GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een „Apostel-spel”.

„-Den Gulden Winckel" vertelt van de opvoering ^an het , „Ap os telsp el" van Max Mell, te Arnhem, voor den roomschen kunstkring „Opgang". Albert Besnard schrijft, er het een en ander over, ^JS^^at. het. algenieene betreft:

De katholiek toont hi het verkeer met zijn heiligefi een zekere gemeenzaamlieid, en hij ziet er geen kwaad in zich over hun persoonlijkheid grapjes te vëroorlodven, Tvaarin een andersdenkende profanatie ziet.

Zij bezitten/ nog iets van den geest der Middeleeuwers die „aardsch en hemelsch" om het nauwst met '" 'elkaar wisten te vermengen, zonder hunne argeloosheid daarbij te verliezen.

In Max Mell's spel komt dit sterk tot uiting.

Het spel geeft een opa met kleindochter; deze laatste is „geloovig"; en natuurlijk is ze„bez-ield" met geloot en, al weer even natuurlijk', is dat geloof „kinderlijk"; een geloof, „waarvoor niets te veel is en niets te zonderling, om het te aanvaarden". Met Opa praat het meisfe, dat nar •tüürlijk „naïeve" fantasieën heeft — want dat hoort zoo'n beetje bij het geloof, zooals deze menschen zich het denken — over haar drdbmerige fantasieën:

En met haar grootvader bespreekt zij een van die naieve fantasieën, waarmede de ziel zich gelukkig kan maken. Als de Apostelen nu eens kwamen, hoe zouden zij beiden die dan ontvangen, wat zouden zij hun voorzetten, welke ligging zouden zij hun bieden.

Het mirakel kèmt en komt niet. Twee heusche echte leelijke boeven komen op^; ze zijn niet mak, want ze waren van plan te plunderen en te moorden:

Niet zoodra zijn zij een oog'enblik alleen of zij onthullen den toeschouwer hun kwade bedoelingen.

Met roof en moord zullen zij hun bezoek besluiten.

De jongste stelt den ouderen boef voor, zich voor dokters uit te geven en hun namenxte latiniseeren.

Magdalena hoort, als zij terugkomt, dus van hen, dat zij Petrus en Johannes heeten.

Als Johannes dan begrijpt, dat het meisje hen voor de beide Apostelen houdt, haalt hij zijn makker over met hem dit spel te spelen.

De dramatische spanning blijft van dit oogenblik af voortdurend krachtig.

Tegen de ongewapende zekerheid van het argelooze geloof staat de dreigende dierlijkheid van de beide mannen in scherp contrast.

Maar nu hij eenmaal in zijn rol is getreden dwingt Magdalena Johannes hoe langer hoe dieper in het spel door te dringen, ten spijt van Petrus, die met slecht verholen tegenzin aan al deze malligheden mede blijft doen.

Ik mag dien Petrus wel. Natuurlijk heet hel kleindochtertje van opa Magdalena., en die naam heeft, al weer natuurlijk den on\-riendelijken klank, wa, ar'mee men ten onrechte d(^ gedachtenis va.n Maria Magdalena nog altijd vervolgt: het wil zooveel zeggen, als argelooze chrislelijkheid maar met een sensueel bijsmaakje.

Dies komt de „spanning" nu wel vanzelf:

Rie Gilhuis toonde ons een Magdalena puur en zuiver en van een kinderlijke standvastige argeloosheid, onberoerd zelfs toen Petrus haar met den dood bedreigde.

Haar geloof bleef te sereen om de verwilderde passie te begrijpen van den misdadiger, die, toen hij zich bewogen voelde door haar vertrouwen, zijn misdaad wilde volvoeren voor en aleer de opkomende verteedering zijn arm zou verlammen.

Zij ziet in hem den driftigen, sanguinisohen St. Petrus, rauw van uiterlijk, maar teeder van. inborst, die zich ergert aan den onschuldigen twijfel, welken zij nu en dan durft uitspreken over do duistere passages van het heilige boek. ' \ -

Dat is wel leuk, en tegelijk ietwat msil: in den boef-Petrus ZIEN, wat Magdalena in dien sinjeur „ziet" , en dan tóch heel j_, a.rgeboos" zijn, vanwege de geloovigheid, moet-U . weten, ., .-.

Niettemin, argeloos blijft Magdalena .^paj^gpa: :

Een dreigend opgeheven mes in dë hand van den • Apostel lijkt haar niets abnormaals, het is voor hare argeloosheid niets anders dan een middel om haar geloof te beproeven.

Het zuiver genuanceerde spel van Jan van der Linden maakte het mogelijk, de illusie te handhaven dat de figuur, die voor den toeschouwer voortdurend de oude verwilderde bandiet is, voor het kind de onstuimige St. Petrus blijft.

Echter meer nog zorgde daarvoor Eduard Palmers, als de nioordenaar, die uit sluwheid den geleidelijken weg heeft gekozen en dan langzamerhand in het. heilige spel zóó opgaat, dat hij de i n c a r n a 11 e z e 1 v e wordt van Joha n' n e s. De geleidelijke o n t - - spanning van dit cynisme tot een oogenblik van superieure menschelijheid was diep ontroerend. Dit werd door Palmers gespeeld in een prachtige climax. Het. kon zoo den toeschouwer niet in het minst meer verwonderen, dat deze Johannes ten slotte de daad dóet welke des heiligen is: de belooning van Magdalena, die voortaan den begeerden naam Maria zal mogeridragen. ^

De hooge zuiverheid van zijn spel bleek wel hieruit, - dat niet viel aan te wijzen wanneer de overgang van misdadig nihilist tot heilig apostelplaats vond.

Ik hoop, dat we het allemaal nu best begrijpen: ontsp anniJi-g van cy'nisme tot superieure menschelijkhéid. Dat is zod'n echt recensentènzinnetje, als je niet meer weet. Ik hoop ook, dat we niet argeloos genoeg zullen zijn, om ons te ergeren, zonder dan de argeloosheid weer zóó sterk te willen weren, dat we persé zouden moeten wéten, wat ons méér ergert: de dwaasheid of de slechtheid va.n zulk' .gédoè.' Er zïjn er, die erbij zitten'te genieten:

Het katholieke.publiek, dat aan een zekere gemeenzaamheid met zijn heiligen gewoon is, zag met opgewekt genoegen dë eigenaardige verwikkelingen, welke de situatie medebracht, aan, en stoorde er zich bijv. niet "aan, dat 't i-apalje met den naam Johannes luchh n w tigwëg verklaarde, natuurlijk heel goed op de hoogte te zijn met het heihge boek, dat hij immers zelf had geschreven.

Het lachte daar hartelijk om, maar raakte daarna ook geheel en al onder bekoring van de fijne symboliek, en het stuk maakte ten slotte een diepen en weldadigen indruk.

Maai' dat genot lag niet zoozeer aan de"*l., __^., . liekigheid als wel aa.n de al-te-m©nsohelijkheid van het publiek, .geloof ik.

Maria-verheerlijking onder valsche vlag.

In het „fieref. Theol. Tijdschr." geeft Prof. Greydanus een beoordeeling van ©en werkje van Cor Meeren: De Voorbidding van Maria, uitgegeven te Den Bosch, 1926. De hoogleeraax merkt op:

Dit is een geschriftje van het Geert-Groote-Genootschap, dat zijn Secretariaat heeft aan het Seminarie te Culemborg. Op den omslag en op het titelblad staat: -Protestantsch "Vlugschrift. En binnen in het boekje heet het: „Wij P-r o t es t an ten", blz. 3, „• wij, als orthodoxe n", blz. 7, e. a. Het wil dus do.orgaan voor een geschrift van P r o t e s t a n t s c h e n kant. M a a r w e - z e n 1 ij k is h e t e e n R o o m s c h g e s c h r i f t, dat, onder deze valsche vlag varende, M a r i , a-a an bidding propageert.

Dit gemis aan waarheid maakt onwaardig, gerecenseerd te worden.

De betoogtrant gaat op deze wijze: n Matth.-1:1 moet „Zoon van David" anders verstaan worden dan „Zoon van Abraham". Dit laatste in eigenlijken zin, het eerste overdrachtelijk, Davidide, als uitdrukking van 's Hgeren wezen, blz. 10. David was prototype van den Heer e Christus, Abraham echter van Maria, blz. 11. Nu zou gezegend worden, wie Abraham zegende, enz., blz. 12, en werd Abraham toegelaten als voorbidder voor Sodom, blz. 14, enz.: us .... moet Maria door ons vereerd worden met aanroeping en gevraagd om hare voorbidding. Vanzelf vragen wij: oeten wij dan ook-Abraham aanroepen? En kan Maria ons wel hoeren, maar Abraham niet? Jes. 63:16. ^-De Heere is uit Maria geboren. Zij is dus middelares. — „Zij is en blijft het middel, waardoor wij Jezus bezitten", blz. 17. Geldt dit echter ook niet ten deele van al haar voorouders? En moeten dezen daarom ook allen in soortgelijken zin als Maria als, middelaars aangeroepen worden en gevraagd om hunne voorbede?

Wel een merkwaardige p.oging, om Maria, of liever haar vereering, te importeeren onder deze vlag.

Dr. Geelkerken te Bussum.

Dr Geelkerken heeft te Bussum gesproken. Hij deelt mee, dat de Asser Synode van hem een gekortwiekte kraai had willen maken, ma^r in dat •euvel pogen is zij gekortwiekt, en nu kan men zien, hoe-Dr Geelkerken zijn ongestoorde vlucht neemt over Bussums toehoorderen. Ds C. Lindeboom vertelt er iets over in het „Noord-Boll. Kbl.":

Aan de belofte in het begin, niet te zullen spreken over zichzelf, heeft hij zich niet gehouden: in beide bladen is een derde van het verslag aan het „persoonlijke" gewijd. Zoo lezen we o. m.: „Het conflict met mij vindt zijn oorzaak in d o m i n é ' s-j a 1 o B z i e in Am-: sterdam-Zuid Het ging in Amsterdam-Zuid om een persoon dien men onschadelijk wilde maken". „Wanneer hij de door de Synode hem voorgelegde verklaring maar geteekend had, ook zonder dat hij er iets van meende, zou alles in orde zijn geweest". - ^ Van het vermanend woord, dat tot hem gericht zou zijn, indien hij geteekend had, en waarvan de Synode hem afschrift zond, heette het: „Spr. zou zedelijk zijn vermoord geworden als een, die ethisch, onzedelijk en oncollegiaal was: men had dan van een dienaat des Woords een gekortwiekte kraai" gemaakt".

Wat de uitspra, ak van de Synode betreft, verklaarde hij, dat die een „verlegenheids-uitspraak" was. „Men kon toch de Synode niet ontbinden en met leege handen thuis komen. Wat had men dan met vele Amsterd-amschë predikanten moeten beginnen, die zoo te keer gingen? " Daarom werd „iii Assen de slang tot een stok, evenals in Egypte de slang van Mozes een stok werd; d e s o p w a s d e k o o 1 n i e t w a at d; al wat er bij gepraat is, zijn praatjes voor de vaak."

Dat zegt nota bene de man, die' aan' de classis Amsterdam schreef, dat het diepe pr.obl e.m e n w a-r e n, die lagen tusschen hem en de classis.

Het moet toch wel een zwoele atmosfeer zijn, die iemand nadat ruim een jaar verloopen is, nog met deze onwaarheden laat optreden, als w: vrs het nog in het - vuur van het eerste' debat.

Over den achtergrond van het conflict sprekende, zegt de spreker in Bussum:

„Men wil zich houden bij het oude. Het is dezelfde angst, dien ouden van dagen w.el eens ondervonden bij het zien van den spoortrein. Bij gebrek aan een g e-zond, krachtig geestelijk leven, ziet men naar het kleine. Zoo heeft men meer perioden gehad. Als men de proporties uit het oog verliest, en niet meer léeftvan uit het centrum, gaat men dienzelfden kant weer uit."

Had Dr Geelkerken deze wijsheid maar bedacht, toen hij, voordat' „Assen" zich nog aan e& n „kleinigheid" te buiten KON gaan, zelf het vaderland bijeenriep door brochure en krant en veel geschreis tot over een citatie toe; en dat allemaal over wat niet anderen, maar hemzelf een „kleinigheid""'dunkt.

Een kerk, die achter wat anderen „klein" noemen, het groote zoekt, zulk een kerk zoekt tenminste og naar het groote; zelfs al zou men anders denken dan zij, ook dan nog' past deze erkenning. Maar wie zelf een • heel nieuwe kerkforraatie sticht en.

met , ongeknipte vleugels, noig na ©en jaar krampachtige pogingen doiet, om nieuwe k'erk-afscheiding te bewerken, enkel en alleen omdat een bestaande kerkgemeenschap een „klein" ding tot iets groots herleid heeft, ja, die is niet zoozeer in het voortbestaan van zijn kerk, als wel reeds in'haar o^ntstaan gevlucht naar het kleine. Of noemt men dat soms leven uit het centrum: ©en kerk stichten op •de basis vaai eens anders vermeende ongelukkig jaar? Of noemt men dat leven uit het centrum: een kerk fundeeren op veel reclame .over diepe problemen, waarvan men in zijn eigen , , beginselverklaring" nog niet èèntje met den naam wist'te noemen ?

Het jongste grapje van DT 'G-eelkerken verdient ook te worden ^aangehoord:

„Het volgende vraagpunt voor de Synode van Assen zou wel eens kunnen zijn, of Adam een navel heeft gehad.”

Inderdaad, zou Ds Smelik van Tienhoven nu aan zijn hoofdredacteur kunnen schrijven: het is ontroerend, na een jaar van zeer serieuse deba, tten nog „dezelfde eindelooze moppen". Maar Ds Smelik zegt dat liever van ©en ander.

Overigens blijkt Dr 'Greelkerken krachtens deze *origineeIe probleemvorsching zich wonderwel te kunnen verplaatsen, niet zoozeer in den gedachtengang van een breede groep gerefonneerde christenen der-20e eeuw, als wel in dien van Rabbi .Jirmeja ben El'azar, .ongeveer 270, die zijn opvatting, dat de eerst© mensch geschapen was met twee aangezichten en toen in twee helften was gesneden, waarna iedere helft een rug kreeg, verdedigde met de opmerking, dat dit een kwestie' was louter van exegese. Immers: e vrouw was geschapen uit een „rib", maar het woord „rib" in Gen. 2:21 beteekende in Ex. 26:20: ijde. Niets nieuws onder de zon. Maar de eer is aan wie ziixlke vraagstukken bedenken: e rabbi en wie hem verstaat.

Over het heden uit: liet Dr iGeelkerken zich ook uit:

Ook verzekerde hij, dat nu de crisis er is, „men" — en blijkens het verband worden met „men" Jsedoeld degenen, die aan de zijde der Synode staan — „gaarne de eenheid weer zou terugvinden. Angstige pogingen worden gedaan om een formule te vinden, waarop beide partijen ja kunnen Icnikken. Maar dat zou lijmen en krammen zijn".

Het zal wel aan ons liggen, maar wij hebben tot dusver van die „angstige pogingen" niets gemerkt.

Tenslotte nog de vermelding van de twee kerkverbanden, die in Dr Geeffierken's nieuwere verliandleier bestaan. Hij zeide, en nog steeds haal ik Ds Lindeboom aan:

Dit „indirect" aandringen op scheurmakerij werd later een „direct". Bij de beantwoording van den debater, zei Dr G., dat de kerk te Bussum een groote taak heeft. „Of zij is het eens met de Hersteld Geref. Kerk, en dan moet zij zich daarbij aansluiten, of zij is het daarmede niet eens, en dan moet zij zich daarbuiten houden." En verder: „Nu er twee kerkverbanden z ij n b ij de Geref. K e r k, is het de plicht van de Geref. Kerk te Bussum, zich ernstig te beraden, bij welk kerkverband zij zich wil aansluit ten”.

Ik denk, dat het juridisch brein, dat over den nieuwen naam van de gemeenten, die Dr Geelkerken volgen, nadenkt, wel wat vreemd zal worden aangedaan, als hier de opvatting der twee verbanden van de Geref. Kerk wordt verdedigd.

Beethoven.

Over de herdenking van den sterfdag van Beethoven, een eeuw geleden (26 Maart 1827) schrijven we niet veel. De gedenkdagen van tegenwoordig bobben vaak geen grooitere-iDeteekenis, dan dat de pers zich vcrpilicht rekent, artikelen over den man of vrouw, die te gedenken ïs, op' haar program te zetten, die dan ook, na aanzoek van een of meer scribenten, wel geleverd worden. Maar d'e leverantie van woorden, zooveel per k'olom, is nog niet waarborg van één wezenlijke ged-acht© bij het volk. Een gedenkdag héét evenwel: ge-d enkdag.

We willen uit den overloopenden stroom twee uitlafingen kiezen. In de , .Groene Amsterdammer" schrijft eerst Constant van Wessem:

In den namiddag van 26 Maart 1827 stierf Beethoven.

Terwijl de sneeuw voor het huis lag, riep de donderslag van een onweer voor het laatst de levensgeesten in den stervende wakk«r. Beethoven richtte zich op en viel terug in de armen van Anselm Hiittenbrenner, die, niet mevrouw van Beethoven (de vrouw van Johann), op dat' oogenblik de eenige aanwezige in de sterfkamer was.

Het is onjuist het voor te stellen alsof Beethoven arm en verlaten door de wereld, is heengegaan. Mozart werd van de armen begraven, door enkele vrienden begeleid, waarvan er slechts vijf den sneeuwstorm tot aan de begraafplaats uithielden. Beethoven liet ongeveer f8000 in Oostenrijksche staatspapieren en baar geld na, had eeii 2de klasse begrafenis en werd door meer dan 20.000 menschen naar zijn laatste rustplaats begeleid, terwijl de jonge meisjes op zijn weg stonden, „de hand ten hemel heffend als om een laatst vaarwel te zeggen aan de ziel die hun zooveel teedere ontroeringen bad geschonken" (de Hevesy). Een zanger van de Italiaansche opera te 'Weenen, Lablache( Beethoven minachtte de Italiaansohe opera!) trotseerde de 200 gulden ' boete, die op het zingen buiten de opera stond, om bij de kerkelijke plechtigheid in het Requiem mee te zingen en zond de 200 gulden vast vooruit aan zijn directeur!

De armoede, die Beethoven leed, leed hij uit vrijen wil. Aan den eenen kant uit het nobele voornemen zijn aangenomen „zoon", zijn neef Garl, zooveel mogelijk na te laten, aan den anderen kant omdat niemand een mensch als hij eenig comfort kon verleenen, die niets voor zich wenschte, alles bevuilde en verwaarloosde, ook zichzelf.

Het complex ziekten, waaraan Beethoven bezweken is, - maakt nog steeds een onderwerp van. bespreking onder artsen uit.

En hij besluit:

Beethoven's levensgeschiedenis is ons door sentimenteele of would-be „titanische" voorstellingen tegen gemaakt. Onze tijd wil, als reactie, van de eigenaardigheden van een bruusk volksman onder adellijke pleziermakers, niets meer weten, verwijst alle boeken, die zich daarmede nog bezighouden naar de romans, die zoo gaarne een beroemd man tot poëtische figuur kiezen.

Maar het kennen van Beethoven's leven is een opwekking en een kracht, en het heeft Romain Rolland tot een zijner voortreffelijkste boeken geïnspireerd. Beethoven's leven kan ons naast zijn muziek niet onverschillig blijven en wij behooren ons over de vooroordeelen, die de 19de eeuwsche „he]den"-vereering van Beethoven bij ons deed ontstaan heen te zetten om dan een menschenleven fe vinden, minder beklagenswaardig op het eene punt, beklagenswaardiger op het andere punt, doch tot aan het einde bezield' door een harde, maar edele hartstochtelijkheid en voortdurend gewikkeld in een veldslag tusschen zijn bruuskheid en zijn zin voor rechtvaardigheid en zijn geestdrift voor het groot-menschelijke.

Dr K. P. Bernet Kempers spreekt over Beethoven en de vrouwen: cherchez la femme.

We kunnen hier onmogelijk alle ons bekende vrouwen, die Beethoven heeft liefgehad en die hem een tijdlang haar liefde schonken, ten tooneele voeren. Het ontroerendst is eigenlijk de stille, door Beethoven niet •opgemerkte liefde van de kleine Fanny del-Rio, de dochter van den man aan wiens zorgen Beethoven een tijdlang zijn neef toevertrouwde en bij wien hij ongeveer dagelijks aan huis kwam. We danken haar menige herinnering aan Beethoven.

Een eigenaardige rol speelt Bettina von Arnim-Brentam in Beethovens leven. Deze jonge dame scheen zich ten doel gesteld te'hebben, de harten van alle groote mannen in Duitschland stormenderhand te veroveren en hierin slaagde zo tamelijk wel. Met Goethe stond ze op vertrouwelijfcen voet en tijdens een verblijf te Weenen verzuimde zij niet. Beethoven te bezoeken; zij berichtte Goethe over haar bevindingen. Aan de volkomen onjuiste voorstelling die de dichter door deze brieven krijgen moest, was het voor een groot deel te wijten, dat de spoedig daarop gevolgde ontmoeting der twee groeten te Teplitz voot beiden een deceptie werd. Hiermede nog niet tevreden, vervaardigde Bettina een aantal liefdesbrieven, die Beethoven aan haar gericht zou hebben en die nog telkens in de Beethoven-literatuur het hoofd opsteken; ook in het reeds meer geciteerde werk van de Hévésy prijken zij weer in volle glorie en karakteriseeren Beethovens verhouding tot de kleine Bettina, ofschoon de valschheid van dezg brieven sinds jaar en dag onomstootelijk vaststaat.......

Boven al deze vrouwenfiguren uit echter, straalt in mildon glans een meisjesgestalte: Eleonore 'Von Breuning; niet de „Droom van een zomernacht", maar het visioen van een lentemorgen. Aan den ingang van dit leven staat ze, kalm en lieflijk, kuisch en teeder, Beethovens jongensliefde uit Bonn. Was zij het ideaal, dat hij wéér zocht in alle andere vrouwen? Men kan den veredelenden invloed, dien de ruwe muzikantenjongen, in de ontvankelijkste jaren, van dit aristocratische, fijne meisje onderging, niet hoog genoeg aanslaan; zonder haar waren in Beethoven de kiemen van teederheid, die voorhanden waren, misschien nooit tot zoo schoenen bloei ontbloeid, als thans het geval is.

Wij citeeren deze artikelen, niet om den waan te voeden, alsof zij het beste waren, wat over Beethoven dezer dagen geschreven werd, maar om de armoede van „gedenkdagen" van d'ezen tijd te demon streeren. Allemaal anecdotes, hier en daar niet meer dan een heel onnoozel begin om uit het leven den mensch, den kunstenaar te kunnen verstaan, verder enkele groote woorden over verhevenheid en zoo voort, en dan 'tenslotte: de dichtgevou.wen krant. Maar de greep is eerder naar het sigarenkistje, dan naar de muziek van Beethoven, na zooveel lectuur.

En kent de laatste auteur wel heelemaal de ziel van Beethoven? Als het waar is, dat .Eleonore voor Beethoven was, die ze hier geziegd woirdt geweest te zijn, dan heeft hij haar ziel, het in haar gevonden ideaal, vast niet weer in alle andere vroiuwen gezocht. Maar in haar alleen.

De balans.

Ds W. H. Gispen maakt reeds gedurende eenige weken de balans op van de kerkelijke beweging, dia door de volgelingen van Dr Geelkerken als „de reformatie" aangeduid word't. Ds Gispen constateert, dat behalve een positief plimt van reformatie ook' nog zelfs een naam ontbreekt. Hij zegt:

Een veeg teeken voor de „nieuwe Doleantie" schijnt ons de „naamloosheid" van de „vrijgemaakte" kerken.

Tot op dit oogenblik hebben ze nog geen haar .onderscheidenden en kenmerkenden naam.

Gemeenlijk toch is dat het eerste bij eene nieuwe kerkformatie, waarover men het eens is en tracht eens te worden,

TJit den naam toch moet ons iets toespreken, iets, dat ons zoo eênigszins mogelijk tegelijkertijd wat zegt van oorsprong en beginsel van de kerk of kerken, die hare geboorte aankondigen.

Maar de kerken van de „nieuwe doleantie" hebben dat voorrecht nog niet.

Als Deputaten ad hoc wat mede te deelen hebben, adresseeren ze hun mededeeling in dé „Overtoomsche Kerkbode" „Aan de Gereformeerde Kerken van het herstelde Kerkverband".

Maar wat dat nu is „het herstelde Kerkverband" weten we nog niet. De naam schijnt te zeggen dat er een kerkverband was, maar zegt niet welk verband.

Ook ligt aan dien naam de veronderstelling ten. grondslag, dat dat kerkverband verbroken is, maar leert ons niet door wie dat geschied is. Evenmin wie het „hersteld" hebben.

Zijn het degenen, die hun kerkverband verbroken zagen of zijn het die het verbroken hebben.

Het ontbreken van den naam, nadat hij reeds heel lang geleden vastgesteld was door de leiders, . maar sedert nog niet werd aangenomen, wijst op iets anders, meent Ds Gispen:

Het wijst er op, dat men het niet eens kon worden.

Misschien ook wel op bezwaren, die men met den gekozen naam bij de Regeering heeft ontmoet. Of ook dat men van een nieuwen naam in Amsterdam-Zuid en Tienhoven of Zandvoort gevaar ducht voor de kerkelijke goederen.

Maar o. i. is het in elk geval een veeg teeken voor de reformatorische kracht van deze nieuwe reformatie.

Onze vaderen wisten wel hoe de kerken in de 16e eeuw moesten genoemd worden.

In 1886 hadden Kuyper en Rutgers terstond een naam gevonden: Ned. Gereform. Kerken (Doleerehde). En dat men in 1834 niet dadelijk den naam uit de 16e eeuw aannam, die thans de Geref. Kerken hebben, lag niet aan hen, maar aan de dwinglandij van de overheid, die aan de „Afgescheidenen" den enkelen naam van Gereformeerd niet toestond.

Maar de leiders van de „anti-Assen Reformatie" schijnen maar geen naam te kunnen vinden.

Naar onze meening wijst dat nog op iets anders.

In de niet zonder ophef gegeven Beginselverklaring werd over menig punt wat gezegd.

Maar over het punt, waarop het conflict is gekomen, helaas niets.

Vragen blijven wel g^enoeg bestaan, juist over dit positieve punt:

Hoe staan de, we zullen ze nu maar noemen, Geref, Kerken van het Hersteld Kerkverband, in deze kwestie?

Is er bij haar leervrijheid inzake de opvatting van Genesis 3?

Mag een predikant in haar midden b.v. beweren, dat we eigenlijk niet weten b o e de val geschied is; dat het er wok niets toe doet wat de zonde in het Paradijs geweest is? Is het voldoende om gevrijwaard te zijn tegen toepassing van de kerkelijke tucht als hij. spreekt van eene „hoogere werkelijkheid"? Is het bij deze kerken geoorloofd, dat een predikant Genesis 3 beschouwt als een mythe, en zal hij door het prediken van dat gevoelen in botsing komen met de kerkeradeu, of met de classis?

Staan deze kerken op het standpunt, dat „de letterlijke" of een andere verklaring mag gegeven worden in de prediking — eene andere en dat in den ruimsten zin? ^

We weten het niet en misschien weet niemand het.

Of zijn de enkele predikanten van die kerken, en onder hen de leidende figuren, het daarover niet eens?

Anti-Assen is m. i. geen basis voor eene nieuwe kerkformatie.

En iets positiefs over de kwestie die tot het „Aanvankelijk Resultaat" heeft geleid is tot heden nog niet uitgesproken.

Misschien komt dat nog.

En laten we dan hopen, dat we dan tevens licht ontvangen of in deze Geref. Kerken het ook zal vrij staan het standpunt van „de letterlijke verklaring" of een andere in te-nemen tegenover andere historische gebeurtenissen, die in den Bijbel worden verhaald b.v. tegenover de geboorte en de opstanding van Christus.

Inderdaad, men heeft vrijheid gevraagd en voor zich gehandhaafd. Het is niet onmogelijk, dat het gebruik maken van de vrijheid straks in een vorm optreden zal, die dfe vragers zelf voor vreemde verschijnselen plaatst.

Waar is hier, in dit pimt, liet geloof dezer belijdende kerk?

Want het gaat om de kerk, niet om de dominees.

K. S.

Naschrift. Een lezer vestigt mijii aandacht er op, dat door Ds V. Gheel Gildemeester wel heel terecht schande geroepen is, over de sohending van den naam van Sadoe Soenda'r Singh, en dat deze auteur er terecht tegen toomt, dat men dezen man, die nog leeft, als onbetrouwhaar voorstelt, maar, zoo zegt hij, hetzelfde gebeurt tegenwoordig nog op veel erger naanier met de dood'en, wier , nagedachtenis. wordt besmet door de klacht, dat zij .eigenlijk onbetrouwbaar waren: immers, ze zouden anders spreken en schrijven, dan zij 'daohten. Hij herinnert aan het misbruik dat van den naam Bavinck gemaakt wordt. Men durft in kringen, die over Sadoe Soendar's goede getuigenis van eerlijkheid waken, wel hardop of zachtkens ©en mail als Bavinck, die zich niet meer verdedigen kan, beschuldigen van erger dingen, dan diei, waartegen men inzake den Sadoe protesteert.

De lezer heeft volkomen gelijk. Zoowel in het con stateeren-van het verschijnsel in het algemeen als in het aanw.ijzen van die tegenstrijdigheid' in soms denzelfden kleinen kring. Met Ds v. G, G. zeggen we: Dat staat dien k'rins. lang.niet.-netjes.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's