GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Schepping, Paradijsverhaal, Geslacbtsregister.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schepping, Paradijsverhaal, Geslacbtsregister.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In mijn vorig artikel sprak ik reeds over de mogelijkheid, dat de Utrechtsche concept-verklaring met de verwijzing naar Genesis elf bedoelde te wijzen op de geslachtsregisters, die in dit hoofdstuk vermeld worden.

Uit een zooeven ontvangen brief van mr Theyse blijkt, dat dit vermoeden juist is. Men heeft gedoeld op het geslacbtsregister, zulks in aansluiting op Genesis 5. Aldus de mededeeling van mr Theyse, waarvoor ik hem eveneens mijn oprechten dank betuig.

Hoewel, zooals ik verleden week reeds liet bemerken, de mogelijkheid, die nu blijkt werkelijkheid te wezen, reeds aanstonds bij mij in rekening kwam, toch heb ik het artikel van verleden week over den torenbouw van Babel niet willen achterhouden.

En dat wel om drie redenen.

De eerste gaf ik reeds aan. Afgedacht van eenige Utrechtsche verklaring' laat het hoofdstuk van de spraakverwarring zelf zeer duidelijk zien, hoe de te Assen gehandhaafde opvatting van de exegese (geen mechanische binding, geen organische vrijheid zonder meer, maar organische gebondenheid) haar groote beteekenis heeft ook voor de handhaving van de historische berichten in de Schrift; alsmede, hoe de loslating daarvan de deur zou openzetten voor allerlei afbuiging naar een standpunt, dat wie het inneemt, buiten het geloof aan de Schrift moet plaatsen, wanneer hij het consequent aanvaardt. Men denke aan de besproken tegenstelling : evolutie of openbaring. Juist omdat in Assen en ook in de daarop volgende besprekingen in de pers gewezen is op de consequenties, die de erkenning van wat dr Geelkerken met Genesis 2 en 3 deed, zou meebrengen, juist daarom was het niet overbodig, aan Genesis elf een illustratie te ontkenen van de heillooze uitkomsten, waartoe een officieele erkenning van dr Geelkerkens eisch zou leiden.

In de tweede plaats heb ik Genesis elf in breederen zin ter sprake gebracht, ook ter wille van de lezers der bladen, waarin de motie een plaats - t-ond. Hun werd zonder meer de weg gewezen naar Genesis elf, en het advies ging daarbij, om aan de kerkeraden het bezwaar, dat met dat hoofdstuk in verband stond, kenbaar te maken en hen te verzoeken, zich daaraan te conformeeren. Het is goed, eens na te gaan, welke overwegingen iemand zou moeten houden zoo bij zichzelven, als hij op een zekeren dag de Utrechtsche motie op het agendum van zijn kerkeraad aantrof, of op andere wijze zich ervoor geplaatst zag. Zonder in den onaangenamen toon te willen vervallen, moet ik toch uitspreken, ' dat de situatie mij eenigszins vreemd voorkomt. Men wil •— let wel — geen menschen, die al moeilijkheden HEBBEN, maar menschen, wier oogen voor moeilijkheden nog moeten geopend WORDEN, bereiken, opdat zij ook de kwesties zouden zien. Maar nu komt er een „verklaring", die allereerst verzuimt, ook maar met een enkele aanduiding, kenbaar te maken, welke nu eigenlijk de bezwaren zijn; die bovendien in tal van bladen, zelfs in dat van dr Geelkerken, geheel foutief afgedrukt wordt (Gen. I en II in plaats van I en XI) zonder dat er een haan naa: r kraait, ook niet uit het erf der bezwaarden; immers, alleen mijn haan kraaide; en die is nog wel synodaal; —• terwijl dan — om de deur dicht te doen — in de eenige bespreking, die ik van de zijde der bezwaarden zelf aantrof, allereerst geen moeite genomen wordt, om de foutieve lezing te verbeteren (zoodat alle 'bezwaarden, die aan het werk willen) hun kerkeraden langs Genesis elf heen leiden), terwijl bovendien de kwestie van Genesis één in bedoelde bespreking wèl eenigermate, maar die van Genesis elf tnet geen enkel woord wordt aangeraakt. Hoe men op deze wijze bezwaarden wil opwekken tot proselietenwerving is mij een raadsel.

En nu in de derde plaats: dat aan de geschiedenis van torenbouw en spraakverwarring door velen (want ik weet anderen ook, die in gelijke richting gepoogd hebben, het Utrechtsch concept te exegetiseeren) het allereerst werd gedacht, is te begrijpen ook uit den loop der jongste geschiedenis op ons kerkelijk erf. Dat men te Utrecht de kwestie der geslachtsregisters heeft vastgeklonken aan de exegese van het paradijsverhaal, — ja, wat zal men daarvan zeggen in zijn argeloosheid? Het blijkt nu een feit te zijn, maar het is wel eenigszins verwonderlijk, en ligt niet voor de hand.

•Vooral niet, als men zich herinnert, op welke manier en op welke gronden de „moeilijkheden" van Genesis 2 en 3 zijn in het debat gebracht door de verscheiden tot de synode gerichte adressen.

Immers, in het paradijsverhaal zeide men te mogen en te moeten zoeken naar een „hoogere" werkelijkheid. Maar in de geslachtsregisters, waarbij het loopt over kinderen krijgen en zonen gewinnen en over vermenigvuldiging van menschen en rassen en volkeren, heeft men toch niet een „hoogere" maar een zeer gebeurlijke, alledaagsche, werkelijkheid voor zich.

Inzake het paradijsverhaal liep het geding over een geschiedenis, waarbij de wijsbegeerte en de kentheorie van Kant te pas moesten komen, naar het heette, om den zin van wat verhaald werd, te grijpen. Maar in geslachtsregisters komt niet zoozeer de filosoof, als wel de historievorscher het eerst aan het woord om het denken van den exegeet werk te geven.

Toen de paradijsgeschiedenis werd besproken, is van de zijde der thans over Assen bezwaarden telkens gezegd : de moeilijkheden liggen op het terrein der exegese. Waarbij dan kwam de verzekering, dat we stonden voor en andere „bedeeling", waarover wij, in onze zondige, evallen wereld, niet anders en niet beter konden ooreelen, dan een blinde over de kleuren. En nu komt men met een hoofdstuk aan (Genesis elf), dat het denken vau'den exegeet onmiddellijk rust geeft, zoodra hij| maar zijn jaartallenboek in orde heeft kunnen krijgen; ''^ en men werpt een vraagstuk op, waarover niet alleen de geloovige, maar ook de niet-geloovige min of meer met vrucht studeeren kan; terwijl toch bij de paradijshistorie de tegenstelling van geloof of niet-geloof aanstonds veel scherper optreedt en het resultaat van de' bijbellezing beïnvloedt.

Éérst, toen het ging over zondeval, levensboomjl^ slang, etc, kwam een hoofdstuk naar voren (Gen. 2 en 3) dat geen moeilijkheden opleverde van tekstcritischen aard, maar dat, zóó als het er lag, van den mensch vroeg: onderwerping van zijn geloovig denken, inplaats van de critiek van zijn rede. Nu wil men in één adema daarmee bespreken en onder één gezichtspunt betrekken ' een hoofdstuk (Gen. elf) dat van geheel anderen aard is; dat onder de moeilijkheden, die het oplevert, ook deze. meebrengt, dat de getallen van de geslachtsregisters irf^ verschillende handschriften ook onderscheiden lezingiij hebben.

Toen de paradij s-„bedeeling" aan de orde kwam, lagjl er een verhaal voor ons, dat den Schriftonderzoekeri^ geen moeite kost, als hij weten wil, wat er geschrevenf^ maar wèl, als hij vraagt, wat er bedoeld is. Maar mi Genesis elf staat, onder meer, ook deze vraag aanstondg3 op het agendum van den onderzoeker: wat heeft er g'ri^ staan in de oudste handschriften?

Ik vvensch van harte sterkte aan de kerkeraden, did| zoo maar even bij adres aan de synode moeten beslisseniil^ dat de exegetische methode, die Assen volgde, onhoudCS baar blijken zal zoodra men van Assen naar Groningemj (de synodale stad der naaste toekomst) zal verhuisd zijn, ' om daat te handelen over Genesis elf. Het geslacht der kerkeraadsleden, benevens dat der bezwaren indienenda , kerkleden, moet wel op hooger peil staan, dan de ouderi-if ling, die bij de redactie van de „Nieuwe Rotterdamsche '' Courant" bekend is, hooger ook, dan de doorsneegereformeerde, al of niet met het Zeeuwsch costuun^^ van het , , Handelsblad" getooid.

Ik voor mij zou vooreerst nog niet klaar zijn, als meii|^ mij met deze verklaring aan boord kwam.

En ik zou vermoedelijk in het geheel geen raad ermee weten, als ik me herinnerde, gelijk ik bij dezen doe, dat dr J. G. Geelkerken herhaaldelijk heeft verklaard).; '! dat men de Schrift zelf moet laten beslissen, hoe ze? ; verklaard wil worden. Immers, als ik daaraan denk, eni, > i| mij bovendien herinner, dat van zijn kant herhaaldelijk ' werd geprotesteerd tegen mechanische binding van de exegese, — dan geloof ik te ontdekken, dat men te Utrecht tamelijk wel aan het mechanische toegekomen is, en dat men de organische opvatting, met dr G. daar--^ bij, dreigt te verloochenen. Want dit staat toch wel vast, |g dat een organische opvatting van de Schrift een geschiedenis, een bericht van een historisch feit, verklaart in.i^ overeenstemming met het karakter, dat aan alle ge-'|

schiedbeschrijving eigen is, en dat ze een geslachtsregisfter verklaart naar de wetten, die het oostersch leven %yoIgtj; _ bij het katalogiseeren van chronologische gege-SvensSfHet is den laatsten tijd b.v. herhaaldelijk (ook in de kérkbodepers!) uitgesproken, dat een oosterling onder een geslachtsregister wat anders verstaat en iets anders ermee bedoelt, dan wanneer westerlingen het geven; en dat dit met name geldt van het hijbelsch geslachtsregister ; .immers: het wil geen genealogische tabel zijn, en geen chronologisch-punctueele kroniek, maar fjhet wil lijnen doen zien, lijnen van ontwikkeling in Gods Iraad en gangen van goddelijke evenredigheid in den loop •der historie. Wie nu een geslachtsregister leest, en dddr-Iniee niet rekent, maar zegt tot kerkeraden en classes en j-kerkbodelezers: lees dat geslachtsregister nu net precies : zóó als een bepaald verhaal over een bepaalde gebeurtenis gelezen wordt, die is heel erg mechanisch; die verlaat het standpunt der organische inspiratie. Laat me het eens zóó mogen zeggen: INDIEN Assen zich zou vergist hebben ten aanzien van de bizonderheden in Genesis 2 en 3, maar voorts ervan doordrongen is, dat een geslachtsregister een aparte manier van zeggen en van tellen en van rangschikking der namen en feiten heeft, anders dan een historisch bericht van gewonen vorm, '. ... en INDIEN de Utrechtsche bezwaarden in hun opvatting van Genesis 2 en 3 gelijk hadden, maar tot hun afbuiging van de traditioneele opvatting van Genesis 2 en 3 gekomen waren op grond van moeilijkheden in de geslachtsregisters, of zelfs maar in analogie daarmee, .... dan zou in de METHODE van exegese in het trekken van de GROOTE lijnen. Assen „organisch vrij" wezen, en de Utrechtsche vergadering op het hellend vlak staan van „mechanische binding". Iemand, die op een zuiver standpunt staat maar zich zelf bij ongeluk eens ontrouw wordt, staat 'er beter voor, dan een ander, die bij ongeluk een waarheid grijpt, maar wiens standpunt niet deugt. En werkelijk, als ik die Utrechtsche verklaring, met die naast-elkaar-stelling van Genesis 2—3 en Genesis elf moest onderteekenen, dan zon ik me schamen om mijn mechanische gebondenheid. Want elk Schriftstuk moet naar eigen aard behandeld worden; dat is een grondstelling van de orgasjiische inspiratieleer. Ik kan 't niet helpen, dat ik de 'Utrechtsche verklaring weer een zonde acht tegen wat wij tot nu toe gezuonnen hebben juist door het inzicht in de organische inspiratie; ze is door haar co-ordinatie van een historisch bericht en een geslachtsregister nietwetenschappelijk, en in principe een achteruitgang naar een overwonnen standpunt, dat achter Assen ligt. Achter Assen. Achter en onder Assen. In beginsel lijdt ze aan dezelfde gédachtenfout, als gemaakt is door „Het Zoeklicht" en door enkele-Amsterdamsche meetingredenaars, toen ze hoornen van Genesis één (historie) •en van Openb. 22 (apokalyps, visioen) zóó maar over «én kam schoren.

Want Assen, stel dat het zijn tooneel verlegt naar Groningen, om nog eens over dit alles te praten, zal zijn opvatting van de bizonderheden uit de paradijsgeschiedenis wel degelijk kunnen behouden, en toch zeggen: over de bizonderheden van de geslachtsregisters praten wij heel graag nog eens, maar dan langs' den weg der organische vrijheid: wetende, dat we hier voor een ander systeem van beschrijving .staan dan in het paradijs verhaal.

Want nog eens: in Genesis 2—3 is een verhaal van het begin, den aanvang, aller geschiedenis, en in Genesis elf een tendentieuse samenvatting van een periode der heilige geschiedenis. Wie die twee op dezelfde manier verklaren wil, of een ander verbieden wil, ze op onderscheiden manier te benaderen, die vergeet, dat er verschil is tusschen een plattegrond van Nederland of Europa en een wereldglobe; tusschen de beschrijving van een bepaald gebeuren en de aanwijzing-van een wekere tendenz, een rythme, een lijn-matigheid (vraag excuus) in een periode van geschiedenis; tusschen punt en lijn, tusschen bron en rivier, tusschen zien in de breedte en zien in vogelvlucht.

Want in Genesis 2^3 is een zintuigelijk-waarneembaar gebeuren, dat, gelijk alle andere (messiaansche profetie) zich tot hooger plan ziet opgeheven door den Geest der profetie, al is daarbij de band aan het historisch feit niet los te laten; en de geslachtsregisters laten zien, hoe in groote trekken, en met groote sprongen, de inzet van Genesis 2—3 wordt voortgezet. Juist het inzicht in de organische inspiratie leert ons begrijpen, dat de beschrijving van de voort-setting (geslachtsregister) anders móet zijn, dan die van den inzet der historie (paradijs).

Daar is trouwens reeds eerder onder ons gesproken over deze dingen. Prof. v. Gelderen heeft op den Universiteitsdag te Dordrecht gesproken over de bijbelsche chronologie, iii verband met „een belangrijke ontdekking in Sinai". Daarbij kwam óók ter sprake de periode van Genesis elf. Hij heeft daarbij niet verzwegen, dat naar zijn oordeel „in Genesis 11:10—26 vele geslachten zijn overgesprongen"; waarbij dan verwezen werd naar Mattheus i:8, waar drie koningen van Juda zijn overgeslagen. Ikzelf heb nog onlangs in „Persschouw" overgenomen wat dr C. Bouma schreef over de geslachtsregisters bij Mattheus, en verwezen naar den kommentaar (op Matth.) van prof. Grosheide, die eveneens deed zien, dat de geslachtsregisters naar eigen BEDOELING tendentieus zijn, regelmaat willen doen zien uit het oogpunt van Gods raad, en niet WILLEN beschouwd worden als nauwkeurige genealogische tabellen, zooals de hoogereburgerscholieren van buiten mogen leeren. Zoodra men in Utrecht aantoonen kan, dat de schrijver van Genesis 2—3 BEDOELT te worden gelezen, zooals zij willen, kan er weer gepraat worden. Tot nu toe is dat niet gebeurd; allen kregen we deze niet-wetenschappelijke, en niet-„organische" op-één-lijn-stelling van Genesis 2—3 met Gen. elf. Eerst zei dr Geelkerken: k heb geen exegese. Nu laten de Utrechtsche broeders ons vragen: ebt gij al een exegetische methode? Tenminste (want ik zou niet graag hun studeerkamerwtrk wantrouwen) op Uw vergadering?

Wat prof. V. Gelderen te Dordrecht zeide, is niet buiten het volk gebleven. De (achteraf synodaal gebleken) redactie van Geref. Theol. Tijdschr. gaf zijn referaat een plaats; wijlen dr de Moor bracht diens opvattingen nog nader ter sprake.... in Utrecht; men denke aan de „Utr. Kerkb."; ikzelf nam het weer over in „De Bazuin" (2 Juni 1923); zoodat men niet behoeft te beweren (zooals prof. Buytendijk), dat de leiders als prof. V. Gelderen en dr de Moor bang zijn voor het volk; maar hoogstens zou kunnen vreezen, dat degenen, die prof. Buytendijk zoo graag aan het woord laten, achter wat we hebben, terug gaan, om vragen aanhangig te maken, waarop we reeds een begin van antwoord hebben. Want in „Geref. Theol. Tijdsch." (Sept. 1913) heeft prof. v. Gelderen reeds meegedeeld, hoe hij zijn opvatting wil rijmen met de Bijbelsche gegevens. En nu wordt er weer naar gevraagd? Reactie?

Ik vind het erg best, dat men kerkeraden vragen voorlegt. Maar dan liefst met duidelijke probleemstelling. De beste vragen verhelderen het denken, zelfs van wie ze stelt en ook van wie ze ter overweging krijgt. Maar deze vragen werken m. i. de verwarring in de hand.

Men zal zeggen: de wetenschap bracht ons aan het denken over Gen. elf. Waarom mag ze dat niet doen over Genesis 2—3 ? Ik antwoord: het maakt verschil, f de wetenschap aanleiding is voor diepergaand Schriftonderzoek, dan wel daar over heerschen gaat. Loslating van traditioneele getallen kan bij Genesis elf geschieden met een beroep op het karakter van de geslachtsregisters zelf; terwijl inzake het paradijsverhaal een opvatting werd losgelaten, althans disputabel gesteld, die door de Schrift zelf volkomen gebillijkt werd en door het verband geëischt.

Volgende week enkele slot-opmerkingen over de zaak. Ik ga er wat breed op in, omdat er geroepen is: zeg dan aar eens wat tegen, als 't u blieft.

Hetgeen in alle bescheidenheid hier geprobeerd wordt. Dezer dagen las ik: de kerkbodes hebben een goeden ijd. Ik zou zeggen: ja, want ze maakten een goede eurt, door het volk voor te leggen een antwoord op ragen, die later te Utrecht zouden gesteld worden, alsf ze nog nooit bij de kerkbodemenschen opgekomen n in beginsel beantwoord waren.

Ze maken soms een goede beurt, — inderdaad. Men an ze makkelijker uitlachen dan lezen en DAN critieeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Schepping, Paradijsverhaal, Geslacbtsregister.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's