tijd de Christus dus het diepste wezen. Maar dat is dan ook de „allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie"; en dat niet in egoïstischen zin, omdat in den naam van Gods voltooiden christen de naam van Christus zelf de 'grondvorm is, die dus alle namen der Zijnen weer aan elkander verbindt. Ook is dit alles niet zondig en in leugen gedrenkt: want als ik mijn allerindividueelste emotie op allerindividueelste wijze uitdrukking geven wil, dan doe ik dat verkeerd. Maar zuiver en naar waarheid doet dat dej Christus. Zoo kan Hij meer dan Beatrice: hij kan mijn naam vernieuwen; mijn. wezen ontsluiten; niet slechts hetgeen in mij voorhanden was, kan Hij ontwikkelen en openbaren (daarmee volstaat Beatrice), doch Hij weet mijn naam nieuw, mijn zelf-ontplooiing en ook mijn zelfherkenning allen morgen nieuw te maken. En tegelijk leert Hij mij het nieuwe omtrent Zichzelf. 'Want Zijn voortgaande openbaring snijdt de leugen uit de ziel, en vertolkt telkens nieuwe werkelijkheden uit den schat zijner onmetelijke genade.

Zij hebben niet geweten, wien zij verwierpen, de dichters, toen zij Christus verwiei-pen. En zij hebben Gods rijkdom bedekt, toen zij het geleende licht, dat onzuiver was, (Beatrice) hebben gevraagd: toon ons het hoogste en het zuivere Licht, dat in God en Christus is. Beatrice is niet zoo menschelijk als de MENSCH Christus Jezus. Want Hij is transcendent, dat is: van boven; maar tevens immanent: hij komt tot de aarde en heeft onder ons gewoond en heeft ons de hoogste Liefde gebracht in zijn vleesch en in zijn ziel, die schoon en zuiver en — van God geplaagd waren.


1) Dr H. Bavinck, De overwinning der ziel. Kampea; J. H. Kok, 1916, bl. 34.

2) Zie E. Lucka, Drei Stufen der Erotik; Paul Kluckholm: Das Problem der Liebe im 18. Jahrhimdert und in der deutschen Romantik. Halle, 1922.

3) Vertaling van Prof. Dr F. W. Grosheide (Hebr. 4).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's