GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS'SGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS'SGHOUW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. dr A. Noordtzij contra ds J. J. Buskes.

Wij meldden reeds, dat, en hoie, prof. Noiordtzij zich liefst verzet tegen een uitlating van ds. Bustes in één van zijn redevoeringen contra de Geref. Kerken. Op. de vragen, die prof. Noordtzij stelde, geeft ds Buskes thans antwoord in „Die Wachter", waarin prof. N. zijn eerste artikel geplaatst had. D's Buskes schrijft allereerst:

Inderdaad heb ik in mijn lezing óver dsn geest van Assen gezegd: „Wanneer Assen consequent is — maar het is niet conseq^uent — hebben Prof. Noordtzij en Prof. van Gelderen in aan week het vertrouwen bij het Greref. volk verloren, gesteld dat zij dat vertrouwen nog hebben." Maar deze uitspraak volgde op een breede inleiding. In deze inleiding zeide ik o.a.: „dat er in onze Geref. Kerken mannen zijn, die hun opvattingen over allerlei actuëele vraagstukken en kwesties als de zuivere en uitsluitend Gereformeerde voordragen, en "anderen, die in het zweet van hun aanschijn studeeren en op grond van hun studie een andere opvatting verrCedigen of nog geen besliste afgeronde beschouwing durven voor te staan, beschuldigen van ontrouw aan het beginsel, halfheid en onbeslistheid. In het algemeen binden hun gedachten bij onze eenvoudige menschen gemakkelijk ingang, omdat nu eenmaal door de massa de begrippen principieel en conservatief als gelijkwaardig worden beschouwd. Zoo heeft zelfs een Prof. Bavinck bij ons Geref. volk niet dat vertrouwen gevonden, waarop hij toch zeer beslist recht had. Zoo moest de jonge Prof. Zevenbergen op zijn sterfbed klagen over de miskenning, die hij van de kinderen der menschen had ondervonden, maar hij vergaf het hun om Christus' wil".

En dadelijk na bedoelde uitspraak heb ik gezegd:

„Het eenvoudige volk onderscheidt uiterst moeilijk tusschen vorm en inhoud, omtrek en centrum. Met de voortdurend herhaalde beschuldiging: aanranding van het Schriftgezag, kan men dat volk tot de nicest onverantwoordelijke beslissingen dwingen".

W, at mij zelf betreft, ik ben er ten volle van overtuigd, dat Prof. Noordtzij ook in zijn wetenschappelijk werk Gereformeerd is. Maar het zal hem weinig baten, dat i k deze overtuiging heb."

Op dit gedeelte van. ds Buskes' antwoord geeft au prof. Noordtzij dit bescheid:

Ik zou zoo willen vragen: wat heeft dit alles pu met de vraag te maken, of eon consequent „Assen, " Prof. van Gelderen en mij het vertrouwen moet op--zeggen?

Gij constateert, of liever: meent grond te hebben om te mogen constatecren, dat er in „onze Geref. kerlcen" — behoort gij er dan nog toe? — „m.enschen zijn, die wat onwennig staan tegenover het nieuwe en dan niet altijd de draagwijdte hunner woorden zien en tot beschuldigingen komen.

Aangenomen. Maar volgt daar nu uit, dat „Assen" als het consequent is. Prof. van Gelderen en mij moet uitwerpen of althans het vertrouwen opzeggen?

Gij beweert, dat Prof. Bavinck „niet dat vertrouwen gevonden heeft, waarop hij toch zeer beslist recht had". Ik weet niet op welken grond gij dit zegt. Prof. Bavinck was voor* mij waarlijk geen onbekende. Ik heb hem voor zeer veel te danken. Herhaaldelijk hebben wij over Schriftproblemcn gesproken. Maar ngpit heb ik hem in dit opzicht over „gebrek aan vertrouwen'' bij ons Geref. volk hooren klagen. Daarvoor was hij zelf ts goed Gereformeerd. En ik ben er zeker van, dat hij nooit een plaats zou hebben ingenomen in het „Hersteld Verband".

Maar eilieve, gesteld eens, dat gij gelijk hebt — maar zelfs dan zou ik nog willen opmerken, dat we liier dan nog heel ver afstaan van het opzeggen van vertrouwen — wat heeft dal nu.met uwe bewering inzake een „consequent Assen' te maken? Of neemt • gij misschien de slelhng voor uwe rekening, dat een „con.sequent Assen" ook Prof. Bavinck haar vertrouwen zou hebben moeten opzeggen en hom buiten de kerlien zou hebben moeten plaatsen?

Ook spreekt gij over een Jdacht van den ster^ venden Prof. Van Zevenbergen ovier miskenning." Ik durf u niet op dit terrein te volgen. Sterfbedden leenen zich niet voor disputen. Slechts Aarzelend schrijf ik dan ook neer dat, — voorzoover ik er, over oordeelen kan — Prof. Van Zevenbergen, de christielijfce bedachtzaamheid wel een weinig uit liet oog verloor, toen hij tegenover eene opvatting, die, mede dank zij de geschriften van Dr A. Kuyper, zoo sterk bij ons Geref. volk had postgevat, de zijne ging stellen, die zoo ten eenenmale afweek, on dat deed op deze gronden.

Maar in trouwe, wat heeft dat nu te maken met uw bewering, als zou oen , , consequent Assen" Prof. Van G. en mij het vertrouwen moeten opzeggen?

Gij maakt wel héél groote gedachtensprongen. Ik kan u 'daarbij niet volgen.

Hier volgt dan het tweede gedeelte van ds Buskes' brief:

„W, at nu de vragen van Prof. Noordtzij aangaat, hij vraagt allereerst op grond waarvan ik het dubieus vind, dat de Geref. Kerken nog vertrouwe.n in hem hebben. Inderdaad twijfel ik er aan, oï Prof. Noordtzij bij het Geref. volk het vertrouwen nog heeft. Het staat mot hem, evenals met Prof. Bavinck.

Nooit heeft iemand het gewaagd, officieel tegen Prof. Bavinck een aanklacht in te dienen, maav onder het volk werd Prof. Bavinck wel degelijk gewantrouwd. Ook onder de predikanten. Zoo staat het ook met Prof. Noordtzij. Officieel wordt er over hem gezwegen. Maar wanneer ik mij' in gesprek of vergadering op Prof. Noordt^ij's geschriften beroep, krijg ik altijd ten antwoord, dat deze geschriften op de door mij geciteerde plaatsen niet te aanvaarden zijn, dat Prof. Noordtzij veel te ver gaat, dat hij te grooten; invloed toekent aan het oud-Oostersch milieu. Door mij wordt dit niet-vertrouwen ten zeerste betreurd.. Maar het feit is zoo.. En het zijn waarlijk niet alleen eenvoudige menschen, die zoo spreken. Op het Geref. Studenten-congres was het niet, anders. Synodale studenten en dominees oordeelen zoo. Voor mij is het zelfs de vraag, of er onder onze professoren niet zijn, die tegen verschillende gedeelten van Prof. Noordtzij's geschriften zeer ernstige principiëele bezwaren hebben..

Ik wilde wel, dat Prof. Aalders en Prof. Ridderbos lum oordcel eens 'gaven — on. dan onomwonden — ovej' een aantal coupures uit Prof. Noordtzij's geschriften. Misschien wil ook „De Wachter'' zijn oordeel wel eens geven."

Prof. Noordtzij dient hierop: aldus van antwoord:

Gij schrijft: Ik twijfiel er aan, of Prof. Noordtzij^ bij het Gereformeerde volk het vertrouwen nog heeft. Als gij twijfelen wilt, kan ik u dat niet verhinderen. Maar dat is heel wat anders, dan wat gij bewieerd hebt. Gij hebt beweerd, dat het Geref. volk mij niet vertrouwen mag en dat het, indien het mij: vertrouwt, inconsequent is.

Welnu, dat recht hebt ge niet, tenzij ge bewijst, óf dat. ik ongereformeerd ben, óf dat ons Geref. volk ongereformeérd is. En als ge dat niet kunt — en daf( kunt ge niet — welnu, dan behoort de Geref or-' meerde Prof. Noordtzij bij het Gereformeerde volk len moogt gij geen poging doen om beide uiteen te rukken.

Gij schrijft: de Gereformeerden aanvaarden niet alles, wat ik schreef.

Neen, dat wit ik gaarne gclooven. Dat deden ze zelfs bij Dr A. Kuyper niet, en zoudt ge dan meeneh, dat ze dat bij Dr A. Noordtzij wel doen? Neen, nu overschat gij mij en nu onderschat gij ons Gereformeerde volk. Er is maar één boek, dat een Gereformeerde ten volle aanvaardt, en dat is H e t-B o e k, het Woord onzes Gods. Maar (egenover de geschriften van menschen staat een Gereformeerde altijd critisch. En daar hebben ze gelijk in. De „mannen - der wetenschap" zijn er nog lieel ver van af om beschouwd te kunnen worden als familie van den onfeilbaren paus. We vergissen ons nog al eens en trekken onze beweringen in. En meent gij dan, dat ons Gereformeerde volk ons in al die positic-ver-.andieringen zou moeten volgen?

Gij schrijft, dat Prof. Actlders en Prof. Ridderbos maar eens onomwonden hun oordeel moeten 'zeggen lOver mijn uitspraken, en dat doet ge onmiddellijk na een zin, waar ge het hebt over professoren, die principiëiele bezwaren hebben.

Deze uitspraak verbaast mij in hooge miate Nota bene! Zoowel Prof. Aalders als Prof. Ridderbos hebben een recensie geschreven over mijn boek „Gods Woord en der eeuwen getuigenis". Die heeft iedereen kunnen lezen. En ja, natuurlijk, de volmaaktheid hebben zij er evenmin in gevonden als ik. Er staan in dat boek meerdere uitdrukkingen, die tot misverstand aanleiding kunnen geven, en die uit een tweeden druk zullen verdwijnen. Bij al mijn pogen heb ik volstrekt niet het ho-ogste gegrepen. Maar als Ds B. de beoordeelingen der beide door hem genoemde heeren leest, zal hij zien, dat er wol vragen bij hen rijzen, maar geen principiëele bezwaren.

Met geen enlvol woord hebben zij te kennen gegeven, dat zij vol wantrouwen stonden tegen iv.? r de resultaten van mijn onderzoek. En zoolang beiden in publiefcen geschrifte nog niets van het tegendeel hebben laten blijken, wil hot mij voorkomen, dat Ds Buskes de grenzen der welwillendheid verre overschrijdt, wanneer hij het vermoeden uitspreekt, dat de heeren Aalders en Ridderbos in hun recensies hun diepste gedachten niet hebben gezegd.

Hetzelfde geldt van „De(n) Wachter". Ik weet niet meer, wie mijn boek „Gods Woord" en wie mij» korte verklaring van „De Psalmen" heeft beoordeeld. Maar wel weet ik, dat daarbij van principiëele bezwaren niets bleek.

Tenslotte hier het laatste blief van ds Buskes: gedeelte..'-vaa: .: den - '^^^J^l

„Zoo kom ik vanzelf tot de tweede vraag vas Prof. Noordtzij, op grond waarvan ik meen, dat ee» „consequent 'Assen" hem in één week tijds het vertrouwen moet opzeggen.

Nu geef ik enkele citaten.

tn zijn korte verklaring dor Psalmen tcokent Prof. Noordtzij bij Psalm 24:2 aan: Hier staan we voor de oud-Oostersche gedachte, dat er onder «ie aarde een geweldige watermassa is. Daarop rust de aarde zonder te wankelen."

Bij Psalm 46:3 en 4 lezen wij: , H8t is de teeite-

ning van den ondergang der oude wereld in de kleureix van de oud-Oostersche voorstelling: het ontketenen der wereldmachten met het brullen der wereldzee en het krakend verzinken der bei-ggevaarton".

Van Psalm 148:4 geeft Prof. Noordtzij deze ver-Iclaring: Vervolgens spreekt de dichter het bovenste der hemelgewelven aan, die in getale van drie of zeven boven elkaar gelegerd zijn, waar de Schepper troont van hemel en aarde. Voorts wendt hij zich tot den hemeloceaan, die boven liet uitspansel is geplaatst."

In zijn „Gods Woord en der ecuwen getuigenis" schiijft Prof. Noordtzij: Bij de vraag: at bedoelt Gen. 2:10—14? mogen wij niet uitgaan van hetgeen wij van de geografische structuur weten, maar va» het antieke wereldbeeld, dat ook den gewijden .achrijver van Gen. 2 gemeenzaam was. Van den omvang der aarde had men oudtijds geen voorstelling. De kring van bet beleende was veel tdeiner dan tegaiwoordig. Men zag de aarde als een schijf... we zullen moeten afwachten, of de verdere ontsluiting van "de oud-oostersche cultuurwereld de' omtrekken van het antieke wereldbeeld wat scherper voor ons belicht on ons in staat stelt den zin van Gen. S VS 10—15 wat dichter te benaderen." (blz. 1.08, 110. |

Wanneer een consequent Assen deze ovextuiginge* niet principieel afwijst, weet ik niet meer — en ik geloof, dat dan honderden .Gereforineerden met mij niet meer weten, w.at Assen beleekent. In het licht van Assen's rapporten tegen Dr Schouten en Dr Van Leeuwen zijn deze ooupure's toch op zijn minst •even bedenkelijk. Assen kan en mag deze oveirtuigingen nooit aanvaarden. Natuurlijk zal ik er my over verheugen, wanneer Prof. Noordtzij met ziju overtuigingen in de Geref. Kerk volkomen gehandhaafd blijft. Ik hoop het van harte. Dan is er uitzicht op bereeniging.

Tenslotte twee opmerkingen!

Prof. Noordtzij noodigt mij uit, af te laten vaa iedere poging hem aan don volke als esn heimelijic-Herstekl-Gereformeierde voor te stellen. Mag ik Prof. Noordtzij vragan, waar on wanneer ik dat gedaan heb? Ik b-en er van overtuigd, dat ik het nooit gedaan heb. In de tweede plaats: zoo nopdig, ben ik bereid, meerdere citaten uit de geschriften van Prof. Noordtzij te geven, die naar mijn en veler vaste overtuiginigi door Assen niet gehandhaafd kunnen worden.

Prof. Noordtzij zegt hierop:

Hier had ik ééne aanhaling - WÜIGII weglaten, onida!

Ds Buskes hier zondigt tegen de absolute voorwaard? , die 'ik hom ifi "mijn brief van 26 Oct. j.l. stelde: „schuif mij geen dingen in de schaene.n, die ik nt; ''!. met even zoovele woorden gezegd heb." Nu beroooi hij zich op een versla, », dat handelt over sen besprekiu'; van Gen. 1, volgend op ©en refei'aat van mij OV; Midat hoofdstuk, voor esnige jaren door mij gehoudfsii. op den iaarda.g onzor S. !3. R. (Vereeniging van Gorcf. Studenten aan openbare Universiteiten). Daarover kan ik natuurlijk goen debat met hem beginnen.

Intusschen is mij uit een nader met hem daaro\-.'r gevoerde oorrespondentie gelilefcen, dat Ds Busko.s er prijs op stelt, oolc dit gedeelte van zijn schrijven opigenomeri te zion. Blijkens dat verslag dan zou ik lid volgends hebben gezegd:

„De schrijver van Gen. 1 heeft da scheppingsdaa.it trachten te zien in. het licht van het dod, dat God heeft gehad. Hij moe-st daarbij gebruik mak.'n van de denlrelementem, die bestOinden. De schrijver neemt het kleinste tijdsmom'ent, dat Israël kende. H(> ' allorkleinsto tijdsmomient was dus voor God voldoendi> voor Schepping." En

„Datzelfde geidt ook t. o. v. de kwestie der liemtilicbamen. De schrijver moest zich aansluiten bij d'.; bestaande denkvormen, die hij in zijn bewustzijn had. We moeten dus trachten ta verstaan: wat denki •de Semiet van liet licht? .. . Als God een 'VVcal-Europeër tot drager van zija openbaring had willcia maken, zou Gten. 1 een andoren vorm hebben." t''.ii

„De rangorde van de feiten van Gen. 1 wordl. bestrede-n door die van Gen. 2. Do eiscli is onmogelijlc, deze beide rangordeiii met elkander in overeenstemming te brengen. En ziet men dan naar da rairii"ordo van Job 26 h.v. en Ps. 104, dan zou (te Schrift uiteenvallen, als de rangorde van Gen, 1 letterlijk werd opgevat, "

Gelijk ik zeide: ik , kan liieroveir gean debat beginnen. Deel van mijn referaat hebben deze zinnen niet uitgemaakt. Hoogstens kunnen ze dus in de mond: 'linge bespreking daarop zijn gevolgd. Of ze inderdaad in dezen vorm door mij zijn gezegd, laat zich nu, bijna 4 jaar later, natuurlijk niet moer uitmaken. Ik moot eerlijk erkemnen, dat ik daarvan geon herinnering meer heb. En hot feit, dat noch in Job 20, noch in Ps. 104 van do Schepping sprake is, maakt het al heel onwaarschijnlijk, dat het inderdaad zoo is gezegd. Daarom zou hot beter gowoest zijn, indien Ds Buskes aan mijn verzoe'k om dit~stuiqe wog i.' laten, had voldaan. Want de waarde van dorgeilijl< '> uitspraken — gesteld al eens, dat ze juist zijn weergegeven en ze inderdaad door mij zijn gedaain —

hiuiol; geSeSif* af-vaiv nëf^verbairdi'waann ze voorkwamen. Ik kan ze dan ook ajlleen voor mijn reikeiun« nemen, voorzoover ze gedokt Avorden. do'or hetoéen ik . sclireef. Daarvoor moge ik Ds Buskes veruüzen naar wat in mijn boek „Gods Woord" over (Jeaesis 1, dus van bl. 79—98 werd gegeven. Sindsdien ben ik, wat de lioofdzaken beitraft, rfiet van iiiccning veranderd.

Maar in trouwe, waa.rom liaalt Ds Buskes maar iiiet bladzijde na bladzijde uit mij'n boeken aan? Dam ka.n liij hel altijd Aveer vinden, lioo ik ervan overtuigd ben, dat do üüstersche denkbeoldea haar invloed heeft doen gelden op de inkleeding der Godsopenbaiing. Dat higfe^^^a^-inijn vader .al voor 4Ü jaar geleerd. •'^^m^^y

T'r.tussclien, het verwondert mij, wanneH, H-Ds Buskes zich er over verwondert, dat ons Goref. .volk zich daar volstrekt niet over verwondert. Denkt hij dan, dat ons Geref. volk meent, dat de Heilige Geest, bij het inidragen zijnor openbaringswaarheden in het bewustzijn van de schrijvers, dezo oerst van hun denkvorm heeft ontledigd? Ja, dan ware do openbaring in een denkvorm tot ons gefco-mea, die noch ()ud, - Oosbersch noch Hellenistisch getint is. Maar dan v.ouden noch de kinderen Israels noch wij er ook maar iets van begrepen hobbon. Niemand kan zich van zichzelf en dus ook niet van zijn denkinhoud ontdoen, ook niet onder ds bestraling dar Godsopenbaring. De Heere behandelt zijn menschan nooit als machines, ook niet wanneer Hij ban maakt tot ontvangers zijner zelfopenbaring. Het is volkomen duide^ lijk, dat deze door Israels bemiddelinig tot ons ge^ komen is, en dat Israels denkvorm ean andere is Kcweest dam de West-Europoeschc der 20ste eeuw na Christus.

Het is alleen maar de vraag of dia oud-Oosterscha of Hellendstische denkvorm den openbarings-inhoud zóó heeft beïnvloed, dat do openbarings.waa.rheid daartioor werd verkort. Ds. Buskes moet maar eens lezen wat Prof. Dr H. Visscher zegt in zijn boek „Het liai-adijsprobleem" (waarvan ik gaarne de lezing in ))ioeden kring aanbeveel) ook in verband met beweringen van .Dr Geelkerken (bl. 34) en Dr v. Leeuwen (bl. 33 en 77). Dan kan hij tevens zien wat het verschil is tusschen hen en mij.

Daarbij zij hot mij tot afsiiijding van mogelijlk misverstand geoorloofd op te merkan, dat ik met liet bovenstaande allerminst bedoel scheiding te maken lusschen openbaringswaarheid en denkvorm. Ik kan bier wel onderscheiden maar niat scheidon. iVIaiU"' d i t heb ik willen zeggen. Wij, AV.estorlingen, gewend als wij zijn aan onze eigen denkvorm en egoceüïtrisch als wij zijn bij het lezen van niet-Weistorsche ges(diriften, loopen gevaar de rijka uitstraling van de openbaring onzes Gods te omsluieren, wanneer we oiet — onzen God dankend voor den rijkdom, dien Hij ons in de laatste tientallen jaran gaf — exnst maken met de Ëestudeéring der persoonlijkheden, door wier bemiddeling zij tot ons kwam. Ik heb onze kennis dier openbaringswaarheid dus niet rela^ lief, betrekkelijk, willen maken, haren omvang verminderen, haar wezen aantasten. Maa, r aan hare verdieping heb ik willen medewerken, en ik ben nog slwds'van oordeel, dat de bo/en aangegeven onderscheiding onder den zegen onzes Gods dienstig kan zijn. "-.

Ds Buskes zegt: als Assen mijn overtuigingen niet afwijst, weet hij niet meer wat Assen beteekent. Inderdaad, dat weet Ds Buskes ook niat. Onze kerkelijke bladen zijn al sinds maanden bezig aan Ds Buskes en de zijnen duidelijk te maken wat „Assem" eigenlijk iï', m.a.w. over welke diepliggende Schriftbegimselen bei in het geding tegen Dr Geelkerken c.s. gaat. Maar zonder succes. De „Hersteld-Gereiformeerden" maken - van „Assen" altijd weer een karikatuur. En dan praten ze over „den geest van Assen". En stellen, dan op grond daarvan vast wie wel en wie ni, et' het vertrouwen der Gereformeerde kerken waardig . zfln. -

Maar zoo gaat het niet. Een Gereformeerde en do Geref. kerken laten zich nu eenmaal niet in een hoek zetten, waar ze niat staan willen.

Ik zal hier nu laten afdrukken wa't ik 26 Oct. j.l. •aan-Ds Buskes schreef. Natuurlijk helpt dat niet. Want op 8 Nov. schrijft Ds Buskes nog precies, alsof hij van niats weet. Waarlijk, de Eranschein zeggen niet ton onrechte: „er zijn geen erger blinden dan die niet willen zien".

Ik schreef hem het volgende:

„Geen Gereformeerde kan eene C'xegese van Gen.

: i V. aanvaarden, welke den inhoud van deze hoofd-.-•tukken, die grondleggend zijn voor het gebouw der Godsopenbaring, gelijk dat in de H. S. is opgetrokken, geheel of ten daele voor onhistorisch verklaart. Geelkerken's ©llenda is, dat hij naar-ethischen traln'U - -ik Avil daarmede natuurlijk niet gezegd hebben, dat ik hem. voor ethisch houd —" uit den weg ledeneert wat voor zijn West-Europeesch denken moeilijkheden baart. Dien weg mag een Gereformeerde •nooit op. Daar ligt voor mij het waarheidselement in Assen's uitspraak. Prof. Visscher heeft dat zeer juist gezien blijkens zijn monografie. Ik heb dat reeds in mijn „Gods Woord" duidelijk laten uitkomen. De vraagsitelling: „historie of niet" is (bewust of onbewust; dat beoordeel ik nu niet) afglijden.

Hier moet iedere Gereformeerde in oppositie komen. Daarom kan ik ook nooit Geelkerkiaan worden, < m. daarom, verbaast het mij ook altijd weer ia dien kring mannen te treffen, dia er niet behooren en er ook niet zouden zijn, als ze zich maar niet door allerlei bijkomstigheden van d© hoofdzaak lieten afhouden."

Dit gedeelte van mijn brief herlezend, val ik over de uitdrukking: „het waarheidselement in Assen's uitspraak". Hieruit zou Ds Buskes misschien kunnen opmaken, dat ik daarmede heb willen zeggen, dat er ook niet-waarheidselementen in Assen's uitspraak zouden zijn. Daarom kan het misschien zijn nut hebben, - wanneer ik met even zoovele woorden uitspreek, dat dit niet mijn bedoeling is geweest. Ik heb willen zeggen: „de hoofdzaak; daar gaat het om". En Dr Geelkerken heeft de Synode van Assen volkomen in het gelijk gesteld door hetgeen hij in een der laatste nummers van „Woord en Geest' over Genesis 3 heeft ïen' beste gegeven. Hier stelt hij naar ethischen trant de mogelijkheid open, dat met het paradijs bedoeld zou zijn de oud-Semitische gO'donhof. Misschien vind ik nader gelegenheid hierop terug te komen.

Ten slotte nog dit. Ds Buskes verklaart, dat hij nooit eeii poging heeft gedaan om mij als een heimelijk Hersteld-Ge-reformeerde voor te stellen. Dankbaar neem ik daarvan acte. Maar dan is Ds Buskes in zijn kring zoo tamelijk wel een uitzondering. De laatste maanden hoor ik in klimmende. mate, dat men mij daar gaarne tot de „Herstelden" rekent. Ik verzoek de de dames en heeren vriendelijk, daarmede op de houden. Er zal in mijn denkwereld 'Tieel wat moeten veranderen, voordat : k een „Herstelde" word.

Men meest in den kring, die zioh om dr Geelkerken vormde nii eindelijk maar eens ophouden, alles en nog wat in het debat te sleepen - -behalve de oorspronkelijke stukken van het geding zelf. De prop'agandatochten („p'ropaganda" voor de „kerk"!) worden bij de week armer aan argumenten; en die nog zoekt naar argumenten (ds Bnskes) schijnt bij de week meer terug te schrikken voor propiagandatochten. .Er schijnt in ds Buskes langzamerhand een betere „geest" te gaan werken, dan in zijn collega's, van de „Afdeeling Reclame". Maar wat zal het hem helpen, daargind.s? Als zijn kerk er moet zijn, krachtens Gods uitgedrukten wil, dan is de kerkelijke strijd voor hem een heilige roep'ing. Als.hij' echter daarvan niet volmaakt zeker is, dan moet hij onmiddellijk terug. Want ds Bnskes zegt noig steeds: ik aanvaard de geref. belijdenis. Welnu: het artikel „dat ieder schuldig is, zich bij de ware kerk te voegen" verdient dezelfde plaats als b.v. het artikel over de drieeenheid, de voldoening, enz. Voorloopig heeft men nog genoeg werk aan de officiëele bescheiden.

Noemt men dit woord onbescheiden? Maar wat ik tot ds Buskes zeg, dat is een levende gezegd. Aan den anderen kant spielen ze graag met „lichtende voorbeelden" van dooden*). Dat is wel zo: > gemakkelijk. Ik' zeg liever wat TOT een levende, dan OVER een dood e (b.v. Bavinck, Sillevis Smitt, e.a., wier gedaohten men ginds ruw-weg annexeert).

Men moest-het bij-werk'en van inscripties , op grafsteenen maar niet aan dr Geslkerken opdragen; de dooden hebben geen •v'erweer tegen ongeroepen graf steenhouwers.

Waarheidsverkrachiing.

In „Geref. kerkblad" voor Maassluis, Vlaardingen e.a., heeft dr E. D. Kraan in 5 artikelen met vele, uit de Schrift afgeleide, argumenten, een bestrirjding gegeven van wat ds Wisse zegt over de geestelijke bevinding. Hierop reageert docient v. d. iSchuit in „De Wekker" met4, jdeze, overgroote vriendelijkheid : '^^^§:

Dit ^leschrift (van dr v. d. V. S.) herinaort er ons aa.n, dat 'er in de Geref. Keo-ken toch noig andei/o mannen zijn dan zij, die gemelijik worden, wannee'r de maatstaf der bevinding wordt aangelegd of gehandeld wordt over de droefheid naar God, en dan smalend spreken, dat op die manier de Chr. Geref. Kerk „een goed stuk den ethischen weg opgaat"'.' Zulke smaders moet men laten voor hetgeen zij zijn en verder geen woord aan hen verspillen.

Is het niet bedroevend? Wat is dat: den maatstaf der bevinding aanleggen? D'at is ethisch, niet gereformeerd. Het zal wel niet ethisch bedoeld zijn. Maar dan moet docent v. d. Schuit zijn lezers niets op de mouw spelden. D'r Kraan heeft niet „zich gemelijk betoond", als het ging over de „bevinding", noeh, als het te doen was om de „droefheid naar God", maar hij heeft juist AAN de bevinding den maatstaf der Soh rift aangelegd. Precies andersom dus. Doclent v. d. S. moet niet de waarheid ondersteboven keeren. Zóó kan men altijd twist levendig houden. Weer zeg ik het: niet zij, die, als dr Kraan, eerlijk de Schrift doen spreken, maar zij die anderen anders voorstellen dan zij zijn, zijn verantwoordelijk voor de hardnekkigheid waarmee het volk gescheurd blijft. Eén zulk een zinnetje is duizendmaal erger dan vele booze artikelen. Het is wonderlijk: als het gaat om de „dagen" van Genesis I, dan zegt docent V. d. S. — terecht! —: laat alleen de Schrift spreken. Als ds Wisse spjreekt over de droefheid naar (d. w z. overeenkomstig) God, dan zegt dr Kraan: laat alleen de Schrift spreken. Maar dan is docent v. d. Sch. een trouwe wachter, en dr Kraan een verachtelijke „smader". Arm krantenlezend volk! Deze docent wordt „gemelijk", als aan de bevinding de maatstaf wordt aangelegd.


1) Zelfs zóó, dat ze den éénen zoon uitspelen tegen den ander, bij het graf van hun beider vader....

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS'SGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's