GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Konnersreuth en Kopács.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Konnersreuth en Kopács.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Tijdens het verschijnen van het in de Nederlandsche taal geschreven maandblad „De Hongaarscho Heraut" konden de Nederlandsche Christenen, die voor de Hongaarsche zaak des Heeren warme belangstelling koesterden, van het Hong. kerkelijke leven en van de gebeurtenissen der Geref. ontwaliing regelmatig kennis nemen en op de hoogte blijven. Sinds bovengenoemd blad echter ophield te bestaan, worden er ook in de Nederlandsche kerkelijke pers veel minder berichten aangaande het Hongaarsche kerkelijke leven gepubliceerd. Dit beteekent echter niet, dat in den ontwakingsarbeid in Hongarije een achteruitgang zou zijn ingetreden. Integendeel: deze gaat steeds op gezegende en verheugeniswekkende wijze vooruit, en juist om dit te bewijzen, en tegelijkertijd te illustreeren, willen wij hierbij een interessant geval aan de lezers mededeelen, dat zeker aan velen belang zal inboezemen.

Het betreft een oude, eenvoudige boerin, Juliana BORKO, die in het kleine, Zuid-Hongaarsche plaatsje Kopacs woont. Het dorpje ligt in een moerasachtige, waterrijke, ver-afgelegen streek, waar de Donau en de Drau samenvloeien. De bevolking van het dorp, vroeger grootendeels uit visschers bestaande, is reeds ten tijde van de Hervorming (dus omstreeks 1560) tot de Gereformeerde religie overgegaan. Dat het dorp in de vroegere eeuwen grootendeels gespaard bleef voor de vreeselijke vervolgingen der Habsburgers en de plunderingen der Turken, had het aan zijn verborgen ligging te danken en aan het feit, dat de weg tusschen de vele uitgestrekte moerassen en moeras-achtige oerwouden toen nog uiterst moeilijk en gevaarlijk was. Zoo leefde het dorpje stil en eenvoudig eeuwenlang. Het woord werd zuiver verkondigd, de Psalmen in het eenvoud'ge dorpskerkje met hart en ziel gezongen, en van teekenen van afval was geen sprake.

In de XlX-de eeuw echter, die ook voor het Geref. kerkelijke leven in Hongarije vergiftigend werkte, drongen de golfslagen van den modernen tijdgeest ook tot dit kleine dorpje dóór. "En zoo gebeurde het, dat het kerkelijk leven er in de laatste 40 jaren steeds meer achteruitging. De kerk werd des Zondags leeger en leeger, en de bewoners werden niet alleen in de kleederdracht, maar ook in den geest geheel gemoderniseerd. Wat hier oorzaak en wat gevolg was, doet niet ter zake: de hoofdzaak is, dat de bewoners uiterlijk zoowel als innerlijk niet meer de ouden waren, wat voor het kerkelijk en Christelijk leven aldaar de dood beteekende.

De eenvoudige boerin, die ik hierboven noemde, was na zwaren strijd bekeerd en zag dit alles nu met bloedend hart gebeuren. Zij voelde, dat het zoo met de Kerk des Heeren niet verder mocht gaan. Vaak ging zij naar den Predikant om deze zaak met hem te bespreken en om troost en kracht bij hem te zoeken. En zij zocht de weinigen op die trouw gebleven waren, om door tranen en gebed den raad des Heeren te vragen en den uitweg te zoeken waardoor redding mogelijk zou zijn. Eu langzamerhand werd haar hart steeds duidelijker en duidelijker bewogen om ook actief op te treden en met den Bijbel in de hand als een soort profetesse dag en nacht van de waarheid te getuigen. Zoo verzamelde zij allengs een kleine trouwe schare vrouwen om zich heen. Zelfs de kleine secten zochten contact met haar en .verzochten haar om tot hen over te gaan. Maar zij stond pal: zij wilde Gereformeerd blijven en haar oeroude Kerk wederom zien opbloeien. Daarom bleef zij ook nooit weg uit de kerk en trotseerde de sectaristische hyperkritiek. Zij verzamelde integendeel langzamerhand de meeste rijpere vrouwen van het dorp rondom zich en samen trokken zij geregeld lederen Zondag ter kerke.

En het wonder gebeurde: het vroeger zoo leege kerkgebouw begon zich weer meer en meer te vullen; het klagende, krachtelooze gezang van weleer verhief zich weer majestueus en klankvol. En dit alles gebeurde hierdoor, dat de Geest des Heeren het hart van een eenvoudige boerenvrouw bewoog en wederbaarde.

Persoonlijk gevoel ik voor dit geval dubbele belangstelling, omdat het plaatsje in quaestie op geringen afstand van mijn geboorteplaats is gelegen, die echter door de Servische bezetting jarenlang onbereikbaar voor mij was.

Door bemiddeling van Mevr. Olga Novak, de eerste afgestudeerde vrouwelijke Theoloog in Hon-' garije, die Juliana Borkó persoonlijk kent, mocht ik echter een uitvoerige levensbeschrijving van haar ontvangen, welke tegelijkertijd de belijdenis bevat van een eenvoudige, maar diepgeloovige vrouwenziel, die men met recht als één der meest interessante en waardevolle vruchten van de Hongaarsche Geref. ontwaking mag beschouwen.

In de overtuiging, dat deze belijdenis ook den Nederlandschen lezers zal interesseeren, voeg ik hierbij een vertaling. Hoewel wij de eenvoudige boerenspelling, die aan het geheel een groote bekoring verleent, niet kunnen wéérgeven, hebben wij toch getracht, de eigenaardige stemming van het geschrift te bewaren.

Juliana Borkó dus schrijft het volgende:

„Het was niet mijn bedoeling om mijn levensgeschiedenis ooit te vertellen, maar in Uw (Mevr. Novak's) verzoek heb ik Gods wil gezien en toen ik over dien wil nadacht, kwamen deze dierbare woorden mij in de gedachte: Roep 'Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uilhelpen en gij zult Mij eeren. Dat was een dierbaar woord, mijn sterke burcht, en velge toevlucht in de vele stormen van het leven, en dat zal het blijven in alle tijden. En toen de Heere het eerste deel van dit woord aan mij vervulde, bevrijdde Hij mij. De tweede helft rust op mij als een heiligeplicht; o, welk een zoete plicht, welk een heerlijk werk. den Heere prijzend te offeren."

„Ik neem dus den b? ker der dankbaarheid voor mijn verlossing, en Uw naam, Heere, roep ik te hulp, omdat ik mijzelf zwak voel, dat ik het werk zal doen kennen, dat Gij aan mij volbracht hebt. O, mocht slechts, gelijk de nietige dauwdroppel de zon weerkaatst, mijn gebrekk'g leven Uw beeld weerkaatsen. Uwe van eeuwigheid tot eeuwigheid wakende Voorzienigheid."

„Lieve Jezus, verberg mij zoolang in Uwe wonden, en slechts Uw lof spreke uit deze regelen, dat Uw naam eeuwig geloofd en geprezen worde."

„Loof den Heere, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden; die al uwe krankheden geneest; die u kroont met barmhartigheden."

„Ontwaak, herinnering, en bedenk een lofgezang, en vertel wat Hij voor u deed in de verloopen dagen. Keert terug, gedachten, naar de vreugden der jeugd, die zoo snel voorbijvlogen."

„Vóór ik er aan dacht, was ik reeds 16 jaar, en gelijk de hovenier in de lente de kleine bloemen overplant, zoo verplaatste Uw hand. Vader, mij in den gelukkigen Hof-van-Eden van het familieleven; Gij hebt gezegd: Het is den mensch niet goed, dat hij alleen zij: en toen Gij de handen van het eerste menschenpaar in elkander legdet, zegendet Gij hen, zeggende: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en waarlijk zoo is het, want voor hem wien Uw zegen begeleidt, openen zich in het paradijs eeuwige bloemen, voor de reinen van ziel."

„En hoe zal ik de vreugde beschrijven, Heere, welke mij ook op mijne schreden begeleidde; kunt Gij grootere vreugde schenken, dan toen Gij de gevoelens van het moederschap gaaft? toen Ge mij ai spoedig, na anderhalf jaar; met een lief kindje verblijddet, o, welk een geluk, welk een eindeloos zoete vrucht; De vrucht der vrouw is' een belooning, zegt de Schrift, Heere, maar deze belooning ontving ik, zonder dat ik U had liefgehad en gediend."

„En hoewel ik den zegen met ondank vergold, schonkt Gij mij 7 jaren later wederom een lief klein meisje. Is er op de wereld grooter geluk? dan in het bezit te zijn van twee zulke dierbare schatten"? O Heere, hoe eindeloos goed zijt Gij, Ge hebt ook hen lief, die U niet liefhebben, Ge omgeeft ook hen met Uwen zegen, die aan U niet denken. Sta mij toe, o Heere, dat ik mij aan Uw voeten werp en U met berouwvol harte belijd, dat ik mij slechts verheugde over het geschenk, maar dat ik U, Die mij toch dezen zegen schonkt, vergat. Ik verheugde mij over het leven, angstig bewaakte ik mijn schatten, en ik was heel gelukkig, althans dat dacht ik toen. Nu weet ik, dat noch mijn vreugde, noch mijn geluk echt was, en daarom kon het ook niet lang duren. Beide lieve kleine duifjes vlogen omhoog naar het onschuld'ge engelenheir; mijn bezorgdheid was vergeefsch, en hoe-'^zeer ik mij in hen verheugde, ik moest ze missen."

„O Jezus, vriend der kinderen, als ik U toen gekend had, zou ik ze met een gerust hart in Uw hand gegeven hebben. Maar ik was dom, ik wist niet, dat ze bij U grootere blijdschap zouden vinden. O vergeef mij, als mijn lippen zich toen tot een klacht openden. En hoewel mij nog één kind overbleef, dat voorspoedig opgroeide, was ik toch dermate door de smart gebroken, dat ik een hartlijden kreeg, wat ook geen wonder was, omdat voor mijn wonden geen geneesmiddel was. Tot U, Jezus, opperste heelmeester, wendde ik mij niet, Gij die Uw hand uitstaakt om mij te genezen, maar ik zag U niet door mijn tranen. Maar ook de tijd is een goede heelmeester, mijn wond genas langzamerhand, en op mijn eenigst kind was al mijn hoop gevestigd. Spoedig was hij 20 jaar oud, en de Heere gaf hem een goede, passende levensgenoote. Mijn verlies was vergoed, dë stralende zon Van het geluk bescheen ons leven, we hadden aan niets gebrek. Jn het gezelschap van elkander liefhebbende zielen en in het genot van hun vreugde vergat, ik, dat er Iemand was. Wiens hand mij mijn vroeger geluk had teruggegeven. Heere, ik had mij met dankgebed voor Ü. moeten neerbuigen, en onophoudelijk voor hen moeten bidden, dat Gij, Die ze mij gegeven hadt, ze ook voor mij mocht bewaren. Ach, zondig was ik en hchtzinnig, hoe verzuimde ik mijn moederplichten en mijn zielehei]. Vader, wees mij arme zondige dochter genadig."

Prof. Dr J. SEBESTYÉN.

Budapest, 1928.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Konnersreuth en Kopács.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's