GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

PERSSGHODW.

Het Calvinisme — het zwarte paard. In zijn brieven aan zijii vriend TVchicus vertelt ds Datema (, , Baarnsche Kb." etci.) iets van een Amerikaansch snufje, dat (tot onze verootmoediging zij 't beleden) uit een dominees-mond komt (een preek, voorafgaand aan de avondmaalsbedie-

ning, tekst uit Openb. 6): , Het w i 11 e paard doet denken aan de leer van Jezus. Het roede paard heteekent het sociahsme. Het vale paard is een aandiiiding van allerlei secten en sectaristen, die in allerlei verbleekende en verlepte Ideuren misvormingen te kennen geven van de woorden des Heeren. En, dan komt het e i g e n 1 ij k e. Komt de verklaring van het zwarte paard, waarop gezeten is een ruiter, met de weegschaal in de hand. Wat dit heteekent? Tychicus, dat kunt ge nooit raden. Daarom zal ik het maar dadelijk zeggen: het Calvinisme. Dat is het Calvinisme. Dat ia het leerstuk van de Verkiezing en van de Verwerping.

Waarom? Wel, dat zit in die weegschaal. De Gereformeerden immers heblien — aldus deze dominee — een weegschaal. Ze rekenen zoo. Ze maken scheiding. Ze maken separatie, door te spreken van verkiezing en verwerping. Dat de genade niet aller is. En zoo wordt hier de leer onzer vaderen, de belijdenis van onze Geref. Kerken, het geloof van de groote Hervormers', van vele Kerkvaders, van de beste der martelaren, van de Apostelen des Heeren, van Paulus inzonderheid, vergeleken bij het zwarte paard niet alleen.

Maar, het wordt vergeleken bijt het zwarte paard, in onderscheiding van dfe leer van Jezus.

Het Calvinisme, de Gereformeerde Belijdenis, de machtige stukken van Gods souverein welbehagen, van de particuliere genade, van de vrijmacht des Heeren, van verkiezing en verwerping, zouden dus niet hehooren tot, en zelfs in strijd zijn met, en afwijken van en ingaan tegen de leer van Christus.

Zeker, 't is raar. Maar niet raarder dan wat vroeger ook van gereformeerden kant uit de Openbaring zooal „afgeleid" werd.

Ds Kersten onder de vrijzinnigen.

In hetzelfde blad schrijft ds v. d'. Meulen van Soest, over de Evangelische Maatschappij en haar jongste gedenkboek:

Mannen van allerlei richtingen werken in dat boek samen. Verschillende vooraanstaande modernen, van Oordt, Cannegieter etc. en... o.a. ook Ds Kersten!

Ds Kersten en de .modernen samengevat onder een naam hier. Dordt —• tegen Rome.

Tenslotte:

Zeker, over het werk van Christus, over het werk van den Heiligen Geest is met de Roomsche Kerk diepgaand verschil. Toch, de Roomsche Kerk loochent niet als de modernen de grondstukken der Christelijke religie.

Daarom is optrekken met modernen tegen Rome een leugen.

Haiat tegen Rome verblindt hier!

Speculeeren op antipathie tegen Rome is een gemakkelijk werk. Zondig werk om daarmee onder de geloovige Protestanten verdeeldheid te zaaien.

Een citaat van Mr Dambrink (chr. geref.) wordt ten slotte met instemming gegeven.

Eigenwillige predil< ing.

Ds J. Douma van Britsum zet zijn artikelen over dit onderwerp voort in „Gron. Kb.". Hij spreekt over de fout, dat men de Schrift „laat" zeggen, wat men zelf zeggen wil. Bij wijze van illustratie spreekt hij over een geval, dat door hem bijgewoond werd: een preek over Samuel, die leed droeg over Saul. De prediker zei;

Saul was een door God verworpene, maar Samuel verachtte hem niet. Het smartte hem in zijn ziel, dal; Saul, een eerst zoo veelbelovend jonge koning, zijn ondergang tegemoet ging. En waar is, zoo vroeg hij verder, vaak ons leed over ongeloovigen, onze smart ook in de kerkelijke troebelen over diegenen die met ons breken? Toen ittoest ik even denken aan „oude Geeske" in mijn gemeente, die bij het ruchtbaar woïden dier troebelen, me zeide: „Ik moet alle dagen voor dien man (dr G.) bidden, want ik zou het zóó droef vinden, als hij-, een leeraar, van de waarheid , , afweek". En zij stond in haar gebed waarlijk niet alleen.

Ook wees de prediker er op, dat aJlerLei misstanden in onze kerken ons oorzaak van leeddragen moeten zijn „en die worden ook al niet beter door Synodale Rapporten". Bij die tirade dacht ik: moet de Synode dan soms niet in hare Rapporten de lijnen uitstippelen voor door u ook allicht noodig geachte „reformatie"? Waarom teerheid geëisoht ten opzichte van ongeloovigen, en feitelijk liefdeloos over de Synode en haar arbeid geoordeeld? (Voor de Synode is trouwens, hoewel bet de Zondag voor hare opening was, niet eens gebeden!) Van een liefde tot allen behalve tot die ons 't allernaast moesten staan, houd ik niet, evenmin als van creëren over „Eén in Christus" en onderdehand op alle manier trachten scheurkerken te maken.

Oude Geeske komt niet op synodes. Maar het is verkeerd, te denken, dat ze daar geen familie heeft. Als men alleen het bidden aanneemt als bestaand, daar waar het op de hoeken der straten geschiedt, dan heeft men naar farizeeërs gezociht, al afgevende op; „dezelven" en hun aanwezigheid gegrond op hun afwezigheid. Hetgeen wel eens gebeurt. En een goed synodaal rapport is verhooring van Geeskes wensch. Het is maar de vraag, of het waar is of niet. Maar het moet er nu eenmaal zijn

Schriftgeleerden en zoo.

Dezelfde auteur maakt ook volgende zeer juiste opmerking:

Hij sprak, over de Schriftgeleerden, zonder gelukkig de ongelukkige „toepassing" te maken, dat hij ze nam als typen van ortlrodoxen en ook van rechtzinnige Gereformeerden. Dal thema is zeer geliefd geweest, vooral' bij hen die pas in de praktijk kwamen. En onze „menschen" hebben boetepredikatie's over dit punt van vergelij, king altijd ootmoedig aangehoord, omdat ze weten tot alle boosheid geneigd te zijn, en er wel van houden goed „uitgekleed" te worden, 'als ze ook maar weer „aangekleed" worden. Maar ik was toch dankbaar dien Zondagavond die toepassing niet te hooren. Ze wordt wat erg afgezaagd en cliché-aoliiig, en is bovendien absoluut niet billijk, want de Schriftgeleerden waren heelemaal niet orthodox m.aar hadden allerlei verkeerde opvattingen.

Een les van Renan.

Prof. Grosheide schrijft in , , N.-H. Kbl.":

Renan heeft zelf een geestelijke crisis doorgemaakt en is door zijn strijd met tal van menschen in aanraking gekomen. Hij is van het leven op de hoogte. Juist daarom trof ons een woord, dat we onlangs bij hem lazen. In verband met - zijn eigen overgang, spreekt hij over de beginselvastheid, bepaald die van de Roomsche kerk. De beginselvastheid overwint, dat weet Rome en houdt Rome vast. Ze wil allerlei toegeven, maar in de hoofdzaken nooit, dat blijft de kracht van de Roomsche kerk.

Er ligt in deze woorden iets, dat we niet genoeg in het oog kunnen houden.

Wij Gereformeerden vormen een betreldcelijk kleine groep. Al is het type van ons Christelijk volksdeel zeer zeker nog Gereiormeerd, degenen die op allerlei

terrein leiiling geven zijn dikwijls van ethische richting en men laat zich zonder fjat men het weet leiden in ethischen zin.

Uitwassen van uitwassen van piëtisme.

Ds Wagenaar heeft te Leiden gesproken over het piëtisme en dr Riemens geeft in „Rerv. Kb. V. Leiden" er dit verslag van:

Zoo poneerde hij de stelling, 'het piëtistisch Christendom is niet het Gereformeerde Christendom; het piëtisme is één doorloopende afwijking van de beginselen der Reformatie. Piëtistisch christendom is dat der conventikels, van de vrome gezelschappen. In onze dagen vertoonen zich nog steeds de uitloopers daarvan: en in sommige vertakkingen is dit piëtisme zoo ontaard, dat het zielsver woes tend om zich heen grijpt, zoodat de zielen steenen ontvangen voor 'brood. Met ontzettende voorbeelden lichtte de spreker deze stelling toe. Een enkel geval geef ik hier weer. Op de Veluwe waren onlang's in een dorpsgemeente twee oude mensclien ziek aan griep. Dat echtpaar was kerkelijk meelevend; al de jaren huns levens waren zij trouw naar de Kerk gegaan. Maar nu het er op aankwam, hadden zij geen licht. De predikant, die lien bezocht trachtte hun het Evangelie van Gods zoekende liefde te brengen: Tevergeefs. De zieke man zeide: „Ja, dominee, maar ik weet wat er staat: twee zullen op één bed zijn, de eene zai aangenomen, de ander verworpen worden. Nu is 't maar de vraag, wie van ons getweeën aangenomen is, en wie door den Heere is verworpen". De volgende week „wi s t" hij het: „Dominee, nu weet ik het; ik ben aangenomen, maar ziJ (zijne vrouw) is verworpen". Ongelukkigerwijze stierf de vrouw, en hij werd beter. Nu werd een oefenaar van Barneveld gehaald om zijn gezag in deze zaak te laten gelden. Toen hij kwam, stonden de menschen te hoop aan de deur van het sterfhuis. Hij onderzocht gerechtelijk den geloofsinhoud van de ziel van hel oude mannetje, en do uitspraak luidde: „Zijn vrouw is naar de hel, en hijzelf is ook verdoemd". Afgeloopen.

Ander geval. Op een dorp in diezelfde streek, was er aan de openbare school een nieuwe onderwijzeres benoemd. Want de toonaangevende groep der orthodoxie besliste: op ons dorp géén christelijke school! „Als de Heere iemand bekeeren wil, doet Hij het toch wel naar Zijn vrijmacht. De openbare school is „boter", de christelijke school is „margarine". Nu, er kwam dan een juffrouw, lidmaat der Hervormde Kerk, aangenomen bij ds Wiersma te Amsterdam. Den eersten Zondag was er juist Avondmaalsbediening in het dorp. De juffrouw ging na de noodiging van den predikant aan tafel. Tot haar ontsteltenis bemerkte zij, dat zij de eenige was in de goed bezette kerk. Al de anderen, wok de kerkeraad, bleven zitten. Want „je mag alleen gaan als je een persoonlijke uitnoodiging uit den hemel krijgt". Dien dag gaat het als een loopend vuurtje door 't dorp: „er is hier een wedergeborene komen wonen; die durft aan 't Avondmaal te gaan". Den volgenden dag reeds krijgt de onderwijzeres bezoek van de ouderlingen. „Wel, juffrouw, we hebben zoo bemerkt, dat u er kennis aan hebt, en dat u wedergeboren bent; wij ziJn nog zoo ver niet, dat we dit van ons zelf durven zeggen". De onderwijzeres, verwonderd: ik heb van mijn dominee in Amsterdam geleerd, dat men niet aan 't Avondmaal moet gaan, om iets van zichzelf te zeggen, en ik durf ook heelemaal niet te zeggen, dat ik iets bijzonders ben, meer dan vi, maar ik heb mijn geloof beleden bij mijn aanneming als lidmaat, en ik ga naar 't Avondmaal tot versterking van mijn geloof en omdat Christus gezegd heeft: doet dit tot Mijne gedachtenis". De kerkeraadsleden antwoordden: „Is 't anders niet? dan heeft u zich de eeuwige verdoemenis gegeten".

Volgenden morgen komt de onderwijzeres op school en vindt daar een woeste bende. De jongens plagen en sarren, doen niets van wat zij zegt, heel anders dan te voren.

Eindelijk vraagt z; ij: „wat bezielt jelui toch jongens; waarom ben jelui zoo ongezeggelijk? " Een jongen antwoordt: „Moeder heeft gezegd: je bent verdoemd, en nu hoeven wij je ook niet gehoorzaam te zijn!"

Eenigen tijd later werd de onderwijzeres als zenuwpatiente opgenomen in het sanatorium te X.

Spreker noemde nog andere uitwassen van dit piëtisme. De beelden, die de woordvoerders al preekende gebruiken, zijn meestal aan den mesthoop ontleend. „Heere, wij zijn als stinkend aas", enz. Vergelij'k dit met het Lutherlied: „Een vaste burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen".

Ik geloof, dat men hiermee niet „het" piëtisme in zijn uitvsrassen geschetst heeft, maar nog een tusschenschakel aannemen moet. Intusschen, zulke gevallen komen voor; en, in bepjaalde streken, meer dan men denkt.

Een oordeel over Freuds psycho-analyse.

In het „Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde" (24 Maart 1928, Ie helft, no. 12) is opge­ nomen een artikel van Dr L. F. Driessen, vrouwenarts te Amsterdam, over „De G-ynaecologie 30 jaar geleden en thans". Deze passage licht ik er uit:

„Bij het ontrafelen der zielefuncties door de psycho-analytici dreigt de ziel vergeten te worden. Men roept onbewuste herinneringen op uit het verleden, liefst op sexueel gebied, brengt neigingen en gedachten naar voren, zonder zich af te vragen, of de ziel zelve niet daardoor besmeurd wordt. Als met een ontleedmes wordt' de psyche in haar fijnste geledingen uit elkaar geplozen, de psyche als geheel met haar remmenden invloed op tot nog toe onbewuste en onbekende hartstochten wordt ondermijnd en komt aldus in verdrukking. Zelfbeheersching gaat op de vlucht."

Scheppingsdagen en scheppingsuren.

Amandi schreef in „Wjestlatidsche Kb.", in verband met den niet al te serieus aangedienden eisch, dat de Generale Synode zich maar eens zou uitspreken over de vraag, hoe lang — volgens onze klok — de „dagen" van Genesis I hebhen geduurd, het volgende:

Stelt nu dat de officieel kerkelijke uitspraak werd: ge hebt die dagen te houden voor dagen van vier en twintig mir. Weet ge wat dan het onmiddellijt gevolg was ?

Dit.

Beslist was dan — kerkelijk — hoe lang een Sclieppings - dag was!

Nieuwe vraag: maar hoe lang was dan op zoo'n dag een uur?

In den Bijbel, waar die over Palestina spreekt, is een zomeruur tónger dan een winteruur, zooials biji ons de eigenlijke dag zomers langer duurt dan 's winters. En de minutenindeeling was er niet.

Kersversche kwestie dus: hoe lang moet ge een u u r stellen op den „vierentwintigurigen" Scheppingsdag?

Hoe verstandig dus dat we in onze Kerken ons maar officieel niet met kwesties inlaten, wier oplossing weer nieuwe kwesties insluit!

Te splinterig.

En te doorzichtig de toeleg, onze Kei'ken te brengen, waarbij zij niet bohooren te zijn.

Ik zou zeggen: De Synode der Geref. Kerken gaf een cfficieelc uitspraak over Gen. 2 en 3.

Ieder wat. Laat nu de Synode der Chr. Geref. Kerk bijv. eene uitspraak doen over Gen. 1.

Over Scheppingsdagen en — vooral niet te vergeten — 'Scheppuigs ure n. Zonder juiste duurbepaling van de laatsten, heeft die van de eersten geen zin.

In een volgend nummer werd nog het volgende opgemerkt:

Jezus zegt in Joh. 11:9: Zijn er niet twaiaJf uren in den dag". In Matth. 20 in de gelijkenis van de arbeiders op verschillende uren in den wijngaard vindt ge diezelfde twaalfurige dagverdeeling.

Onder „dag" wordt dan verstaan de tijd dat het licht is, juist zooals in Gen. 1. Dat was in Bijbel-• land van zonsopgang töt zonsondergang.

Gfcïekend na; ar onze uren van zestig minuten duurt in Palestina des zomers de langste dag 14 uur en 12 minuten, , des winters de kortste dag 9 uur en 48 minuten. Wel niet zoo'n verschil als ten onzent. Maar toch een verschil.

Overgebracht in onze minutenrekening wi! dat dus zeggen, dat op den langsten dag een Palestijnsch uur hei: twaalfde was van 852 minuten, d.i.'71 minuten en op den koristen' dag het twaalfde van 588 minuten, d.i. 49 minuten.

Het uur van den langsten dag verschilde dus naar onze tijdmaat 22 minuten.

Hiermede meenen we genoegzaam toegelicht te hebben, dd, t in de H. S. het woord uur volstrekt niet altijd dezelfde immer gelijke tijdmaat uitdrukt als bij " ons.'

't Is het twaalfde gedeelte van den tijd, dien de zon schijnt. Een daguur tenminste. Hoe lang dd; n wel een bijbeluur zijn zal aan de Noord-of Zuidpool mag ieder uitrekenen, die er lust toe heeft.

Over wijlen ds B. v. Schelven.

Ds W. Breukelaax merkt nog opi in „N. B. Kbl.":

De strenge wachtj die hij steeds bij; de beginselen hield, verhinderde hem niet een open oog Ee hebben voor de eischen van de praktijk. En dan durfde Ds van Schelven heel wat aan als hij het belang er van inzag. Levendig herinneren we ons met wat kracht hij in 1910 pleitte voor de bezetting van Solo door de Kerken van Noord-Holland. Reeds hadden de Kerken dezer Provincie de verzorging van Djokjaliarla voor haar rekening. Maar Ds van Schelven oordeelde, dat onze Kerken toen nog wel wat meer konden doen dan de bearbeiding van dit terrein. En toen nu op verzoek van Ds D'. Bakker door den toenmaligen Gouverneur-Generaal Z.Exc. Idenburg, het besluit werd genomen de Residentie Soerakarta voor de Zending te openen, was Ds van Schelven dadelijk bereid dit terrein ter bearbeiding te vragen voor Noord-Holland. En hel was vooral zijn invloed, die de Kerk van Amsterdam en de andere Kerken van deze Provincie er toe heeft gebracht, om het aan te durven, behalve Djokja ook Soerakarta of Solo te gaan bev/erken. En de uitkomst heeft de juistheid van zijn blik bewezen.

Ook dit nog:

Het was Vrijdag 27 Januari, dal hij voor het laatst een vergadering bijwoonde ter bespreking van een Zondingsbelang. Van bijna .alle zendingen onzer Kerken waren eenige broeders bijeen om te overwegen < of het wenschelijk zou zijn een film te doen maken van de Zending deï Geref. Kerken. Ook toen bleek weer, hoe zeer Ds van Schelven aan onkreukbare beginseltrouw een helderen, practischen blik paarde. Hij zag hel practisch belang en stemde daarom in met het plan, maar hij waarschuwde tevens voor enkele gevaren wat onze beginselen betreft.

God, de auteur der duisternis?

Ds G. Wisse zegt in „De Wekker":

Zeker, God verbergt Zijn aangezicht wel eens voor ons; Hij beschikt wel eens de duisternis over de ziel en over de kerk; dan is dit o.m. opdat wé de k o s t e 1 ij k h e i d van' het licht zouden leeren waar-: doeren; maar nu is er ook zooveel donkerheid, waarin we onszelf kunnen brengen. Als we niet aan de voeten van dit Lam, van die groote Kaarse Gods ons nederzetten, om uit en door Hem verlicht, onderwezen, geleerd, geoefend te worden.

Natuurlijk spreekt de bijbel van een „beschikken" der duisternis. Maar die staat nooit los van onze . „beschikking" van „donkerheid" over onszelf. De onderscheiding van dit artikeltje (soms doet God het, en „ook" doen soans wijzelf het) zal moeten, »: !^: losgelaten worden. '''' •"•'•

Dr A. Kuyper niet de schuldige,

„De Waarheidsvriend" zegt aan dr v. Gheel Gildemeester eenige nuttige dingen. Deze had geklaagd in „Herv. Kb. v. Den Haag" over de „bespoftelijk kleine landstractementjes". „De ^Vaarheidsvriend" merkt thans op':

De oorzaak, dat de Ned. Hervormde Kerk met de „bespottelijk kleine landstractementjes" zich moet tevreden stellen en te weinig uit 's Rijks kas ont-r; vangt aan renten, ligt niet bij de Landsoverheid, maar' is de schuld van de Kerk zelve, van dr Van Gheelj Gildemeester en van zijne vrienden, die nimmer iets ; 3 hebben willen weten van wat de Antirevolutionnairen • in het, belang der Kerken voorstonden, n.l. dat de Kerken in het onvervreemdbare bezit zouden komen, van de gekapitaliseerde som, waarvan zij op dit oogenblik de rente genieten.

Het is opmerkelijk, wat in dit verband op blz. 389, van „Ons Program" te lezen, staat:

Een Kerk is in den regel verplicht, hare bezit-p tingen in vast goed te beleggen, teneinde met de : i • rijzing of daling van den geldstandaard ook den J gang van haar inkomsten gelijken tred te laten 'M houden. Nu daarentegen ontvangt ze van den Staat : ^ hoogstens 4 pCt., terwijl het kapitaal blijft wat, - : het is, d.w.z., dat de Kerk, wanneer over vijftig., ! jaar nogmaals de helft naar beneden zal zijn ge-' gaan, weer de helft armer zal zijn geworden. Terwijl ze, omgekeerd, indien ze deze gelden in handen kreeg en dus beleggen kon in vast goed, ze esn halve eeuw later, bij klimming der geldswaarde met. ' 50 pCt., dan ook zelve vijftig ten honderd rijker - 1 zou zijn.

Wat nu hier zoo merkwaardig is, dat is, dat dr Kuyper, de schrijver van „Ons Program", deze woor-• den neerschreef, juist 60 jaar geleden, in het. jaar 1878.

Was toen de Ned. Herv. Kerk op haar hoede gedweest en op den voorslag van den leider der Antirevolutionaire Partij ingegaan, dan was de Kerk, nw^, de laatste halve eeuw de geldstandaard in belangrijke-"; mate daalde en de waarde van het vastgoed ten : '* plattenlande niet weinig steeg, heel wat rijker geweest dan op dit oogenblik het geval is.

Maar de Ned. Hervormde Kerk heeft dit niet gewild, , en dr Van Gheel Gildemeester en zijne vrienden hebben er geen, voet voor verzet.

Nog eens: de consistorie.

De amper 24-jarige heer Wolf, die thans in „Woord en Geest" ons komt verzekeren, dat liij al 25 jaren „onder den rook van den Gereformeerden schoorsteen geleefd heeft", levert met' dat ééne zinnetje al het beste bewijs van de gemakkelijkheid, waarmee zijn jeugd de pien hanteert. Hij kan van mijn feitelijke gegevens — voor ieder-

controleerbaar — geen enkel weerspreken, maar zegt alleen maar: en toch heb ik gelijk. Ik zal mijn lezers met deze beuzelingen van „Woord en Geest" niet vermoeien. De heer Dr J. G. Geelkerken moet maar - weten, Ijoe hij zich laat gebruiken. Zijn persmanieren - worden tamelijk doorzichtig. Wie meer mocht willen weten over de waardij' van de klachten van den heer Wolf over dominees-in-cionsistories, zij verwezen naar „Leidsche Kerkbode" of „Bazuin" van deze week.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's