GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de waarde van het dogma.

In het Algem. WeekW. voor Christendom en Cultuur schrijlt prof. De Zwaan iets, dat voor ons van beteekenis kan veorden geacht, als het erop aankomt anUwoord te geven op wat vaak tegen ons ingebracht wordt. Ik denk hier aan de vaak vernomen beWering, dat dogmatische fomïuleering en begrenzing een teeken van armoede is, een vertroebelen van het klare bronwater der levende Waarheid, een „ontheiliging en schennis" van wat God in zijlh. wezen is en in zijn werk doet. Vooral de dogmaticus Calvijn moet het nog al eens ontgelden; hij' heet de man, die met zuur gezicht en zure ziel zijn intellectualisme aan den bijhei oplegt; en al wie hem gelijk wil zijn, moge mèt zijii horribiliteit vergaan ' Mis, zegt nu prof. de Zwaan, zóó simpel staat het met Calvijn er niet voor. öe „klassieke tijd der Hervorming" was zoo zwak en zoo leelijk niet. Het dogma was geen doel, maar vooral middel voor bereiking van een op zichzelf hooger doel. Men leze:

Een paar eeuwen geleden zou niemand, die over Paulus' brieven zich had te uiten, er over hebben gedacht om te beginnen met een anderen brief dan dien aan de Romeinen. Dat lag zoo in de Calvinis» tische lijn, zal men zeggen. Misschien wel, maai het zou ook kunnen wezen, dat Calvijn zelf op dit • punt niet zoozeer voorganger als wel kind van zijn • tijd was. Voor die dagen was Paulus allereerst de leeraar der ware dogmatiek en het was toen haast onmogelijk om in den brief aan de Romeinen iets anders nog te zien dan het compendium, het „Kort Begrip" van Paulus' leer.

Natuurlijk school daar méér achter-Dogmatiek om öe dogmatiek, zoo iets als het „l'art pour l'art" der negentiende-eeuwers, moet men in den klassieken tijd der Hervorming niet zoeken.. Dat is een verschijnsel van decadentie. Afgezien van de noodzaak ' om tegenover Rome helder te zeggen waar het op stond, is de dogmatische kijk, waarmede men destijdé zich richtte tot vrijwel alle verschijnselen van het leven des geestes, een nobele uiting van een eerbiedwaardige streving der zielen-Laten wij het ons eens indenken, wat de menschen van dien tijd feitelijk hadden doorleefd, wat zij eigenlijk • hadden gedaan, en onze woorden zullen tekort ' schieten.

Daar zetelde te Rome het Pauselijk Hof... weg daarmee: uit God is het niet! Daar waren de reeksen folianten der kerkvaders en doctoren, hèt vormingsmateriaal voor den geest der menschheid, eeuwen lang, de Talmud der Romeinsche Christenheid ... weg • daarmee: hier is Gods WoordI Daar was de traditie, I de met alle leven en herinnering, mét alle onbewuste roerselen der ziel zoo diep vervlochten mystieke sfeer van kerkgezang en wLerookwalm, van siddering voor het geheimzinnige, van eerbied voor een presentie van het goddelijke weg daarmee: niet op het altaar, doch waar twee of drie in Mijnen naam ver-. gaderd zijn, daar ben Ik in hun midden 1 Denk het u in, hoe geweldig de kracht Gods moet geweest zijn, die zulk een vereenvoudiging kon doen doorslaan! .Welk een ommekeer!

Het is alsof menschen, die zich bevinden op een groot galjoen, dat onder den last van zijn driemaal vier en nog meer zeilen de golven klieft, dat veilig huis der zee verlaten om ijf te dalen, in een ranke boot.

Vereenvoudiging, maar daarom.: direct contact met de werkelijkheid, directe ervaring van, en worsteling met de waarheid. Én daaromdogmatiek.

Want in zulke oms tandighedeH is de behoefte onwederstaanbaar om zich ook intellectueel voor oog en te stellen dat heiligste wat God gaf. Het is heel iets anders of men b.v. Calvijn's Institutie leest anno vijftienhonderd zooveel of in het jaar Onzes Heeren negentienhonderd vijf en twintig! Immers toen was dogmatiek de daad, waarmede de ziel zich zelf rekenschap gaf van het waagstuk, dat zij had begaan: Gode meer gehoorzaam te z ij II dan den menschen, al waren het kardinalen en pausen, heilige vaders en serafijnsche ^doctores.

Wij veroorloofden ons in dit citaat enkele spati-AVij veroorloofden eeringen.

Want zij dunkeai ons van het grootste belang.

Feitelijk ligt in deze redeneering, de opmerking, dat het bezwaar, dat van ethische en andere zijde tegen de dogmatic ingebracht wordt, niet in die dogmatiek zelf gelegen is, maar meer in de beoefenaars ei-van. Dogmatiek kan een nobele, sterke, schoone daad zijn; geen bedekking, geen verldlling van het leven, maai' gevolg van contact met het leven. Achterwegielating van dogmatische bezinning en formuleering kan dus nooit anders dan decadentie zijn; Want in klassieka perioden, in dagen van levend contact mot de waarheid komt het er toe, en moet het er toe komen.

Maar dan is daarmee ook aan de verachters der dogmatische zielen een halt toegeroepen.

Want zoo min als de man, die zelf aan de hoogtön der kunst niet toekomen kan, den dienaar van „l'art pour l'art" uit Me hoogte verwerpen mag, evenmin mag de dogma-looze den man, die het dogma zou zoeken om het dogma verachten; hij keere eerst met bestralJing tot zichzelf in. Dfe kunstelooze van g e-b o or te komt nooit tot de kunst; de man van de kunst om de kunst kan zich nc^ herzien en met zijn kunst tot schoonen bloei alsdan geraken. En •wie in zichzelf te slap is voor de dogmatische werkzaamheid kan, zóó gezien, ook nooit zoover komen, dat de schoonheid van de dogmatische formuleering ia hem zich openhaalt. Maar de ander, die het dogpia zoekt om het dogma, is, als hij zijn doel leert stellem in wat boven het dogma ligt, de sterkste gebleken.

Laat ons dat onthouden.

Venvijten togen de dc^matiek beteekenen eigenlijk verwijten aan het adres der dogmatici; en dat door menschen, die minder daadkrachtig zijn (gehoor-zaam) dan zij.

Er als men eens tot die erkenning komen kan, laat men dan verstaan, dat er onder de dogmatische geesten, die beven voor God, ook zijin, die niet aüleen maar in een bepaalde „klassieke" periode de spanning voelen van het waagstuk: Gode meer gehoorzamen dan de menschen, maar die altijd onder die spanning verkeeren: Gode meer gehoorzamen dan ÏÏe menschen, al waren die menschen ook zij' zelf met hun tot nu toe gevonden wetenschap. Er zijn ei' ook, die de directe worsteling met de waarheid niet alleen kennen in b^aalde perioden en , die dan aan dogmatiek „doen", maar die altijd de worsteling kennen.

En als de „spanning", die in ethische kringen zoo vaak "tot «aen modewoord wordt, ook maar voor een tiende part, de verwezenlijking had, die het herhaalde gebruik van het woord zou doen vermoeden, dan zou de dogmatische formuleering sterker moeten voor den dag komen.

Feitelijk komt, als De Zw'aan gelijk heeft, de antipathie tegen do dogmatische formuleeringsbehoefte neer op een onbewezen, en daarom onchristelijke, beschuldiging van christenen van efhischen {en anderen) huize tf^en christenen van dogmatischen huize: de beschuldiging dat zij het maar doen omdat ze het nu eenmaal zoo willen.

Maar over de consciëntie oordeelt God.

Lijkverbranding.

Over Iqfcverb'randing schrijft Favonius in hetzelfde blad:

Het is met de lijkverbranding een zonderling geval. Wie zich laat verbranden handelt tegen de wet, zou ik willen sclirijven, maar ik veronderstel, dat niemand het voor een juridische spitsvondigheid zal houden als ik zeg, dat een doode niet meer handelen kan, dus ook niet tegen de wet handelen kan. Maar met dat al is toch de lijkverbranding tegen de wet. Of eigenlijk ook dat weer niet. De wet kent alleen het begraven, en schrijft voor, dat de burgemeester daarvoor zorgdragen moet. Laiat hij het evenwel na., dan is er niets of niemand die hem daartoe verplichten kan. Hetgeen de reden is, dat de niet-wettelijke en door de wet niet erkende Lijkverbranding zooveel aanhangers telt, en-dat men het onlangs aan een Minister heeft kwalijk genomen, dat hij zich bijl een lijkverbranding heeft laten vertegenwoordigen. Ja, men is secuur in ons land! Aan de onwettelijkheid denkt wel' haast niemand meer, en de plannen tot stichting van een groot Crematorium worden in de kranten openlijk besproken. Wenscht dus iemand na zijnen dood te worden verbrand, dan is er niets wat aan de vervulling' van dezen wensch in den weg sta& .t.... Tenz§ de wil van de nabestaanden.

Als deze met den wensch van hunnen doode niet overeenstemmen, dan zijn ziji als de eenigen die in deze handelen kumien, bevoegd van deizen wensch af te wijken. Als zij meenen, dat het verbrandeai van het lichaam hunner dooden strijdig is met de voorschriften van hunnen, godsdienst, of alleen maar strijdig met hun gevoel, dan gaan zij hun gang en' begraven dien doode, maar verbranden hem niet, zich niet storende aan de laatste wilsbeschikking van den overledene. En daarmede zijn zij, blijkens een beschikking van den vice-president der Rechtbank te Amsterdam, volkomen in hun recht. De doode wordt er niet door gekrenkt, want hij weet het niet, en aan de levenden, wordt er ergernis door bespaard.

En wat meer zegt: gewetenskrenking. Het is toch mogelijk, 'dat het bezwaar van de nabestaanden voortspruit uit 'n godsdienstige overtuiging en dus volkomen te eerbiedigen is, gelijk in 't Amsterdamsche geval. De vraag, of niet door deze rechtsbeslissingook alle andere wilsbeschikkingen, op eenigen' grond aanvechtbaar, op losse schroeven komen te staan, kunnen v; e voor ditmaal terzine laten omdat ze ons onderwerp niet raalct. Ze blijkt reeds tot tegenspraak van de Amsterdamsche opvatting in de juristenwereld aanleiding te geven.

Maar wel wenschen wij op iets anders tei wijzeo. De Amsterdamsche afdeeling der arbeidersvereeniging voor lijkverbranding heeft namelijk, de mogelijkheid voorziende dat er meerdere nabestaanden kunnen zijn, die in dezen den wil des overledenen niet wenschen, ? te eerbiedigen, haar leden in de gelegenheid gesteld een stuk te doen opmaken (op zegel) waarbij het Bestum' dezer vereeniging wordt belast met de uitvoering ervan, desnoods door rechtsmaatregelen. Het is al heel zonderling, dat de wet en haar uitvoerdeirs kunnen geroepen worden tot het verzekeren van een handeling die niet op de wet steunt, maar nog vreemder doet het aan, hier een poging te zien doen om een doode te laten procedeeren tegen een levende, ] wiens gewetensbezwaren minder worden geacht dan den wil van den doode. In de zeer moderne kringen, waar de lijkverbranding vooral hare vrienden telt, pleegt men op humanitaire gronden zeer te ijveren . voor het ontzien van gemoedsbezwairen. Voortreffe lijk. Maar gelden de rwienen daarvoor niet als de wil van een doode tegenover die der levenden staat?

Het vraagstuk van de lijkverbranding in Nederland eischt dringend wettelijke regeling. Zóó kan het niet langer.

De verantwoordelijkheid voor een daad kan niét worden afgenomen van wie ze verricht. Een laatste wensch is geen overheidsbevel. En hij het begraven of verbranden is de actief optredende aansprakelijk, niet de doode. Tenminste in geWetensgevallen, waarin de stem der piëteit haar kracht verspild heeft.

Calvijn te Parijs.

In „De Heraut" schrijft prof. Dr H. H. Kuyper over herlevend Calvinisme; waarbij ook Frankrijk besproken wordt. Herinnerd wordt, dat onlangs.

aan de Theologische Faculteit der Protestantsdie Kerk te Parijs een man is opgestaan, die met volle overtuiging het Calvinisme belijdt. Prof. Lecerf, chargé j de cours in het Nieuwe Testament. Afkomstig uit een kring van vrijdenkers, bracht het lezen der H. Schrift hem tot het geloof in Christus, en het was Paulus brief aan de Romeinen, die in Gods hand het middel werd om het licht voor zijn zielsoog te doen opgaan. Eerst daarna kwam hij met de geschriften van Calvijn in aanraking en de treffende overeenstemming tusschen Paulus' brief aan de Romeinen en de theologie van Calvijn won zign hart voor den Reformator, die wel het best Paulus' gedachten had gegrepen. Meende hij aanvankelijk, de eenige Calvinist te zijn, zooals hij ons zelf mededeelde, zijn verwondering was te grooter, toein '.hg van HoUandsche studenten te Parijs vernam, dat ec in Nederland theologen waren, die evenzeer dit Calvinisme hooghielden. Hij liet de werken van Dr A. Kuyper en Dr H. Bavinck komen, en loerde HoUandsch om ze te kunnen lezen. En to^en verleden zomer de hoogleeraar in de Dogmatiek een tijd lang zijn colleges moest verzuimen, en hem deze colleges werden opgedragen, leerde hij de studenten de Calvinistische Dog-: matiek kennen. Zulk een indruk maakten deze colleges, dat de studenten zelf verzochten, dat ook na den terugkeer van den eigenlijken professor in de Dogmatiek, Prof. Lecerf zijn colleges over de Calvinistische Dogmatiek mocht voortzetten en de Faculteit heeft hem daartoe de vergunning verleend-Prof. Lecerf, 3ie in den nazomer een bezoek bracht aan de Theologische hoogleeraren te Amsterdam, heeft op hen een uitnemenden indruk gemaakt, en niet het minst verblijdde het, uit zijn mond te vernemen, hoe de studenten te Parijs met zooveel belangstel-j ling deze Calvinistische colleges volgden. Daarin ligt | voor de toekomst van de Protestantsche Kerk een hoop op rijken zegen.

Er ligt ook een vinger^jzing in, dat de interna-I tionale banden sterker trekken zullen na verloop van tijd, dan de vele broeders meenen, die zich aristocratiscK in hun godsdienstigen „kring"-(d.i. de Siecte, die voor zich nog geen sectarisehen naam heeft ui^evonden) hebben teruggetrokken uit de groote gemeenschap, om eenzaam te klagen dat de lieden van D'ordt niet sterlc genoeg op gemeenschap aandringen. Da thuisblijlvers, . die achter het venster van hun veilige hutje mees-muilen tegen eiken visscher, die zijn boot nog niet heelemaal opgetuigd had voor 'ÏÏen tocht naar zee in stormgetij'; niettegenstaande de oliejas al werd aangetrokken en do touwen losgegooicl.

Subsidiekwestie.

In de „'Geldersche Kerkbode" herinnert ds Renting. aan de groote bedragen, die aan subsidies uit de staatskas vloeien. Hij knoopt er een vermanend w'oord aan de getrouwen in den lande: Kersten, Zandt, Lingbeefc c.s., aan vast:

De Roomsch-Katholi'eken krijgen ook hun deel (Zou Ds Kersten of Ds Lingbeek er niet aan denken, om ook op dezen begrootingspost een amendevoor te stellen? We zouden dan wel eens wiUei zien, welke houding de Chr-Historische Kamerfractie daartegenover aannemen zou). . • ., |

Voor Kerkelijk Bestuur ontvangt de R.-Katn. Kerk f21.000; voor onveranderlijke competenüën f 21.565.511/2; voor tractementen , f 532.549.77V2; voor nieuwe tractementen, verhoogingen enz. f1470. In 't geheel dus aan de Roomschen een bedrag van f576.585.29. Men ziet uit de bovengenoemde cijfers> dat de subsidies tot op een halve cent nauwkeurig berekend zijn.

De Oud-Roomschen ontvangen f 11.900. En zelfs de Joden worden tenslotte niet vergeten-, Ook zij doen zaken met het Rijk en. halen npS f24.600 binnen.

Dan staan op de Begrooting de volgende posten kerkelijke pensioenen f 288.366; subsidie Prov. Kerkbestuur van Friesland f 7736 en kerkelijke pensioenen betreffende den R.-Kath. eeredienst f120.094.

In totaal bedragen de subsidies dus de som van •^'.£2.426.574.50, zegge bijna 21/2 miUioen, waarvan de Ned-Hervormden met pl.m. 1 mill. 300.000 en de R.-Kath. met bijna 7 honderd duizend gulden het leeuwenaandeei ontvangen. Zonder gewetensbezwaar naar het schijnt, gaan Ds Lingbeek en Monseigneur Nolens arm in ann naar de Schatkist, om den onrechtvaardigen mammon in ontvangst te nemen.

Ik weet wel, dat er aan deze subsidies, althans aan een de«l ervan, een historie verbonden is, maar ik zou toch ondeugend genoeg zijn, om te wenschen, dat Ds Kersten, de Staatsman van den dag, voor wien ., met name door de Linksche Staatspartijen in bond met Ds Lingbeek en zijn vrienden ongetwijfeld een eerezuil zal worden opgericht, nog eenmaal zooveel politiek inzicht toonde, dat hij een amendement voorstelde, om het subsidie aan Rome's Kerk te schrappen.

Ik wed, dat Pontius Nolons en Herodes Lingbeet op dien dag vrienden zouden worden.

Zij zullen misschien wel hooren, de heeren, boven genoemd.

Maar hóóren zullen ze niet; tehzi| ze boete doen.

De moderne vrouw.

Over de moderne vrouw' en haar heel groot tekort, schreef onlangs de nog al moderne „Groene Amsterdammer” :

Want aan de „vrijheid" van de vrouw in zaken, die de moraal betreffen, aan vagebondage in de < !© liefde, 'niet alleen 3oor "den man, maar door man en vrouw' beiden, gaat de maatschappij) reddeloos te gronde. De maatschappij als geheel en de vrouw individueel. Waarom speelt de z.g.n. „vooruitgang" toch telkens weer do reactie zoo jammerlijk in de kaart; waarom weet ze nooit van maat houden; waarom toont ze ons telkens zooveel ontredderde levens, zooveel ontwrichting en verwording, dat we ons begrijpen kunnen, als het bezadigd inzicht daarop zijn hoofd schudt en zegt: „zie jullie nu wel, dat het oude veel beter was; hadt jullie daar dan ook aan gi& houden.”

Wij hebben ons „vrouwen van de kentering. der tijden" gevoeld, we hebben met weemoed onze onzekerheden gedragen en in de meening geleefd, dat het levenslustiger geslacht, dat achter ons opdrong, het makkelijker hebben zou. Hoe hebben we ons vergist! Zij kunnen niet wachten en renuncieeren; 'Zij grissen naar zich toe, in naam van de „natuur", 4ÏB ze haar rechten willen hergeven. Maar als we haar onrustige oogen, haar opgedreven bewegingen zien, als we van haar kwalen hooren, en we bedenken, hoe vertwijfelend voor haar, die nooit zich bonden, die nooit werkelijk gaven, die nooit tot de schoone • eentonigheid van het samenzijn met den een, die als „zelf" geworden is, stegen, het oud worden moet zijn, —• dan zouden we geneigd zijn te gedooven, dat een ouderwetsche, eenzame juffrouw, die al haar liefde wijdt aan een hondje of een papegaai, haar „natuur" minder geweld aangedaan heeft, dan zij, die hebben vergeten, dat de normale vrouw van , , nature" monogaam is, en niet meer kan loslaten wie haar eenmaal nagestaan heeft, zonder haar aangeboren aanleg te verkrachten.

Dat is de stem van een vrouw'. Veel christenen kunnen het niet scherper, niet ronder zeggfen,

Verbetering. In de persschouw van verleden week, regel 8, staat: naar het subjectieve, naar het Woord. Lees: naar iiet objectieve, naar het Woord....

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's