GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET ADVENTSWOMDER - GEEN VRUCHT VAN  VERGELIJKENDE WIJSHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ADVENTSWOMDER - GEEN VRUCHT VAN VERGELIJKENDE WIJSHEID.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zijn weer de dagen van advent: Clirisius' geboO'fte wordt weer gezien en Hij heeft Zij'n ster, die boven ons hoofd wil stille staan.

Hoe zullen wij hem oritvangen? Zullen wij In onzen tijd van „verg el ij k e n d e godsdienstwetenschap " hem v e r g e 1 ij k e n met alle ander© grooten, en zijn ster vergelijken met .alle andere sterren, en dan, op grond van, die vergelijking, besHssen, dat Hij de grootste is, uitnemender'dan allen? ay^K.r»., i«44*i' ! i ! •

Vergelijken — och ja> liiiSt? sÉiiS|ns, , menschen, in het bloed. Wij zetten" ae'm'enscheu, die wij ontmoeten, en de dingenj die zich aan ons .opdringen, naa.st elkaar en dan zeggen wij.: de een is ZOO', de ander is anders; de een is grooter, kleiner, gewichtiger dan de ander. Wij kunnen .het eenvoudig niet - laten. En zonder twijfel is daarin .•v< èel goeds. W^at zoiU - 'het ontwakend bewustzijn ' van een kind, wat zou de onderzoekingsdrift van een geleerde ooit vermogen, als niet onweerstaanbaax die begeerte tot vergelijking in ons woonde? God zelf heeft die drift in ons gelegd; wij ziea de dingen en de machten en menschén om ons heen niet stuksgewijs, maar in onderlingen samenhang. En daarom dringt zich de ongelijkheid, en het verschil aan ons vanzelf op. Vergelijken is een natuurlijk ding. '

Dit is alles goed en zelfs plichtmatig, mits vm op één ding bedacht zijn: dat wij alleen dan vergelijkingen trekken, als de dingen, of de menschén, die we vergelijken, punten van Oivereenkomst en gelijkheid hebben. Willen wij tusschen twee menschén een verschil in graad aanduiden, dan moeten die twee toch gelijk-soortig zijn; ze moeten een bepaald punt van vergelijking hebben, waarin ze elkaar naderen en eenzelfde 'beeld vertoonen, al is het dan in scherper of matter trekken.

Nu is de wereld geneigd, o, oik' Christus te vergelijken. Men vergelijkt hem met andere menschén, die „godsdienststichter" heeten, of met profeten van voor en na, öf met wijsgeeren, of met martelaren, of met dwepers, erf met hervormers, of met wie dan ook. Kan dat? Mag het? Laat Hemzelf op die vraag antwoord geven. Indien Christus alleen mensch was, dan zou hij met de anderen te vergelijken zijn, want' Hij is hun in alles gelijk, uitgenomen de zonde. Maar hiji is allereerst'de waarachtige God. En God bedacht alle vergelijkings-begeerigen met dit woord: „Bij wien zult gij l^ij vergelijken"? En juist wijl Christus goddelijk persoon is, staat Hij boven alle vergelijking; omdat al wat in Hem menseheUjk is slechts verstaan wordt uit Zijn goddelijke deugden. Is Hij Abrahams zoon? Ja; maar Hij zegt ook: „•Eer Abraham was ben Ik"; de eeuwige is niet te vergelijken met een tijdelijk mensoh; hun wezen is ongelijk. Is Hij Davids Zoon? Ja, maar Hij' is ook Davids Heer; en men vergelijkt" den heer niet met den knecht, maar taxeert den knecihtnaar zijn Heer. Is Hij een profeet onder andere 'profeten? Ja, maar alle profeten hebben van en dóór Hem gesproken; en daarom kan men niet Hem verklaren uit den profetenstand, maar alle profeten worden gekeard door Hem. Niemand kan Jezus' meerderheid bewijzen. Hij SCHIJNT wel Zichzelf in vergelijking te brengen. Telkens toch spreekt - Hij': Ik ben „meer dan" Jona, de tempel, of Salomo. Maar die meerderheid is toch 'een uitkomst van vergelijking. Een vergelijking stelt - haar uitkomst aanvankelijk disputabel; maar Christus' meerderheid boven alle anderen is het uitgangspunt, nooit het eindpunt der redeneering. Jezus roepit wel zijn meerderheid uit boven Jona, Salomo en tempel, maar doet geen moeite, ze te bewijzen door zorgvuldige vergelijking. Christus i s eenvoudig de meerdere; Hij is de werkelijkhe'id en Jona, en Salomo en de tempel zijn de schaduw; Hij is het einde van den weg, daarom zijn zij mijlpalen op den weg; Hij de koning, daarom 2ij de voo'rloopers. Het is Christus' zelfvernedering, dat Hij zich plaatste op het vlak van vergelijkbare dingen. Maar wie uit vergelijking m^et anderen Jezus verklaren wil^ komt er niet. Wij mogen Hem ook niet prijzen op grond van onze vergelijking, want wij hèhben Hem niet ts vergelijken. Verge^ lijking is een vergelijk tusschen geloof en ongeloof, tusschen ouden en nieuwen, tusschen geestelijken en natuurlijken mensch. Gods waarheid kent geen vergelijk en dus geen vergelijking; ze zijn altijd valsch.

Het is gofed, hierop te letten, opdat wij onze adventsvieugde niet onfleenen aan vergelijkende w ij s h e i d, maar aan o p e n b a r i n g s g e-1 o of. Vóór 'dat het Kerstfeest mag spreken tot onze ziel, moeten wij het hierover met ons zelf zijn eens geworden, dat Jezus Christus in vergelijking brengen met anderen, een onrecht is tegenover Hem.

En ook tegenover o £ a, die hot doen.

Alle vergelijking .botst tegen Jezus aan, maar loopt ook over ons zelf hsen.. Het beleedigt-heiii en ons.

Zie het maar 'eens aan de Samaritaansche vrouw. Wij Kiezen haar tot voorbeeld, omdat zij Jezus' stellige uitsprakaci, dat Hij meer i s dan Salomo-, de tempel, Jona, is voorafgegaan methaarvraag: zijt gij meer dan Jakob? Jezus heeft haar gezegd, 'dat Hij levend water haar kan geven. Hoe kan dat? zoo peinst ze. Hij heeft leege handen, hoe kan hij de mijme vullen? Hij' heeft een dorstigen mond; hoe kam hg mijn 'do-rst lesscheai? Wie kan drenken, als hij drinken - moet? . Ik, die een dochter Jakohs ben, kan niet aan water kom-en, als ik het niet moeizaam ophaal uit de diepte van den put. En dat is met vader Jakob net zoo geweest. En zou nu hier iemand vader JakO'b te bo-ven gaan en water kunnen krijgen zonder het middel van een put en een groeve en een waterbO'ring? Kan hij onmiddellijk krijgen, wat Jako-b alleen „in den middellijken .weg" veroverd heeft?

Dus „V e r g e 1 ij k V' de vrouw Jat'obs putgraving met Jezus' waterbelofte. En zij heeft haar conclusie gereed; 'in haar hart zegt ze, : het kan niet, het kan niet. En dat is nu: heenloop en over zichzelf. Want zij doet wel, alsof ze alles van Jakob en van zijn put en zijn water begrepen heeft, maar het is zoo niet. Jakob is haar óók de onbekende; vergelijkt ze 'Jakob m'êt Jezus, dan heeft ze een „vergelijking" met twee onbekenden; en ze d o e t, a I s of de eene, Jakob, haar wel bekend is, O vrouw, als-ge wist, wie Hij is, die tot u spreekt, gij zoudt aan Jakob een harde noot te kraken hebben. Jakob is groot, maar als Jakob's Groote Zoon niet komt, die meer kan, dan hij, dan heeft Jakob voor niets geput. Juist omdat Jakob putte en al maar weer putte, moest gij uitzie-n naar Hem, die meer kan dan Jakob, die het leven geeft, onmiddellijk. O vrouw gij zegt het zelf: Jakob dronk uit dien put, maar zijn vee ook. Maar hebt gij nooit gelezen de benauwde vraag van den Prediker: wie merkt, dat de adem van de beesten nederwaarts gaat in de aarde, maar die van de menschén opwaarts tot God? Als Jakob het water met 'de beesten 'deelen moet en daar komt niet Eén, die water geeft, dat wèl voor menschén, piaar voor beesten in der eeuwigheid niet is, och, dan put Jaliob voor niets; en 'de stroom van het bronwater in de diepe aardschachteh, en al dat putten, en stroo'men, het wordt „zóó moe, dat niemand het uitspreken kan", zegt de Prediker. O vrouw, juist de bron van JakO'b is het groote raadsel; het roept om de oplossing. Christus zal die Zijn; want als Hij komt, dan wo-rdt het eerst duidelijk, dat Jakob putte en groef om plaats te hebben voor zich en zijn kroost en zijn vee, opdat eens de Christus zou geboren worden. Dan zou ze begrepen hebben, dat God van Jako.b voeren wil tot Christus; dat het daarom moet gaan van den minderen .tot den meerderen zege-n, van putwater tot 'die rivier van le'vend water, die uit Gods troon ontspringt. Jakob graaft putten, maar Mozes roept reeds water uit de steenfoits en de steenrots was meer dan de put, want de steenro'ts was Christus, gelijk Paulus zegt. Als ik bij Jakob blijf staan, dan kom ik niet verder; als ik Jako'b's Grooten Zoon verwacht, dan weet ik: het moet verder ko'men dan Jakob, anders zijn wij verloren.

~Dat is nu de nuchtere waarheid: al wie niet gelooft, is 'dé Samaritaansche gelijk. Hij doet, alsof hij Jakob begrijpt, maar hij hakt zijn eigen knoopen door. Jalïob en Jona, de tempel en Salomo, , en alle macht en alle mensch, en ook gij zelf, zijt een raadsel waarop Christus alleen de O'p^lossing kan zijn. Stel u niet aan, alsO'f gij Jezus, kunt vergelijken met iemand of iets in de wereld, want zonder Hem hebt gij van nie'mand, van niets, het ware wezen verstaan. De vergelijking van Christus met een ander is verongelijking, ook van u zelf; zij is doorloopend zelfbedrog, want zij is • een onmogelijkheid —^ ze heeft zonder de openbaring niets dan onbekenden.

'-2i? Jj'H'; '"fe'p*i^' Zoo is die Samaritaansche met haar naïeve vergelijkingskunst voor tobbende denkers een bewijs, dat hun pogingen, om den Vreemdeling, die Zijn advent tot ons volbrengt en ons Zijn levend waterbiedt, uit hun vergelijkingen te leeren doo-rzien, van den grond af fout zijn.

Zij moeten van de vergehjkende wijsheid naar het openbaringswO'Ord terug. Zij moeten niet in hun vergelijkingswoede meenen, de waarde van Christus uit de andere termen der vergelijking, die zij „bekend" en „gegeven" achten, te verklaren. Want buiten Hem zijn alle termen onbekend.

Hij maakt zichzelf bekend en daardoor ook Jakob en zijn put, en de Samaritaansche, en Jona, den tempel en Salomo ook. En ook mijzelf en alle ding en alle macht in hemel en op aarde.

„Zijt gij meer dan onze vader Jakoib"? , dat is 'de schuchtere vraag. Maar Jezus, alle vergelijking op zij dringend, antwoordde: ie van .lakobs water drinkt, zal wederom dorsten, maar wie'gedronken zal hebben van het water, dat Ik geven zal, zal in eeuwigheid niet dorsten (Jo'h. 4:12, 13, 14).

Jakob wordt dus verklaard door Christus; dat is Christus' meerderheid. En Hij zelf treedt op als prediker van die meerderheid; zoo alleen kan Hij Jakob uit de verachting opheffen, waarin al zijn vereerders hem laten, zoolang zij Jezus' meerderheid en grootheid niet hebben gezien. Laat nu deze 'dochter Jakobs, die het niet verder brengen wilde dan tot de eer van een putgraversdochter, de , oo-ren spitsen: Jakob haar vader is een putgraver en brengt haar niet boven zijn eigen stand uit. Maar Jezus, mits hij als Jakobs meerdere geloofd wordt, zet Jakob en al zijn zonen en dochters boven zichzelven uit. Jakoto en zijn slaven, Jakob en zijn beesten, Jakob en zijn kinderen, ze hebben nu al eeuwen lang gretig hun mond gezet boven dat plekje grond, waaruit de God der aarde, de God die Schepper is, water wellen liet. Dat was de ijdele, vermoeiende critiekloop der natuur, waarover de Prediker klaagt. Maar de omgang van het water der natuur moet bij beschikking van God als Herschepp'cr overwonnen worden door den o p-gang van het water der genade. De natuur brengt Jakobs kinderen niet verder, naar hiip geestelijke bestemming. Dus komt Christus, om te geven wat Jakob niet bereiden kon; Hij geeft hun de genade. Jakobs-putgravende hand ontsluit de'bronnen der aarde; maar in Jezus Christus openen zich de fonteinen 'des hemels. Jakofcs waterwel-Imgen voeden; Jezus' water voedt op; het

eene is voor het lichaam, het andere voor de ziel en zoo voor den ganschen mensoh. Jakobs dronken drinkt men voor een tijd; zij lesschen den dorst slechts betrekkelijk. Maar wie van 'Jezus drinkt, die drinkt voor de eeuwigheid; zijn lafenis is volstrekt.

Ach, Jakob .met al - ^in aartsvaderhjke heerlijkheid kan zijn nakroost niet terugleiden tot de paradij sriv leren Gods. Ook het oude paradijs had zijn rivieren, en het deed water ontspringen voior een wel zeer feestelijken dronk. Toch is zelfs het kristalheldere paradijswater bestemd om onder 's menschen voet te verdwijnen; de paradij'sbronnen zijn bestemd om te verdrogen. Want indien de mensch in het paradijs zijn Grod zuiver dient, en uit Zijn handen drinken wil het water des levens, dan zal hij eenmaal opgroeien tot die volkomen heerlijkheid, waarin „buik en spijze zijn te niet gedaan"; de mensoh eet en drinkt wel in zijn begin, maar moet èèns er boven uitgroeien, totdat hij niet meer drinkt naar het vleesoh. Adam heeft die ontwikkeling tot het waterlooze leven gestoord d.oor zijn zonde. En nu moet de mensch drinken; onder doornen en distelen moet hij graven en boren naar een verborgen waterstroom; en elke boring, elke dronk, bewijst hem, dat hij' nog niet verlost is, en dat de moeizame kringloop der natuur en der tijden nog niet is overwonnen in de opstijging tot het nieuwe, waterlooze paradijs. En stral? : s komt wel Jakoh in de wereld, en hij heet wel Israël, en hij wordt wel met zijn volk erfgenaam van paradijsbeloften, maar hij drinkt, - hij drinkt en zijn slaven en beesten slurpen met hem water om den dood zich van het lijf te houden. iWat is armer dan te moeten drinken, om ~te vechten tegen den dood ? Jacobs dronk is wel genade, want hij heeft hem verbeurd. Maar die dronk is ook prediking van oordeel: Jakoh is nog niet verlost. Jakob kan dat oordeel niet overwinnen; de put, waaruit koningskinderen en kameelen samen slurpen, lacht hem uit. En zie, nu komt Christus Jezus zelf. Hij Jjomt, en alle dagen dringen hem naar dien zwarten dag, waarop hij zal kreunen, neen, roepen met groofe stem: Mij dorst. De Jakobsbronnen zullen voor den Christus dan ontoegankelijk zijn. En daardoor zal hij voor Zijn geestelijk Israël alle Jakobsbronnen annexeeren tot den dag toe, waarop hun „buik en spijze" en drank zijn „te niet gedaan", opdat hij uit de afgronden, die Jakob niet aanboren kon, ophale het eeuwig levend water vooi zijn volk. Dat is Christus' meerderheid: Jaiob wint, maar Christus overwint den tijd; Jakob zet de geschiedenis voort, Christus brengt ze tot volmaking. Jakob drenkt en maakt den pelgrim zeer moe; Christus drenkt en brengt hem in het Vaderhuis.

Ja, het is hier meer de aanschouwelijkheid, dan de strenge redeneering, die de adventsgediachte naar ons heen brengen 'wilde.

Maar wij hebben juist uit die aanschouwelijke voorstelling te gereeder kunnen leeren, dat de vergelijkende wijsheid het adventsgeheim niet doorgronden zal.

Het wordt Kerstfeest. Dat is te zeggen: wij moeten het wagen met de openbaring alleen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

HET ADVENTSWOMDER - GEEN VRUCHT VAN  VERGELIJKENDE WIJSHEID.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's