GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inzendingen voor deze rubriek aan ds K. .Schilder, Mathenesserlaan 456a, Rotterdam).

Over de Vrije Universiteit en de Asser Synode.

Nog steeds houdt de pers zich met het vraagstuk bezig. Van alles, wat ik ter zake deze week onder de oogen kreeg, geef ik, ook nu nog, volledigheidshalve een gedeelte.

Eerst hooren we ds A. C. Hey in „Zeeuwsch Kbl.":

Wat nu in liet rapport der commissie juist zoo te waardeeren valt, is, dat ziji, in de lijn van Dr Kuyper, den weg gewezen heelt, om de V". U. vrij te houden van kerkelijke overheersching en haar zuivier te houden door de binding aan Iiaar eigen beginselen. De Commissie kon wel tot geen andexe conclusie komen dan zij gaf.

Dat er nu nog vragen overblijven is zeer zeker waar en is ook zeer te betreuren. De verantwoordelijkheid der professoren, die deze vraag deden opkomen, is wel zeer groot. En het zou nog een zeer te waardeeren zaak zijn, wanneer zij aan alle onzekerheid een einde maakten. ïoor.den zij daarin te bagrijpen de positie van de V. U. temidden van ons Gerefor­ meerde volk, dan zou dat zeker ongemeen de liefde van dat volk voor de V. U. versterken.

Wanneer echter die vragen overblijven omdat zij die laten staan, moet de beantwoording van die vragen niet gezocht in een andere conclusie, maar in de toepassing van wat nu als conclusie wordt aangeboden. Het antwoord op die vragen kan worden overgelaten aan de toekomst. Dat zou niet kunnen, wan-• lieer vaststond dat het lidmaatschap van de kerken rondom Dr Geelkerken, eo ipso meebracht instemming met haar dogmatischen grondslag: anti-Assen. Maar dat staat niet vast. Wat wel vast staat is dit, dat zij, die toezicht hebben te liouden op het onderwijs, zich daarbij dan zullen laten leiden door wat in deze conclusie is vervat. Afwijking daarvan zou dus zeker niet worden geduld. Dat moet ons genoeg zijn. Het mag ons hier niet gaan om de vervulling van 'e: en persoonlijken wensch, maar alleen om het zuiver houden van de V. U.

Sprekende over de , , gereformeerde beginselen", die den grondslag van het onderwijs vormen, zegt ds Hey:

Er wordt daar (d.w.z. in het jaarboek, K.S.j aan herinnerd, dat door den Senaat in 1894 besloten wei^d de vraag aan de orde te stellen: , , hoe de naleving van art. '^ der Statuten zooveel mogelijk te verzekeren ware".

Die vraag werd toen in tweeën gesplitst en wel a. langs welken weg kan men komen tot beantwoording der vraag, welke de Gereformeerde beginselen zijn; en b. welke zijn deze beginselen en op welke wijze is de waarheid der gevonden beginselen wetenschappelijk vast te stellen.

Voor de practijk zou het Tmtwoord op de tweede vraag het meeste belang hebben. Als de Gereformeerde beginselen den grondslag vormen voor liet onderwijs, is het toch noodig die beginselen te kennen. De bedoeling, die bij die formulecring voorzat, is zeker niet gew-eest om in het vage te blijven hangen, maar om, in den weg van studie, tot een helder begrip te komen.

En nu is het wel teleurstellend, als daar op bl. 126, • ook moet gezegd worden, dat de destijds door den Senaat aangevangen arbeid niet tot zulk een resultaat heeft geleid, dat op het t\veede gedeelte van die vraag, zij het ook voor bepaalde gebieden, een antwoord is geigeren, althans niet in een nadere publicatie van de Senaat.

Zeker, or kan op gewezen worden, dat er individueel zulke beginselen zijn geformuleerd. Maar er ontbreekt tocli een overzicht, waarin op bevattelijke wijze openbaar wordt, dat hier vruchten zijn geoogst en welke die vruchten zijn. En wat ook ontbreekt is, dat de Senaat, als vertegenwoordigende de geheele Universiteit, zich daarover uitsprak.

We zijn blij, dat dit in het rapport werd erkend. 'Het gaat er niet om dit gebrek aan den Senaat v e r w ijt e n d voor te houden. Maar wat w e 1 mag en moet, is, dit tekort aan den Senaat voor te houden, en er dan ernstig op aan te dringen, dat hierin verandering moge komen.

Dr H. Kaajan komt nog even op de zaak terug in , , Uti-. Kb." en schrijft:

Professor Grosheide is zoo vriendelijk mij een antwoord te geven op de vraag, die ik onlangs steldenaar aanleiding van zijn toelichtend schrijven over het rapport der commissie inzake Art. 2 der Statuten van de Vereenigiiig voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondsiag. Laat ik LI zijn woorden letterlijk geven:

„Nog iets, ik had U nog v/illen schrijven naar aanleiding van Uwe opmerking in de Utrechtsche Kerk-. bode van 20 'Mei. Maar hot ging mij door het hoofd. Nu derde ik er aan.

Als de hoogleararen, zoo schrijft ge, nu eens een andere interpretatie van Art. 2 hebben, wie maakt dan uit, dat zij ongelijk liebben? Dat is heel eenvoudig; . De hoogleeraren der V. U. moeten niet naar hun eigen oo]'deel, maar naar het oordeel van Curatoren Gereformeerd zijn. Geen rechtsgeldigheid zegt alleen, dat als er een kwestie is, en er recht gesproken moet worden, niet een inteipretatie, maar Art. 2 'zooals het daar ligt norm van beoordeeling moet zijn en dan pas in het proces zeü' wordt ge'interpreteerd."

Van deze vriendelijke mededeeling nemen we gaarne notitie.

Ds E. H. Broekstra oordeelt in „Leidsche Kb.":

De commissie heeft, en mijns inziens terecht, het probleem over heel den Schriftinhoud in het oog gevat en zich niet bepaald tot de bekende bijzonderheden, die in Assen in het geding waren. Er zijn ook nog wel andere historische Schriftgedeelten, die het zelfde lot kunnen ondergaan, als het gedeehe, dat handelt over de boomen in het paradijs, enz. En in verband met de eerste conclusie wordt dan ook Assen's kwestie niet met name genoemd, en dus ook niet de practische toepassing gemaakt inzake de professoren, boven bedoeld, maar wordt het in twijfel trekken van den letterlijken zin van bestanddeelen van het heilig geschiedverhaal, zonder het aanvoeren van deugdelijke met het Schriftgezag bestaanbare gronden uitgesloten.

Waar nu dit wordt aanvaard, vloeit er vanzelf' uit voort, dat allen, die doceeren aan de V. U., hiermede accoord moeten gaan, waarmede niet alleen voor nu, maar ook voor de toekomst do noodige waarborgen zijn verkregen.

Evenals ds Hey — gelijk ik zelf - de actueele kwestie vooral ziet in de toepassing van wat als theorie erkend is, zoo spreekt ook in gelijken zin de , , Soester Kb." zich uit:

Dit rapport komt op de a.s. vergadering te Middelburg ter sprake. Er is critiek op uitgeoefend, m.i. niet altijd billijke. Het rapport is uitnemend: De 2

conclusies dienen door de 2 colleges van Curatoren ' en Directeuren te worden aanvaard. De toevoeging had beter achterwege kunnen blijven.

Laten alle hoogleeraren de ^ conclusies teekenen, en de zaak is gezond. Hooglaeraren die nog benoemd moeten worden, teekenen voor hun benoeming en weten dan, waaraan ze zich te houden hebben. De vraag zal zich te Middelburg wel voordoen: „Wat is een concreet geval? "

We hopen, dat Middelburg een goed gevolg geve op Arnhem.

Ds Renting laat in „Geld. Kb." zich aldus uit:

Onze Gerefonneerde Hoogeschool zal zeer waarschijnlijk, hoe de beslissing ook uitvalt, zich den steun van enkelen zien ontvallen.

Wat bijv. door Ds v. d. Brink werd geschreven, toont zoo duidelijk mogelijk aan, dat, M^anneer deze beslissing niet uitvalt naar den zin van de vooraanstaande man, nen van het „Hersteld Verband", deze den band met de Vrije Universiteit wel zullen breken.

In het onverhoopt, en o.i. ondenkbaar geval, dat de Jaarvergadering te Middelburg, in afwijking met de conctasies van het Rapport, mocht besluiten, om de deur voor , , Gerefonneerdo leervrijheid" ten opzichte van Schriftgezag en Schriftbeschouwing open te zetten en aan de Hoogleeraren (die van de Theol. Faculteit uitgezonderd) de volle vrijheid te laten, om „wetenschappelijk" de fundamenten, waarop het Gereformeerde volk het huis zijner levensbeschouwing bouwt, om te stooten, zou echter een onherstelbaar verlies aan de Vrije worden toegebracht.

Dr W. A. V. Es meent, blijkens „Leeuw. Kb.", dat de Vrije Universiteit wel een bepaalde keus zal moeten doen (vgl, ds Bootsma, reeds geciteerd). Wat natuurlijk met „zich biiiden aan een bepaalde kerk" niets te maken heeft. Wie meent, dat de V. U. zich bindt aan een bepaalde kerk als zij, vrijwillig, en zelfstandig, en uit wetenschappelijk oog ziende, zich vereenigt, a posteriori, met een door haar juist geachte uitspraak eener bepaalde kerkelijke formatie, die bindt haar eigenlijk allerverscbrikkelijkst. Immers, als dat „binden" zou zijn dan behoeft een bepaalde kerk maar over een of ander artikel der confessie een uitspraak te doen, wijs of onwijs, noodig of niet-noodig, en de Vrije Universiteit zou al de jaren haars levens over de zaak moeten zwijgen. Dit'beteekent vrijwel: haar binden met duizend banden; dit is: haar dwingen tol zwijgen, in alle gevallen, waarin de kerk belieft te spreken; dit is, haar bevelen, dat ze zal blijven staan bij eenige eeuwen terug. En dat is te meer bekrompen en onwetenschappelijk, als het geding loopt over het vraagstuk der Schrift; immers, dit is in deze dagen aan de orde, " meer dan menig ander vraagstuk. Op die manier zou de kerk de universiteit altijd vooruit zijn, en deze laatste met Simsons-zeelen gebonden zijn, zonder dat ze. als Simson, haar manen schudden kan, ontwakende in haar kracht. Men moet wel voorzichtig zijn met het woord „binden"; want die het bangst ervoor zijn, loopen soms gevaar, het eerst zich eraan te bezondigen, als zij n.l. een vrije keus van de school van wetenschap in bepaalde twistvragen haar verbieden willen. Het is voor wie op den Olympus zit minder belangrijk te weten, waar een kwestie aangesneden js. Als de kwestie maar beteekenis heeft. Laat men niet te gauw met leuzen werken. Het is wel meer gebleken, dat wie uit waarachtige belangstelling waarschuwend spraken, en enkele leuzen nader toetsten, aanvankelijk werden beschouwd als verholen malcontenten, terwijl na enkele tientallen jaren hun waarschuwing erkend werd, niet alleen als eerlijk bedoeld, maar ook als juist gezien.

Maar laat ons dr v. Es hooren:

De groote moedijkheid echter bij dit alles schuilt daarin, dat de „Nederlandsche Gereformeerde Kerken", voor welke de Dordlsche Synode de „Drie Formulieren van EenLgheid" heeft vastgesteld, sedert op zoo droevige wijze zijn uiteen gevallen, dat het nu niet maar één Kerkgemeenschap is, welke de genoemde Formulieren als haar belijdenisschriften heeft, maar meer dan één, tusschen welke geenerlei vierband bestaat. En dit niet alleen, maar dat in deze onderscheiden Gereformeerde kerfcelijfce gemeenschappen de bedoelde Formulieren ook niet dezelfde ge-' stalte hebben behouden, en dezelfde plaats innemen. Er zijn langs kerkelijken weg bezwaren en wijzigingen aangebracht in de eene kerkelijke gemeenschap, welke door de andere kerkelijke gemeenschap niet worden aanvaard. Er zijn desbetreffende kerkelijke uitspraken gedaan, welke niet in al die kerkelijke gemeenschappen bindend gezag bezitten. Belijdenisschriften „der" Nederlandsche Geref. Kerken bestaan, streng genomen, niet meer. In de Hervormde Kerk hebben deze belijdenisschriften niet meer dat gezag, dat de Dordtsche Synode daaraan heeft toegekend. In de Gereformeerde Kerken in Nederland heeft art. Sü der Geloofsbelijdenis een herziening en wijziging ondergaan.

Er zal wel niet veel anders op staan, dan dat onze Gereformeerde Hoogeschool onder deze omstandigheden Kerkelijk een keuze moet doen, en kleur bekennen, en er bijv. voor uit moet komen of zij bi] de erkenning van de drie Formulieren van Eenigheid als haar grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid, deze bedoelt in de gestalte ot met het gezag, waarin zij nog voorkomen in de Ned. Herv. Kerk, of door de Chr. Geref. Kerk worden aanvaard, of wel, gelijk zij in onze Gerefonneerde Kerken gewijzigd zijn en gehandhaafd worden. Bleef zij bijv. wat art. 36 der Belijdenis betreft, staan bij den vorm, waarin deze Formulieren in 1618—'19 zijn vastgesteld, dan zou in dit opzicht de band met een van de voornaamste Kerkelijke Gereformeerde . groepen zijn verbroken.

„Ja." en „neen" kunnen niet beide als waarheid worden aanvaard.

Met het oog op het feit, dat „bijna in geheel de inrichting van onze Hoogeschool het bezetten van een invloedrijke post aan het lidmaatschap van een onzer Gereformeerde Kerken is gebonden", constateert dr v. Es:

Nu is echter deze moeilijkheid — en dit zij ter geruststelling gezegd, meer THEORETISCH dan PRAKTISCH, want in werkelijkheid IS de keuze welke wij bedoelden, reeds lang gedaan.

Des te gemakkelijker, alsdan, haar ook uit spreken. • te'

Vervolgens, handelend over het contact-tusschen V. ü. en Geref. Kerken, zegt dr v. Es:

Dat deze Kerken nu ook tot handhaving en uitwerking der Formulieren besluiten zouden nemen en uitspraken zouden doen, en de Vrije Univei'siteit dt^zj wat haar Godgeleerde Faculteit betreft, maar eenvoudig naast zich zou kunnen neer leggen, zou ons ten eenenmale ONDENK­ BAAR zijn, tenminste zoolang de Vrije Univ. wat haar Godgeleerde Faculteit betreft het contractueel aanvaarde verband met onze Gereformeerde Kerken nog op prijs blijft stellen.

En nadat dit nog nader is uitgewerkt en verduidelijkt, vervolgt hij aldus:

Is dit nu echter alles zoo, dan kunnen wij ook de reden van de slotwoorden van de eerste conclusie der bedoelde commissie niet goed begrij-• pen. „Es sind nicht allen f rei die ihrer Keften spotten." Dat zulke uitspraken niet in denzelfden zfa gezag hebben, als de Formuliei'en van Eenigheid zelf, is niets bijzonders. Dit hebben zij natuurlijk ook vo6r de Kerken niet. Bedoelt men dat zij niet els ipis, ook voor de Godgeleerde Faculteit gelden, dat dus de V. U. de bevoegdheid zou hebben haar gezag ook voor haar Godgeleerde Faculteit af te wijzen, ^dan is _pok dit weder nietsi .bijzonders, want dit geldt ook voor de in art. 2 der Statuten voor de Theol. Fac. erkende Formulieren van Eenigheid. Ook dit is een geheel VRIJ-WILUGE daad der Vereeniging geweest. Dit staat echter o.i. vast, dat zoolang de Ver. voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag, wat te verwachten is, nog prijs blijft .stellen voor "haar Godgeleerde Fac. op het verband inet onze Geref. Kerken, het ten eenenmale ONDENIiBAAR zou zijn, dat bij het onderwijs in de Godgeleerde Fac. aan zulke kerkelijke • uitspraken niat HETZELjFDE gezag zou worden toe-, gekend, als deze met..name..in die Kerken zelf hebben. En in zekeren , zin betreuren we daarom de bedoelde bijvoeging wel wat, omdat daardoor o.i. licht misverstand en zonder eenige noodzaak ook ONGERUSTHEID ten aanzien van het confessioneele standpunt de Theol. Fac. zou kunnen ontstaan.

'Bezwaren tegen de uitspra!ken der Asser Synode zijn er bij de Theologische Faculteit zoover wij weten, nooit gerezen.

Evenwel, ook tegen de formuleering van de tweede conclusie der commissie hebben we wel eenjge bedenking

De „Geref. Kerkb. v. Rijswijk" (Z.-H.) neemt in haar rubriek Uit de Pers het artikel over, dat zijn strekking uit deze passage kennen laat:

Verbieden de statuten dat Directeuren en Curatoren aan de betrokken hoogleeraren de vraag voorleggen, of ook zij zich met deze conclusie kunnen vereenigen? Wij meenen hierop een ontkennend antwoord te moeten geven.

De commissie legt in haar rapport sterk den nadruk op het woordje „onderwijs" in art. 2. Maar er zijn toch ook nog andere bepalingen in de statuten.

Alsmede uit deze regelen: -

Eischt nu de toestand niet, dat Directeuren en Curatoren, als zij deze conclusie aanvaarden aan de betrokken hoogleeraren de vraag hebben voor te leggen, of deze met conclusie 2 accoord gaan? Toen dezo hooglecraren benoemd werden bestond er geen twijfel. Na hun benoeming is niet door hun onderw ij s, maar door hun kerkelijke gestie die twijfel gerezen, waardoor het vertrouwen is geschokt De liefde tot de V. U. moet Directeuren en Curatoren dringen tot het stellen en de be-' trokken hoogleeraren tot bet beantwoorden van dezo vraag. Het Gereformeerde beginsel komt toch niet alleen in het gedrang als het onderwijs reden tot twijfel geeft, maar nog veel meer als het standpunt van een hoogleeraar inzake bet Schriftgezag dien twijfel doet rijzen.

Ds O. Boersma herinnert in „De Wiachter" aan het ook door deze rubriek overgenomen artikel van prof. Lindeboom:

En gij hebt zeker zijn artikel over het rapport omtrent de „gereform. beginselen" van Art. 2 der Statuten van de V. U. in het vorig No. van ons blad gelezen, Alex. Hoe waardig en toch beslist is zijn advies aan de Jaarvergad. der Vereen, voor H. O., die eerstdaags te Aliddelburg zich over dit rapport zal moeten uitspreken.

Schrijver besluit met den wensch, dat een duidelijk belijnde uitspraak omtrent de geref. beginselen volgen moge en het , , gevaar van het vraagteeken" moge verdwijnen onder ons.

Ds Bootsma van Bloemendaal-Loosduinen ver­ volgt in „Westl. Kb." zijn beschouwingen en zegt o. ni.:

In mijn vorig artikel wees ik er op, dat de uitlating van de enkele woorden uit Art. .36 der Belijdenis heel wat beweging heeft veroorzaakt. Maar als nu eens komt wat men genoemd heeft de uitbouw der belijdenis naar de behoefte van onzen tijd en herziening van enkele artikelen! Men kan zich nog geen voorstelling maken van de gevolgen, die daarvan zullen gezien worden. Dan zullen de Gereformeerden, die niet behooren tot „De Gereformeerde Keren in Nederland" van tweeën één moeten: in deze uitspraken aangaande de Belijdenis meegaan of er tegen gaan strijden. Men behoeft waarlijk geen profeet te zijn om te voorspellen dat niet het eerste, maar het laatste het geval zal zijn.

Dat zien we nu eigenlijk reeds ten opzichte van de uitspraken van de Synode van Assen. Wie, buiten de Gerefonneerde Kerken heeft het daarvoor nu opgenomen? Men had dit van de Christelijk Gereformeerden wel allereerst mogen verwachten, maar die verwachting is in een droeve teleurstelling omgezet. Als de Gereformeerde Kerken moesten leven van de sympathie van de buiten haar staande Gereformeerden in een zoo belangrijke zaak, dan zouden ze het leven met houden.

Nu wil het mij voorkomen, dat wij nu er ons rekenschap van inoefen geven, welke plaats onze Gereformeerde Kerken, niet in de oogen van anderen, maar naar onze eigen overtuiging innemen. Zijn we zoowat een stukje kerk te midden van de verbrokkeling, 'dat eigenlijk geen bepaalde positie inneemt, of zijn wij „De Gereformeerde Kerken", .d.w.z. dezelfde als die, in 1618 en '19 in Generale Synode te Dordrecht vergaderd, de artikelen tegen de Remonstranten hebben opgesteld? Is dit laatste het geval dai". rnoeten wij ons eerstgeboortereeht ook niet en op geenerlei wijze prijs geven, en dan moeten we daarvan ook de consequenties aanvaarden.

Wanneer wij als leden der Gereformeerde Kerken nu in andere vereenigingen zitten en die vereenigingen of .corporaties ook aanvaarden den. grondslag der Gereformeerde Belijdenis dan kunnen wij daarmede toch kwalijk een andere Gereformeerde Belijdenis bedoelen dan die der Kerken, die wij als zoodanig erkennen.

Er. nu wijs ik er nog eens op dat deze kwestie tot na toe eigenlijk slapende is gebleven, omdat er geen uitspraken aangaande de Belijdenis geschied zijn, tot op dezen tijd. De zaak van Art. 36 was nog betrekkelijk van minder gewicht, maar nu in Assen de zaak van het gezag der .Heilige Schrift aan de • orde kwam, zijn we hiermede gekomen tot een cardinaal punt.

En om nu bij deze zaak te blijven, gaat' het er om of wij deze uitspraak aanvaarden of niet.

Aanvaarden we die wel, dan kunnen we dat in ons vereenigingsleven niet verloochenen noch bedek-, ken. Ook de vereeniging voor Hooger Onderwijs staat voor deze zaak, En hu zou ik mij er in verblijd hebben wanneer de commissie inzake Art. 2 , der Statuten dit ook zop' had aanvaard en ronduit voorgesteld had of liever verklaard had, dat het vanzelf spreekt dfit deze vereeniging inzake het gezag der Heilige Schrift op 't zelfde standpunt staat als de Gereformeerde Kerken volgens hunne uitspraak van Assen.

Nu tracht men de kerk er buiten te houden en spreekt in andere woorden uit wat de kerken al verklaard hebben en daardoor doet men eigenlijk als vereeniging een confessioneele uitspraak, als men de conclusies van .'het rapport aanvaardt. En dit lijkt inij gevaarlijk werk. Het is niet het werk eener vereeniging, maar dat der kerk om belijdenisvraagstukken tot oplossing te brengen. Als vereenigingen zulks gaan doen kan straks iedere vereeniging haar eigen opvattingen of uitspraken inzake de Belijdenis formuleeren, en deze in haar kring proclameeren. - Me dunkt dat dit leidt tot groote verwarring.

Nu weet ik wel dat men zeggen zal dat men dan de vereeniging voor Hooger Onderwijs aan de Gereformeerde Kerken verbindt en daarmede de samenwerking met andere Gereformeerden onmogelijk zou maken. Daardoor zou men aan de positie en den invloed .der Universiteit in breederen kring schade doen.

Maar daar staat tegenover of men toch niet, vroeg of laat, misschien spoediger dan men denkt, tot deze consequentie zal genoodzaakt worden.

Ik geloof, dat ds Bootsma hier nog eens herinneren wil, dat de termen , , de kerk als organisme" en „de kerk als instituut" niet vreemd zijn aan de V. U.; én — dat de inhoud van den eenen term ten opzichte van dien van den anderen wél de mogelijkheid van onderscheiding, maar niet die van scheiding openlaat.

En ook, dat het bezwaar van een of anderen grooten of kleinen teen, die in de klem eener „kerk" vast zitten zou, wel degelijk zijn recht heeft om gehoord en ontzien te worden, maar dat dit dan ook alleen geschieden moet, opdat onze gereformeerde hocgeschonl handen en voeten met alle vingers - en teenen zou geven in den stok der „Waarheid". Doet ze dat, dan omhelst ze achteraf altijd, gansch onpartijdig, de ware „kerk", en dat, terwijl ze zelf niet wist, hoe.

In „Geref. Kb. Amsterdam-Zuid" schrijft de heer Ebling, nog niet met de conclusies van het rapport mee te kunnen gaan, zoolang zij niet verduidelijkt worden. Speciaal het ook 'hier geciteerd artikel van „De Heraut" heeft bij hem de vraag doen opkomen, wat met name de tweede conclusie wil en waarborgt. We lezen:

Eén van beiden: Assen zit in conclusie-twee, zooals velen concludeeren, en zooals de eerste bovenbedoelde alinea van het Heraut-betoog te kennen geeft, maar dan kan toch anti-Assen er onmogelijk mee instemmen.

Of; "anti-Assen kan'wèl met eonclusie-twee instemmen — maar dan moet die conclusie zóó gelezen worden, dat , .Assen" er niét in zit.

Welmi, de toelichting, die eindelijk de „anti-Assers" aangaande de mérites van conclusie-twee, ontvangen, is, vreezen we, zóó, dat voor de andere groep toeigesprokenen, de , , Synodalen", Jiet mooie er grootendeels af is.

Tot de bezwaarden-links klinkt het: Assen is met opzet niet genoemd, de vier bekende bijzonderheden ook niet, ge moet de uitspraak volstrekt niet beoordeelen in het licht van Assen; maar ge zult toch niet meenen, dat de exegese der Heilige Schrift vrij spef heeft, dat men zonder afbreuk aan het Schriftgezag den letterlijken zin der geschiedverhalen mag loslaten zonder deiugdelijke, met dat. Schriftgezag bestaanbare gronden!.

En wij vreezen, dat deze toespraak .werkelijk sommige anti-Assers zal „bevredigen"; dat het zal worden aangezien, en niet ten onrechte, als een ontkrachting dier conclusie-twee; althans als een démenti van wat velen, b I ij k e n s allerlei persstemmen, in die conclusie hebben gelezen.

Wij zien nog niet in, dat een conclusie, die geschikt is yoor Synodalen (omdat ze , , veel verder gaat" dan Assen), en ook voor anti-Assers (omdat Assen er niet in zitj voldoende-is.

Tegenover het artikel van „N.-H. Kbl." (prof. Grosheide), ook hier geciteerd, zegt dhr. E.:

Omdat tegen geen dier docenten een zoodanige beschuldiginig is ingebracht, zou het dwaas zijn, dat ze de Asser confessioneele verklaring (hetzij dan op uitnoodiging, hetzij , , vrijwillig"j accepteerden. En dit argument culmineert in de vraag: „Wat wil men dan met de Asser verklaring? "

Zie nu, ook hier is, dunkt ons, een antwooxd zeer wel mogelijk.

Wij kunnen het noig niet 'omnógelijk en dwaas vinden, dat een Universitaire instelling, die ten op zi cht e v.an een Gereformeerd begiiisel precies dezelfde opvatting gezegd wordt te hebbén als een bepaalde, principieel innig verwante, kerkengroep, zich bij een nauwkeuriger belijn i n g van dat aan b e i d e r g e m e e n s c h a p p e-I ij k'beginsel aansluit, wanneer door feiten gebleken is, dat omtrent dat gemeenschappelijk beginsel ernstig verschil van opvatting, en zelfs dwaling, mogelijk is.

Vooral niet, wanneer' er, zooals de schrijver zelf zegt: „Kwestie is over het Schriftgezag. Dat moet gehandhaafd in onzen tijd. Bepaald ook tegenover de meeningen, die in den kring van Dr Geelkerken worden geuit.''

Waar zou dan toch do dwaasheid van zoo'n aansluiting liggen?

Alleen dan in het feit, dat nog tegen geen dpcenten.een beschuldiging is ingebracht? der

Maar ligt dan in een duidslijko aanwijzing: „De V. U. zal ter bescherming van dat tegenwoordig , , aangevochten" gemeenschappelijk beginsel, gaarne gebruik maken van de beliining, door die zeer verwante kerkengroep tot stand gebracht", niet een prachtig preventief middel, om juist zulke nare, zeer ongewenschte, beschuldigingen, te vermijden?

Zien wij goed, dan is de basis van schrijvers radicale afwijzing der aansluiting van de V. U. bij de Asser detiniëering dit, dat er nog geen concrete beschuldiging van a f w ij k i n g i s.

We weten, nietwaar, dat sommigen een concreet feit, dat tot zoo'n beschuldigende actie aanleiding zou kunnen geven, al wel aanwezig achten. Ze' zien dat concreet feit in het lidmaatschap (van sommige docenten) van een kerkengroep, aan wier o n g e r e p t h e i d V a n Gereformeerd b e-lij den. juist omtrent het bed o e I'd e beginsel, twijfel bestaat; die althans over het Schriftgezag in conflict is met éen verklaring daaromtrent, die nog wel tot stand is gekomen onder (voor ons besef, zéér gelukkige en heilzame) medewerking van alle leden der deskundige faculteit van dezelfde V. U.!

Inderdaad: de dwaasheid van een aansluiting der V. U. bij die', als handhaving bedoelde, uitspraak, is nog niet, bewezen!

Bovendien: Waaróm toch moest, zooals de sehrij'ver zegt, het Schriftgezag gehandhaafd worden, en wel , , door een positieve verklaring van dat Schriftgezag", zooals de commissie heeft gegeven? Heteenige antwoord moet toch, dunkt ons, zijn: Wet, omdat in de Statuten sprake is van de Gereformeerde beginselen, dus ook van dat Schriftgezag. Omtrent een der, in de onveranderlijke Statuten, bedoelde Gereformeerde beginselen, moest dus tóch een toelichting, een verklaring, gegeven worden!

Als dat wél moest èn. kón, als zoo'n positieve verklaring van dat in de onveranderlijke Statuten opgesloten beginsel wél mogelijk en heilzaam is, waarzou dan die Asser verklaring, die (volgens de „fleraut") beperkter is, maar er toch ook in ligt, onmogelijk zijn, en de accepteering daarvan een d w aa s_h e i d?

„Geen bepaalde beschuldiging", och neen; — wij hebben elkaar lief genoeg en gunnen best den tijd. Maar als. na twee jaar bij al scherper afbakening van het terrein nog niets gebeurd is, dan herinneren sommigen zich een pubUcatie van „De Standaard" (en andere bladen) waarin een hoogleeraar blijkt te schrijven aan een vergadering van kerken, dat hij „verfoeit" wat die kerken noodzakelijk achten om der waarheid wil. Eu het kan allemaal best alleen kerkrechtelijk verfoeien zijn (hoewel een hoogleeraar, die het kerkrecht niet doceert, in dezen evenmin specialiteit , is als een ander); maar: Assen „niet noodig" achten, dat. is): in „belijdenis" verschillen van wie de Y. U. hebben gesticht en tot nu toe bewaard.

Men zal aan den kant van hen, die hun brieven aan de kerken, die ik dien, met het woord „verfoeien" vullen, of daarin welgevallen vinden, het niet kwalijk mogen nemen, dat ik ook eens een klein weinigje liet doorschemeren van wat ik zoo al zou verfoeien. Het is vanavond trouwens de bidstond voor de V. U. Wie dan niet van klaarheid houdt, moet geen bidstond willen. En — de vrije uiting van meeningen behoeft de verhouding niet te beschadigen; wél het verbergen daarvan.

Indien er niets te verbergen was, zal men mij niets euvel duiden; en was er iets te verbergen, dan moet dat uit onzen kring weg; dan worde dat , .verfoeid".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1928

De Reformatie | 8 Pagina's