GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een inleiding op den Büliei.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een inleiding op den Büliei.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr H. Tti. Obbink en dr A. M, Brouwer. Inleiding tot den Bijbel. Amsterdam. —• H. J. Paris, 1928.

Bij' den uitgever Paris te Amsterdam is een werk verschenen, dat de aandacht vraagt, en ze ook wel hebben zal.

Het lijkt me daarom goed, , voor onze lezers iets ervan te zeggen, niet zoozeer in 'de rubriek van recensies, maar in deiz© rubriek, omdat ze meer plaats biedt voor een enkele opmerking.

Al is in deze rnbriek ©en opizettelijke bespreking van vorm en inkleeding van ©en boek niet bedoeld, toch wil ik niet terughouden de opmerking, dat de uitgever van dit werk iets heel moois gemaakt heeft. Band en lettertype, papiersoort en illustratie, het is alles even fijn en getuigt van goe'den smaak.

En daar is nog meer te prijzen. De auteurs hebben — een prospiectus geeft dienaangaande wel zoo goed als authentieke gegevens — de bedoeling gehad, een boek te geven, dat den „doorsneêbijbellezer' '— deze minder fraaie term ligt niet vo'or hun rekening — .„inleidt in 'de gedaohtenwereld, waaruit Oud-en Nieuw Testament zi-jn ontstaan". Als deze laatste zin van den uitgever afkomstig is, dan heeft deze góéd begrepen, wat men op het ethisch standpunt der auteurs zeggen en zwijgen moet; en als hij' van de auteurs zelf is, dan zeggen zij al dadelijk, waar het op staat: de bijbel is „ontstaan uit ©en gedachten wereld", zoio zeggen zij het. Een gereformeerde zegt het heel anders; en denkt dan in 'dezen tijd 'dadelijk weer aan heel de kwestie-Assen met den nasleep van ijiien. Volgens hem is de bijbel niet „ontstaan uit een gedachtenwereld"; maar is hij een orgaan der bizondere o p e n b a-ring; die een bepiaatde gedachtenwereld — om het woord even vast te houden — niet onderstelt, maar veeleer zelf er een schépt; een boek, daL wel ontstaan is , „'in" een zéker milieu, maar nooit „uit" dat milieu te verklaren is; al was het alleen reeds om deze twee redenen: ten eerste, dat de bijbel zelf openbaart wat voor elke niet door den Auteur van de Schrift voor haar inhoud gewonnen ziel „ergenris" en „dwaasheid" is; en ten tweede, dat de voorzienigheid van God, die de Schrift heeft gegeven aan de wereld als een heel bizonder geschenk, zelf de „milienx" schiep en rijpen liet, die Hij' nooidig ha: d, om een bodem te vormen, , waaruit Zijn goddelijke wil de „heilige mannen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde" kon doen opkomen en hen, met hun menschelijke factoren, vormen voor hun taak. Heusch, wie goed leest, die staat reeds met de eerste volzinnen van het prospectus tegenover de auteurs, als hij zich een gereformeerde weet. Maar ik reken deze openhartige aahliondigingswijze tot de deugden. We hebben ooik tegenwoordig menschen, die hetzelfde zeggen en willen, als deze auteurs, en zich gereformeerd noemen, met kracht en klem. De woordkeus van deze aankondiging is zóó, dat reeds iemand, die — om iets te noemen — het debat-Van Leeuwen gevolgd heeft, wéét, althans voelt: hier is niet het gereformeerde, maar hel ethische standpunt.

Nu komt verder de kwestie zóó te staan, dat van meet af tusschen ons en de beide hoogleeraren, 'die dit werk geschapen hebben, voor ons besef een duidelijk te formuleeren meeningsverschil bestaat. Wilden we de gronden van onzen lof *— want die is er — breed uiteenzetten, dan zouden we toch beginnen moeten met; eerlijkheidshalve dat groote fimdamenteele verschil voorop te stellen. Ongeveer op dezelfde manier zou een bespreking moeten worden ingeleid, als het geval pleegt te zijn in het blad, waan'"an de eerstgenoemde auteur hoofdredacteur is. Kondigt deze boeken aan van gereformeerden, wier werk hem in het algemeen op gereformeerd standpunt wel goed gedacht en • geschreven lijkt, doch wier gedachten-inhoud of redeneermethode of geloofsprincipe bet zijne niet is, dan is meermalen de korte saamvatting, althans inleiding, van zijn bespreking in dezen trant: , , in de kringen van den schrijver zal dit werk ongetwijfeld met genoegen, met blijdschap', met graagte, of iets van die kracht, aangenomen worden". Hiermee is dan gezegd, dat op' het standpimt, dat de schrijver van het werk nu eenmaal inneemt, formeel goed werk geleverd is; alleen maar: het is materieel onaannemelijk voor de kringen van den recensent.

Welaan, op 'deze manier zou ik ook mijn lol willen gronden en — beperken. Ik vind ook': in de kringen van de beide auteurs (want als wij gereformeerden, „kringen" hebben, dan zijn de ethisch en, die nog slechts een begin van organisatie hebben, met dezen term evenmin beleedigd als wij), ik herhaal: in de-kringen van de schrijvers zal dit werk met graagte ontvangen worden. Zonder eenige aarzeling verklaar ik gaarne, dat de schrijvers populair geschreven hebhen in 'den besten zin van het woord: eenvoudig, prettig, niet-oppervlakkig, massief, en dat ze .— om weer het prospectus te volgen — „op onderhoudende wijze, zonder in vermoeiende détails af te dalen", „op de hoogte" brengen „van den tegenwoordigen stand van het wetenschappelijk onderzoek". Slechts één beperking moet er m.i. bijgevoegd worden: dit is slechts waar „in de kringen van de schrijvers". Want hun 'boek brengt den lezer, die niet theoloog is, op de hoogte van enkele, zelfs vele, resultaten, van dat wetenschappelijk onderzoek, dat de auteurs zelf vertegenwoordigen, en met heel hun levensinzicht, theologisch standpunt, met hun naar tweede zijden zicli te luisteren zettend en gehoor vragend vóór-oordeel (want ieder heeft zijn vóór-oordeel, ik ook) dagelijks approbeeren. Ik zou zeggen: het boek. brengt op de hoogte van den tegenwoordigen stand van het wetenschappelijk onderzoek der ethische theologen in Nederland, voorzoover dezen als groep zich min of meer afteekenen. Maar het zou dwaasheid zijn, te zeggen, dat dit boek „HET" wetenschappelijk onderzoek in het algemeen in resultaten geeft.

Want het is niet mogelijk te zeggen: hier is nu „het" onderzoek van „de" wetenschap. De auteurs wijzen' in hun studeerkamer vele resultaten van theologen van links af. Het onderzoek van laatstgenoemden is natuurlijk ook „wetenschappelijk"; maar de schrijvers van het onderhavige werk gelooven hen niet: zij doen met de resultaten van. die linksche theologen precies als wij: ze laten zich er door dienen, zoover dit mogelijk is, maar zeggen toch: uw standpunt is het mijne niet; en daarom sta ik, krachtens mijn geloofs-vooiroord'eel critisch en schiftend tegenover uw werk, broeder van links. Precies-zoo. staat de zaak, als men luistert naar rechts. Er is ook een gereformeerde wetenschap. Zeker, die is nog pas aan het opkomen, speciaal als. men denkt aan de „inleiding" op het Oude-en Nieuwe Testament. Maar ze groeit dan toch. Ze groeit, en boekt haar „resultaten" reeds in dictaten, in populaire geschriften, in inleidingen, zooals die b.v. gegeven worden in de Korte Verklaring en Vertaling van den Bijbel, die de heer Kok, ónze Paris — geef hem, heil! — voor „onze kringen" (en kei^^klen) heeft aan het licht gebracht. Ja-, het groeit. Als ik me den avond herinner, waarop ds G. Wisse tot prof. M. Noordtzij een gloeiende toespraak hield in de Burgwalker'k te Kampen — jk meen, bij' 's hoogleeraars zeventigsten jaardag — waarin hij gewaagde van de hooge waardij van prof. Noordtzij's speciale vak, de , , ka-no-nlékk"; en als ik nie tevens herinner, dat in die dagen de „inleiding" op den Bijbel in één hand was, terwijl tegenwoordig de oudtestamenticus de eene, en de nieuwtestameaiticus de andere helft heeft; — dan durf ik zeggen: de studie is onder ons intensiever geworden, de resultaten zijn reeds voor een deel te grijpen, en vermoedelijk zal menigeen, die buiten onze „kringen" er ernstig nota van neemt, zich erover verwonderen, dat de gereforrrieerde theologie zóó dapper zich durft, laten „dienen" dooT het wetenschappelijk onderzoek inzake feitenmateriaal etc. van andersdenkenden, uit andere , , kringen", terwijl ze toch, als ieder ander, haar ei g en wegen gaat, haar eigen praemissen handhaaft en haar eigen methode van opbouw der gegevens zich voorbehoudt. Welnu, óók van dat .groeiend wetenschappelijk onderzoek der gereformeerden geven de schrijvers geen resultaten. Want ze zijn het er niet mee eens. Zij en wij' verschillen in de vóóroordeelen. En. soms krijgt m'en den indruk, dat zij het gereformeerde wetenschappelijk onderzoek niet eens goed begrijpen in zijn probleemstelling. Of hoe anders wetenscihappelijke blunders te verklaren, als waan^an ik straks één voorbeeld geef?

Zoodat — alles saamgevat — ik den lof van het prospectus geheel en al onderschrijf, en dit werk hoogstaand noemen durf; doch alleen oaider de gestelde beperking: de niet-geschoclde krijgt hier natuurlijk niet een rendez-vous met „de" wetenschap, want „de" wetenschap heeft geen adreg, laat staan een balboekje. Men krijgt resultaten van de wetenschap der ethische theologen van 'dezen tijid. En van 'de aldus gestelde taak hebben de auteurs zich prachtig gekweten. Van haar ook alleen.

Wie een weinig ook maar afweet van het groote terrein, dat hier bestreken wordt, zal verstaan, dat ik er niet aan denken 'kan, op. breede manier uiteen te zetten, welke zeer uiteenloopiende resultaten de gereformeerde wetenschap eenerzijds en de bestudeering van canonische kwesties bij deze twee ethische auteurs anderzijds ziou doen zien, als ze eens werden gecatalogiseerd. Een enkele korte aanduiding moge hier volstaan; om te doen verstaan, dat het hier om pirinaipiëele verschillen gaat. Niet in alle uitkomsten van het onderzoiek zoozleer als wel in heel 'den grondslag, in methode en uitgangsp u n t, gaan de wegen van deze schrijvers en de onze uiteen. De verschillen in resultaat zijn slechts gevolg van het uit elkander gaan van de lijnen in het fundament, dat wederzijds gelegd wordt.

Daar is b.v. het openbaringsbegrip; en de erkenning van het al of niet bestaan van een geschiedenis der bizondere oi p e n b' a-ring. De gereloraieerde wetenschap tracht .uitwerking te geven aan de grondstellingen van haar geloof, a, ls zij erkent, dat de bizondere openbaring van God in de geschiedenis van de wereld en van Israël optreedt met zelfstandig doel en eigen middelen; en dat zij een geschiedenis doorloopt, waarvan niet zij afhankelijk is, maar waarop zij zélf schéppend, vormend, steeds „organisch", inwerkt. Krachtens dat geloof gaat de gereformeerde mensch uit van het axioma, dat de bijbel hem trouwens zelf oplegt te gelooven, dat "Israels religie in haar oorspronkelij'ken yorm en wezen opehbaringsreligie was; dat dus alle insluipsels van de valsche religie der Kanaanieten Israël tot verbastering, tot „afval" werden, en geenszins• tot „ontwikkeling" brachten wat in principe in zijn religie aanwezig ziou geweest zijn. Maar de schrijvers van (^it werk beginnen aan den anderen kant. Wel zoudt ge een oogenblik nog meenen, dat ze het met u eens zijn; want zlij spreken van een invloed, welke van "•', ; di-è*'door Israël onderworpen volksstammen op Israels geestelijke structuur is uitgegaan", en die zóó ingrijpend was, „dat het bijna op een geestelijke revolutie geleek. „Revolutie"; dat klinkt een gereformeerde in de ooren als een condèssie aan zijn confessie. Maar als ge dan vraagt: „tegen welk gezag keerde zich die (bijna-) revolutie, wat was de gegeven orde van het bestaande goddelijke recht, waartegen zij zich verzette, vanwaar kwam die geestelijke „structuur" van Igraël, die wettig gezag had, maar zich door den afval der Kanaanieten zag tegenstaan en ontwriciht? , — daiiblijft ge eigenlijk zonder antwoord staan. De idee „revolutie" wordt aan „rechts" toegegeven, maar aan , , links" komt de groote toegift ook: want mea begint hier met de dragers der ravolutionair© leuzen en emblemen (Kanaanieten, afgoidendienst, baiils, baiilcultus) terwijl Israels zuivere, door God gegeven, - eigen, oorspronkelijke religie in de lucht hangt, en eerst in de tweede plaats in spaarzaam schemerlicht gezet wordt. De schrijvers weten er weinig van af, zeggen ze, hoe de godsdienst der oudste Israëlieten, der aartsvaders, geweest is; want de „gegevens" zijn weinige. Toegegeven; maar dan alleen als het op de beschrij'ving van liet effect der openbaring Gods in het menschelijke. leven aankomt. Maar er is openbaring geweest; de geschiedenis 'daarvan trad voor ons besef reeds lang vóór de aartsvaders met eigen doel in de wereld, ook in hun wereld, .op. En daarom is de periode der aartsvaders voor een gereformeerden onderzoeker grondleggend en nog meer het tijdperk, dat aan hen voorafging. Dit niet te zien, is natuurlijk bij > de auteurs van dit boek geen onwetendheid, maar afwijking in geloofsovertuiging ten aanzien van ons. Zij staan anders, zij staan critisch tegenover den bijbel. Zij gelooven liem wel, maar met zulk een geloof, dat volgens ons eigenlijk geen Schriftaanvaarding heeten mag. Het is niet noodig, hieromheen te draaien; want de schrijvers zullen zelf toegeven, dat de prohleemstelling van onzen kant zóó móet zijn. Zij' aanvaarden haar niet; maar geven toe, dat ze-voor ons zoo moet geformuleierd worden. En wij aanvaarden hen'niet, als zij hier do zaak met „wetenschappelijke" gegevens willen beslissen; omdat we ook bij hen, ea'-engoed als bij ons, een voioroordeel aanvaard zien.

Dit is maar een illustratie, die ik geef, omdat ze de eerste regels op de eerste p.agina raakt.

Maar hetzelfde verschil in waardeering blijkt heel het uitvoerige werk door. Diè naam Jahwe wordt wel in zijn beteekenis en ontstaan toegelicht uit magische fac'toren van heidensche, algemeen-oostersclie opvattingen, maar niet uit de openbaring; trouwens, wat is nu eigenlijk voor deze auteurs, ronduit gesproken, bet opienbaringsmoment in den brandenden braambosch ? Wat zijn ' voor hen de tien geboden? , A''rucht van een openbaring, die Mozes overweldigde, óf van een geestelijke, deels psychologische ontwikkelingsphase in het leven van Mazes, die door den schrijver van Exodus' braambosoh-verhaal dan maar weer aazr den Sinaï verbonden werd, omdat , , voor Mezes de Sinaï 'de openbaringsplaats" nu eenmaal was (dus niet voor Mozes' God in de eerste plaats)?

Wat zal ik nog verder zeggen? Juist omdat voor 'de schrijvers van dit boek het begrip: „openbaring" heel iets anders is dan Voor ons, en haar „geschiedenis" bij hen een andere beschrijving ontvangt, dan de bijbel geeft, komt er telkens ingrijpend verschil aan den dag.

Israels monotheïsme: het is voor ditv boek een probleem, eerst te beantwoorden als de omliggende wereld en de oer-histoirie zouden zijn in beeld gebracht; maar voor ons is het een openbaringsvrucht; er blijft wel probleem over, maar dan nooit los van - deze stellige' zekerheid.

De profetie, wat is ze? Is er principieel ver-; .: schil, door den openbarenden God gemaakt ver-j schil, een alleen uit de termen der bizondere • openbaring zelf te herkennen verschil, tusschen „ware" en „valsche" profetie? Voor ons zeggen we —: n a t u u r 1 ij k. Deze schrijvers evenwel zouden dat niet graag nazeggen; en als liet erop. aankomt, wisschen zij de scheidslijn tusschen | mantiek en profetie uit. Wie — om nog even.' hier den vinger te leggen — wie b.v. kennis neemt van wat van gereformeerde zijde over dit vraagstuk geschreven is — idenk aan dissertatie en later werk over de profetie van dr G. Ch. Aalders — die weet, dat hier tweeërlei wetenschap opkomt uit tweeërlei geloofsinzicht.

Dat verschil herleidt zich tenslotte tot een Concreet Schriftvraagstuk. De verhouding tusschen Oud-en Nieuw Testament wordt hier wel geteekend als een „vervuld" worden van het Oude Testament door het Nieuwe (b.v. bl. 119); maar, „eerlijk gesproken, Jijk't ons dat meer een concessie aan de traditie (die allang hardop zou weersproken zijn, als ze maar niet siich vasliechtte aa.n duidelijke uitspraken van. het Nieuw-e 'Testament), dan een consequente uitwerking van eigen gedachten. Wij kunnen althans niet anders zien, dan dat in dit werk tusschen Ouden Nieuw Testament herhaaldelijk een klo-of gegraven wordt. Tusschen O.-en N. T. ziet dit boek

een verschil, ..dat niet neerfcomï" opf wat door gére-" formeerden niet betwist wordt (schemering het eéne, dag het andere; accentverlegging van het eene tegenover het andere, maar in beide dezelfde, openbaringsinhoud), maar dat eigenlijk uitgewerkt wordt in dezien zin: er is tussohen 0.en N. T: , niet in alles, maar in veel verschil als ''tusschen licht en donker, leugen an waarheid, vergissing en herstelling.

De schrijvers van dit werk geven dit natuurlijk in geen enkelen vorm, dien men „schroff" zou kunnen noemen, toe. Och.neen, „scihroff" is een leelijk woord, het hoort niet in de krant. Zij' verdedigen zich zelfs hier en daar tegen 'formuleeringen, als onzerzijds de critiek z'ou geven moeten. B.v. als het heet:

„Dat de bijbelschrijvers bun materiaal — laat ons zeggen: het gouderts —• hebben gedolven uit den oud-oosterschen bodem en daarvan het edele metaal van .het ethisch monotheïsme hebben gesmeed, m. a. w. (maar dat zijn in eens geen andere woorden, maar heel andere ZAKEN, K. S.) dat ze hun denkvormen (pardon: het gouderts, het monotheïsme, is de denk-inhoud, K. S.), zegswijzen, beelden en termen aan hun milieu hebben ontleend, schijnen sommigen (sommigen, you know, K. S.) bedenkelijk te achten voor het geheel eenig karakter der' oud-testamentische htteratiiur". )

Even stoppen. Afgedacht van de "door mij in dezen tekst ingevoegde interrupities, geloof ik, dat hier de taal dient om te verbergen, tenzij men zou j, moeten spreken van een reeks van zonden tegen "de eerste begrippen der logiöa, in dit voor het beek toch wel typeerende zinnetje. Het denkeir van de lezers uit de „kringen" van de auteurs zou mogelijk wat meer gescherpt zijn, als ze eens hardop mochten vernomear hebben, dat die „sommigen" er eigenlijk nog heel veel zijn, d'at ze de dragers zijn van de oude, gerefoirmeetde theologie, en dat ze heel wat hebben aan te voerear ten bewijze; om te beginnen den bij'bel zelf. Maar het wordt hier nog al bleekjes aangekondigd. „Sommigen". „Schijnen"; „Bedenkelijik". „Litteratuur". Wij zouden liever het p, roibleem en zijn termen anders gesteld en vastgesteld hebben. Neen, niet „sommigen", maar de gerefoirmeerde theologen komen hier ter sprake. En dan, — zij' „schijnen" niet iets te gelooven, maar ze dloen daarvan professie 'en confessie. Ze houden er zelfs synodes over. En die rapporten staan op een peil waaroipi zulke verwarde volzinnen niet mogelijk zijn. „Bedenkelijk ? " Neen, zij spreken van ondergraving; een overgaan naar links, met behoud van termen van rechts. „Litteratuur? " Maar zij spreken van op enb ar ing.

Doch we vervolgen het citaat. Tegen die sommigen, die wat schijnen te zeggen, wordt dan verder dit aangevoerd:

„Ten onrechte. Lukas erkent aan het begin van zijn Evangelie openlijk, dat ook hij „bronnen" heeft gebruikt (citaat van Lukas 1:1—3. Wie zou het Evangelie van Lukas er minder om achten, dat hij werkte met voorhanden materiaal? Hetzelfde is gebeurd met de eerste hoofdstukken van Genesis...."

Maar dat is toch wel wat heel erg oppervlakkig. Als de schrijver van deze regelen nu zelf meent, dat hij hiermee aan de „sommigen" een serieus antwoord geeft 2) dan kent hij hen minder goed, dan zij hem (een gedachte, die me trouwens wel meer invalt, zoo in het algemeen). Alsof Lukas' aanweirding van bro-nnen . uit zijn allemaasten kring ook maar in de verte te vergelijken valt..met een ontleen en door den auteur van 'Genesis aan de oud-oostersche gedachtenwereld, stel, dat het er geweest was. Maar waar blijft zooi , het fundamenteel verschil tusschen „oud-oostersche" en Israëlietische religie? Waar blijft per slot van rekening op-dit standpmit eigenlijk het zoo orthoidox klinkende woord „revolutie", waarover we boven spraken, en dat de eerste pagina van dit boek nog siert? Zeker, Kanaanietische invloeden mogen later „revolutie" plegen tegen het TVIozaïsme; zulk |. een bewering is, voorzoover Moizes hier een ©ere-1> , plaats krijgt, voorzeker een afwij'zend gebaar tegen '"links, als men het hier zoo ..zeggen wil Maar als die „revolutie" nu alleen maar tornt aan het-gezag van Mozes, en niet het we^en aantast" van heel Israels religie als openbaringsreligie', die het goud erts krijgt van boven, dan is deze opvatting ook een serieuze afwijzing van hen, 'die rechts staan inzake het Schriftgeloof.

En hiermee is voor ons voo-r ditmaal genoeg gezegd.

Wij hebben voor dit boek veel respect, wat betreft den zegtrant.

En de voornaamheid.

En de rust.

En heel wat meer.

Maar wij wijzen af de pretentie: hier is „'de" wetenschap. Wij houden vol, dat op zeer bepaalde punten van groot gewicht, de redeneering verwarrend en vaag is (zie 'b.v. boven den zeer onwetenschappelijken en in de woorden weggewerkten spx'ong van gedactten - i n h oi u d op gedacihtenvorm); dat gereformeerde litteratuur van den laatsten tijd meer moeite doet, om het probleem „ge-

^) Spatieering van mij, K. S. ^) Hoeveel catechisanten weten van dien Lulcas en zijn tekst alles af? reformeerd-ethisch" •^d'M'^'ethischen broeder duidelijk te maken, dan hier van ethische zijde aan den ethischen lezer wordt verteld.

En wij blijven een onoverkomelijke kloof zien. Consequentie van dit boek is tenslotte, dat de bijbel, en de Christus, en de verlossing, en dfe profetie van beneden zijn. Religionsgescihichte contra openbaringsgeschiédenis. Een boek, dat begint met de Kanaanieten, vervolgt met Mozes, daarna spreekt over uittocht uit Egypte, intocht in Kanaan, . vervolgens behandelt profetisme en koningschap, profeten en ballingschap, heilsverwachting, en oud-testamentische bijbelboeken, en dan óók nog heelemaal aan het SLOT van dit alles een hoofdstuk geeft over paradijs (scheppings-)verhaal en torenbouw, zulk een boek heeft voor ons niet — al denken .ze dat in sommige bladen — een Iföhtpuntje, bijaldien over de slang en den boom (och arme, alsof het DAAHOVER alleen liep) iets contra dr Geelkerken gezegd woirdt (hetgeen waarlijk nog het geval is ook, sine nomine gelukkig). Neen, het heeft voor ons slechts 'de i'hogelijkheid opengelaten, om te zeggen: pirineipiiëel onaannemelijk. Geen revelatie, maar evolutie heeft dit werk haar imprimatur gegeven. En daarmee is voor een gereformeerde alles uit.

Krachtens voor-oordeel. Het zijne. De auteurs hebben het hunne.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Een inleiding op den Büliei.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's