GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Keur van texten en praetexten uit het weekblad „Woord en Geest".

De beminde lezer treffe hier enkele bloempjes uit den hof van het weekblad „Woord en (Heilige) Geest". Niet uit verspreide nrs; maar uit één nummer. Niet .uit een nr van den eersten opwindingstijd, doch uit het allerjongste. Niet uit een, dat nu eens voor de gelegenheid bewaard werd, maar uit hetgeen men vindt, als men. zoo deze week eens van het orgaan kennis neemt:

't Is niets geen wonder dat alle kippen in denzeltden ren eender kakelen, kikkers kunnen niet anders dan kwaken en aan eenden is het nu een'maal eigen te snateren.

De kippen, kikkers, ' eenden zijn mijn broederen en ik. In het voorbijgaan zij gezegd, dat er volgt: laat (jns nuchter blijven en waardig. Dat zij zoo.

Middeleeuwsche inquisitie.

De leerstellingen der heilige Moederkerk.

Kerkelijk geharrewar.

Een vertooning, charlatan-aclitig.

Een gioep van fanatieke, van alle nuchlerheid gespeende predikanten en ouderlingen, menschen met Jezuitenigieesten in optima fortna.

Een kerkelijk kliekje.

Hier sta de wandelaar even stil (want liet is dan ook als grafschrift bedoeld) en bedenke, dat de H.H. Geelkerken en v. d. Brink den volke kond hebben gedaan (zelfs gansch ontstoken waren, dat christelijke krantenmenschen het niet met eigen ooren kwamen hoeren en met eigen inkt kwamen noteeren) dat de leiders der Geref. kerken een kliek vormen. K.l.i.e.k. We vervolgen:

Sectaiische benepenheid.

De bekrompen zijde van het Asser gereformeerdendom.

Maar dan ook uiterst geborneerd' van geest en ongeschikt voor het uildeelen en ontvangen van waarachtige wetenschap.

Hier helpen geen dogma's en geen dierbaarheden. Geen leuzen of lamenteeringen.

Dogma's en dierbaarheden, leuzen en lamenteeringen, netjes naast elkajir gezet, gecoördineerd. Dat is ongeveer voor iemand, die weet wat een dogma is, hetzelfde als de coördinatie van zijn vrouw en een straatdeerne.

Sunt certi denique fines, behalve bij dit orgaan. Vermeld dient nog, dat er reeds enkele weken geleden ingeschreven wordt over „waardeering van andersdenkenden". De ironie is er nog.

Hei protest van dr Dijk.

' De pers van dr Geelkerken, protesteerende tegen de „voorbarigheid" van het protest van dr Dijk tegen de bekende preek van ds Smelik (E. L.), heeft zelf de voorbarigheid bizonder lief; zij kan er zelfs niet buiten. Want terwijl zij wist, dat dr Dijk voornemens was op de zaak terug te komen, nadat hij de authentieke woorden, texten en praetexten, van ds Smelik zou gelezen hebben, heeft zij zich gehaast, om, vóórdat zij dan die nadere woorden van dr Dijk gelezen zou hebben, zich zwaar tegen hem 'te ontsteken over hetgeen zij in een verslag van hem las. Alzoo deed zij denken aan Romeinen 2:1. Dr Dijk mocht niet over ds Smelik spreken, voordat hij hem gelezen had, hij mocht niet op een krant vertrouwen (zelfs niet hoewel ds Smelik die krant als „v o o r t r e f f e 1 ij k" verslag gevende prees), maar hij moest wachten tot hij het gedrukte woord had gelezen (hoewel dr Dijk niet weten kon, dat de preek zou gedrukt worden). Dit eenerzijds. Nu de andere zijde. De pers van dr Geelkerken, wel degelijk wetende, dat dr Dijk haar schriftelijk zou doen lezen, wat hij dan definitief zou willen zeggen over het geval, haast zich, vóórdat hij gelegenheid heeft, dat te doen, af te gaan op een krantenbericht, dat dr Dijk ongewenscht genoemd had. En zij wacht niet tot hij zal hebben geschreven. AVant zij weet natuurlijk wel, dat het dan wel eens minder mat kelijk zou kunnen zijn, nóg groote woorden te bezigen. Ach, ja, ds H. G. v. d. Brink wéét erg veel, waarmee hij evenwel niet wérkt. Nog deze week warmt hij een zinnetje over , , ingewijden" van „De Reformatie" 'op, tegen beter weten. En in „Leidsche Kb." gaf ik indertijd frappante staaltjes van dat. schrijven tegen beter weten in.

Het zij zoo. Nadat dr Dijk in „Haagsche Kb." de texlen van ds Smelik heeft doen afdrukken in alle getrouwigheid (waarbij hetgeen de bladen berichtten, nog wat aangedikt en bevestigd wordt), en zijn protest nadrukkelijk heeft gehandhaafd, waaraan hij trouwens gelijk heeft, zegt hij:

De beide uitgegeven preeben van Ds S. staan vol uitdrukkingen, die tegenspraak uitlokken. ï o t de wet en tot de getuigenis verklaart hij: Tot het Schriftelijke vastgelegde EN de levende, steeds nieuwe openbaring, zoodat we naast de Schrift een steeds nieuwe opetobaring kennen. Van ons geloof aan de Schrift zegt hij: Zij 11 ebben van der jeugd aan geleerd het zonder tegenspreken na te zeggen, dat de Bijbel Gods Woord is. Diepere gronden kunnen zij n i et-aan v o eren. Een enkele buiten ieder historisch verband gelezen t e k s t dient als „b e w ij s p 1 a a t s" voor hun wiskundig correcte inspiratietheorie" (eerste preek blz. 13). Van zijn eigen prediking getuigt hij: Ik moest gaan getuigen, wat ik uit eigen zielsefvaring wist van het geheim van Jezus Christus en Zijn liefde. Ik mocht het Woord Gods alleen verkondigen, zooals het door mijn eigen hart was heengegaan, (eerste preek, blz. 17), waaruit volgt, dat de prediker het Evangelie brengt naar eigen zielservaring en voorzoover hij ervating heeft; subjectiever kan het niet; ik heb weinig othischeö 200 kras hooren spreken. Van het ambt en de prediking beweert Dr S.: Devootelijk buigt men zich, zet alle zelfstandig nadenken op zij: de dominee, de afgod heeft gesproken, o E een vergadering', het college van afgoden, hebben gesproken. (Tweede preek, blz. ; i8.) En dat wordt gezegd in een kring, waar do beweging geheel en al' om ©en dominé begonnen^ is, en zich op tal van plaatsen om dominé's heeft voortgezet, en waar de gemeente gevoed moet worden van de zielservaring van den predikant. En eindelijk, wat moet men denken van zulke woorden over de kerk, die Ds S. dient: Zij geeft ons een kaös, een hernieuwde kans om niets meer of minder te zijn dan een kerk van Jezus Christus, een gemeenschap der heiligen. Maar ik verwacht niet, dat zij dit reeds is. Onze kerk is als een wonderboom in één nacht geworden, maar ze kan ook in één nacht vergaan" (Ijlz. 35). Maar wanneer er nog geen kerk is, wat is er dan? Waarom noemt men dien wonderboom daar kerk? Het koninkrijk Gods groeit niet als wonderboom, maar het is „gelijk of men het zaad in de aarde wierp en voorts sUep en opstond, nacht en dag; en .het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist hoe. (Marcus 4 vers 26, 27.)

Ik wil het hierbij maar laten.

Een twistgescliiijl over al deze dingen baat niets meer.

En ik discussieer niet graag met iemand, die zich over Ds Femhout aldus uitlaat: „Toen kwam de Zoiidagmorgen, waarop gij met mij hebt nedergezeten om de urenlange predikatie aan te hooren van den voorzitter der Asser Synode, waarover men zoo' zacht mogelijk oordeelt, als men zegt, dat ze uit een gruwelijk misverstand voortkomt (blz. 21)." Dat is het zachte oordeel van 'Ds Smelik over Ds Femhout, die vijf en veeitig jaren met ongerept© trouw Gods Kerk heeft gediend. Over zoo'n toon die telkens in deze preeken is te merken, moet men zich bedroeven. Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. 'Maar voor wie gereformeerd is en gereformeerd wil leven in den waren zin van het woord is in het H. V. of N. V. (ik weet het niet meer) geen ptoats. En nog eens roepen "wij onze broeders en zusters, dio van ons gingen, met groeten ernst toe terug te keeren.

, Ook ds J. J. Buskes blijkt het niet eens te zijn met de opvatting, die ds Smelik in het hier' aangehaald gedeelte geeft; en hij komt tegen deze opvatting van ds S. in verzet.' Dat is intusschen geen voorbarig protest van ds Buskes, maar — wat even erg is — een te laat en verkeerd geadresseerd protest. Want wat ds Smelik hier zegt, is niets anders dan wat hem in het blad van dr Geelkerken duidelijk, herhaaldelijk, is voorgepreekt; hij is slechts een trouwe discipel gebleken van den kring. Ds Buskes moet niet een uitlooper maar den wortel bestrijden; hij moet met zijn protest niet naar dien jongen collega toe, maar naar de ouderen, die hun jaren hadden en het hem zóó hebben gepreekt. Hij (ds S.) trok alleen de consequentie. Het zou een klein kunstje zijn, uit „Woord en Geest" te halen wat ds Smelik (E. L.) ronduit zegt.

Nu we toch aan protesten bezig zijn, sta hier er een van ds J. v. d. Sluis in „Goudsche Kerkbode" (kenner der ethische richting):

Was het dan niet de plicht geweest van Ds Smelik om zijn eigen oordeel te onderwerpen niet aan het oordeel der menschen van Assen, maar aan het gezag van het Woord, op welks duidelijke uitspraken die menschen zich hebben beroepen. Mag men misschien zich volg'ens Ds Smehk niet onderwerpen aan het gezag der Schrift, maar moet men alleen eigen zelfstandig geestelijk oordeel volgen? Hij beschuldigt ons immers van afgoderij met den Bijbel? Kan men zich ook schuldig maken aan afgoderij met het eigen, zelfstandig geestelijk oordeel en daarmee in verband aan afgoderij met het eigen ik? Laten wij hem en zijn geestverwanten •eens voor die afgoderij waarschuwen.

Ds Smelik zegt in zijn intreepreek te Rotterdam, dat Johannes met de afgoden, waarvoor hij waarschuwt, bedoelt de gevaarlijke gedachten der opkomende dwaalleer van het Pantheïsme, dat de klove tusschen God en mensch, den afstand tussohen Schepper en Schepsel, Heilige en zondaar uit het oog verliest. Nu willen de mensdhen van het N. V. volgens de uitlating van Ds Aalders gaan niet alleen in de richting van Luther en de rechtsmodernen, maar ook van Gunning, dus van het ethisch, beginsel. En wat zegt Bavinck van het Ethisch beginsel? Dat het door Schleiermacher onder den invloed staat van het Pantheïsme, waarvan de gronddwaling is het uitwisschen van het onderscheid tusschen Schepper en Schepsel. Op het voetspoor van Johannes waarschuwen wij Ds Smelik en zijn geestverwanten voor den afgod van het Pantheïsme, onder welks invloed het ethisch heginsel staat.

Ds Smelik beschuldigt in zijn intreepredicatie te Rotterdam de Gereformeerde kerken van afgoderij met de kerk, den Bühel en het ambt. Met die beschuldiging bevindt htj zich in het gezelschap van Ethischen en Modernen, die op het voetspoor van Lessing van den Bijbel spreken als van een „papieren paus". Als Ds Smelik ouder was en langer in de Gereformeerde kerken 'het ambt had bediend, zou hij wel beter geweten hebben. Wij, die noch in het spoor der Rechtsmodernen, noch van de Ethischen wenschen te gaan, leggen deze beschuldiging naast ons neer en antwoorden daarop dit: Busken Huet zegt van Marnix van St. Aldegonde, dat deze het verwijt niet ontgaan kan de donkervervige zwaluw te gelijken, die gastvrijheid met ondank toonend, de goten verontreinigt van het huis onder welks kroonlijst zij een toevluchtsoord heeft gevonden. Daaraan dachten wij toen wij de beschuldiging van Ds Smelik lazen. Wij kunnen best hebben, al spijt het ons, dat Ds Smelik in opvatting van ons verschilt en daarvoor ruimte gezocht heeft, maar het is niet fair, dat h ij, die zooveel aan de Gereform. kerken te danken heeft, zulke lasterlijke beschuldigingen naar haar werpt.

Doofpot-nonsens; vlek en slip.

In „De Arnhemsche Post", die met geweld den steun van gereformeerden schijnt te willen ontgaan, staat een artikel met de bekende initialen W. A. Vr., waarin over de anonieme brochure, die verleden week door onzen eindredacteur even genoemd werd, breed aarigeprezen wordt. Het eindigt aldus:

Dat het voor de leidende figuren in onze Gereformeerde Kerken aangenaam zal wezen op deze wijze eens kort en krachtig alles te zien uiteengezet, gelooven we niet. Dat de politiek van de doofpot betey hevalt is mogelijk. Maar dat neemt niet weg, dat dit boekje veel goed kan doen, althans indien niet onze kerkelijke pers meent door eenvoudig doodzwijgen het wel ter zijde te schuiven.

Maar dat ffelooven we toch nog niet. Wel hebben we sterke staaltjes beleefd, maar dat men een dergelijke conscientiekreet zal durven smoren, meenen we nog wel te mogen betwijfelen.

En geschiedt het wel, dan ooncludeeren we: „Wie zwijgt, stemt toe". Dan is men het er mee eens en laat bewust en wetend onzen tegenwoordigen ongezonden toestand voortduren.

Natuurlijk zal dit geluid meer gehoord worden. Daarom stel ik er dit > tegenover, leder, die nu waarlijk nog meent, dat dit boekje moet weerlegd worden, óf anders in'-''d'en doofpot komt, heeft zelf in den doofpot doen verzeilen wat alle , , conscientiekrijters" hadden MOETEN lezen, als hun conscientie inderdaad met het geval bezig geweest was; naar de wet: ik bedoel, de artikelen in de geref. pers, waarin alles, wat deze brochure zegt, al lang besproken is. Zou men terwille van de laatkomers maar weer moeten gaan herkauwen? Dan komen we er nooit uit. Als de kring nog een reclame noodig heeft voor den winter, in vredesnaam. Tenslotte kan men toch de zonde niet tegenhouden in de wereld. En er zijn nog menschen genoeg, die een conscientïe-stopper noodig hebben en daarom naar het nieuwste asyl vluchten. Die menschen laten toch alles in den doofpot komen, wat geantwoord wordt, precies zooals deze heer, die wel weinig gelezen of anders niets onthouden heeft, van wat hij had moeten onthouden.

Dr W. H. Gispen van Delft noemt, terecht, in „Delftsche Kb.", deze brochure verouderd. Tevens raakt hij een van de grootste onwetenschappelijkheden van het boekje in den wortel. Het is het domme, met alles wetenschappelijken vooruitgang en doorgaande reformatie spottende voorbijzien van het verschil tusschen text-vaststehing van den bijbel en bijbel-critiek. Dr Gispen zegt:

De onbekende man van de conscientiekreet werkt ook met het voorbeeld van. hen, - die zich in de korte verklaring van de Heilige Schrift, die verschijnt bij Kok in Kampen, bezighouden met het zoeken naar den juisten of oorspronkelijken tekst. Een mooi werk: restauratie! Om Gods kerk Gods Woojd des te beter , te doen verstaan. Nu zegt de schrijver, dat deze godgeleerden allerlei uit den Bijbel kunnen werpen zonder het Woord Gods aan te randen. Maar dat het stellen van de mogelijkheid, dat enkele bijzonderheden uit Gen. 2 en 3 misschien oneigenlijk moeten worden opgevat, volgens Assen aanranding van het Schriftgezag is. Vreemd, dat hij niet inziet, dat dat twee verschillende dingen zijn. Het zoeken naar den oorspronkelijken tekst is niet alleen geoorloofd, maar moet geschieden. Ook al zijn hierbij vergissingen mogelijk; de houding tegenover de Schrift kan daarbij blijven en blijft ook bij de bovengenoemde personen die van een geloovige in die Schrift als Woord van God. Maar het op niet-voldoende gronden aan een Schriftgedeelte toekennen van een anderen dan den letterlijken zin, terwijl men niet anders denkt dan te staan tegenover den oorspronkelijken tekst, is aanranding van de Schrift. Geelkerkens standpunt zou er toe leiden, om achter het autografon (den oorspronkelijken tekst) terug te gaan. De schrijvers van de korte Bijbelverklaring trachten het autografon te bereiken. In dit pogen gelijken ze net zoo min op aanranders van de Schrift als restaurateurs van een schilderij op een man, die er het mes i n steekt. Wie een vlek van een jas tracht weg te werken 'doet principieel ander werk dan wie een shp afsnijdt. Op het Paradijsverhaal toegepast: stel, het ware hier noodig, dan tracht de man van de vlek de boomen te bereiken en dan is zijn werk afgeloopen, terwijl de man van de slip net zoolang de vraag overweegt, of die boomen ook gezichtsbedrog zijn, tot hij geen boomen meer ziet. ... ; .-, -

Inderdaad, hier wordt een der voorna.amsie*!y*ef: -^ gissingen v.in het boekje aangewezen. Als men leest, hoe hardnekkig de auteur de verzenen slaat tegen de prikkels van. eerlijke tekst-critiek (d.w.z. de vaststelling van. • den tekst der H. S. uit d'e verschillende, onderling op sommige punten afwijkende handschriften), dan vloeit er uit voort, dat, als hij gelijk heeft, men den heelen arbeid van de Korte Verklaring der H. Schrift, wel in den ban mag doen; want natuurlijk is ook daar met tekstcritiek gewerkt. Het staat, er trouwens eerlijk voor ieder te lezen.

Dat noemen ze dan: vooruitgang. Waarom protesteeren menschen als ds Buskes niet tegen de publieke dooreenhaspeling door ds v. d. Brink van tekst-én bijbel-critiek? Ze begrijpen het verschil natuurlijk bizonder goed. Waarom protesteeren ze niet, waarom redden ze de eerste fundamenteele onderscheidingen niet? Uit traagheid? Om het groepje en de familie te redden?

Hoe het zij: als de heeren met deze anonieme brochure werken en colporteeren willen (ze juichen allen) dan kan ieder, die nog hersens heeft, en van conse, '[uenties houdt, noteeren, dat de groep-Geelkerken, zoolang zij tenminste nog als eerlijk wil beschouwd worden (ik doe dat, wat de GROEP betreft, niet meer) niets te geven heeft voor een verbeterde vertaling uit zuiveren tekst van he H. S.

Maar de heeren z ij n onwaarachtig. Onwaarachtig. Onwaarachtig. Aan den eenen kant vertellen ze aan hun intellectueeldoeners, dat ze zoo Irisch zijn. Ze bevelen hoekjes van Böhl aan, beschermen werken van Obbink en Brouwer, protesteeren tegen gereformeerde critiek daarop, en doen dik wetenschappelijk. Zulke boeken zijn vol van tekstcritiek, en erger! Maar daarna (of eigenlijk in hetzelfde uur) klappen ze in hun handjes, blij, blij, blij, om een brochuretje, waarin wee geroepen wordt over tekstcritiek, alsof het bijbelcritiek was. Dit is de onwaarachtigheid of de blindheid zelf. Sla hun booze bolletje van dij, dij, dij. En bid, dat ge u nog veel ergeren moogt. Wie zich aan deze heeren niet ergert, is een slecht christen. Wie het wèl doet, k a n, wie het niet doet, móet wel een slecht christen zijn. Tenminste, z o o d r a h ij deze dingen d o o r z i et; en Adt moet van 'vvetenschapp elij ke menschen verwacht vvorden. ••'" '" ; "'' '

Prof. V. d. Horst en ds Buskes.

Ds Hey zegt in „Zeeuwsch Kbl." over de persoonlijke manier, waarop ds Buskes over prof. V. d. Horst schreef (daarmee het protest van ds H. C. V.. d. Brink vergezellende, want die vond, dat men af moet gaan op iemands geschriften, maar ds Buskes doet dat maar heelemaal niet):

Als dit .waar was dat Prof. van der. Horst vierkant tegenover Assen stond, dan. zouden we ons over die benoeming niet verheugen. Liever geen uitbreiding van het professorental, dan met mannen, die, tegenover Assen staande, den grondslag van onze V..U zouden ondermijnen.

En het zoii al ©en groote huichelarij worden van de curatoren en directeuren der V. U. wanneer zij tegenover het volk den schijn aannamen van het met Assen eens te zijn, maar tegelijkertijd een man zouden benoemen van wien zij zouden weten dat hij tegen Assen zeer ernstig© bezwaren had.

We kunnen echter onze Zeeuwsch© vrienden en vriendimien van de V.U. op dit punt geruststellen. Toen over de benoeming van Dr van der Horst nog onderhandeld werd, vernamen we reeds bij geruchte, dat hij werd voorgesteld als een anti-Assen • man. Het gerucht leek ons gewiclitig genoeg om te bevoegder plaatse te informeeren wat daarvan waar was. En op grond van de meest besliste inlichtingen kmrnen we verzekeren, dat Prof. van der Horst geheel instemt met d© d o g m.ati s ch.e uitspraak van de Synode van 'Assen.

Diaai' is dus ook geen sprake van dat Curatoren en Directeuren met deze benoeming het volk zouden om den tuin leiden: de niet kleine beschuldiging, die Ds Buskes zoo maar zwart op wit, tegen deze colleges inbrengt. Hoe hij tot die beschuldiging durft komen, waar ook hem bekend zou kunnen zijn, wat ons bekend is, begrijpen we niet; dat blijft ook voor zijn verantwoording.

Dit is voor ons de hoofdzaak: met de benoeming van Prof. van der Horst is aan de V.U.. niet benoemd een anti-Assen man, maar iemand, di© geheel instemt met de dogmatische uitspraali van Assen. Iemand ook, die niet meer lid is van een kerk in het H(ersteld) of N(aamloos) verband, maar die weer toelating vroeg en verkreeg tot de Gereformeerde Kerk van Amsterdam.

Over de onderscheiding tusschen Christus en Christendom.

Aan onderscheidingen doet men tegenwoordig veel. Ik zelf mag dat graag. Mits — de onderscheiding niet ongemerkt over ga in scheiding; want „scheiding" en , , onderscheiding" moet men goed scheiden en onderscheiden.

Heel vaak evenwel zégt men „onderscheiding", en bedoelt, althans in het effect, scheiding.

Eén van de voor dezen tijd kenmerkende wél-

lusten b.v. is de nadrukkelijke onderscheiding tusschen & od en Gods Woord. Denk aan ds Smelik (E. L.)-In de praktijk gaat dat tenslotte neerkomen op een scheiden van die twee, omdat de onderscheiding niet zuiver wordt gedaan.

Zoo is het nu óók met de onderscheiding tusschen Christus en Christendom. Alleen de orthodoxie mag deze onderscheiding maken, omdat zij Christus tot inhoud, profeet, bron van het christendom maakt, en dus nooit van de onderscheiding tot de scheiding komen zal, zoolang zij orthodoxie blijft.

Nu is het opmerkelijk, dat de vrijzmnige dr y. yenden, dien ik reeds meer hier citeerde om zijn prijzenswaardige (en voor de geelkerkiaansche zoogenaamde gereformeerden zelfs beschamende) pleidooien voor „d e waarde van heldere begrippen in de religie), in „De Hervorming" opkomt tegen de scherpe onderscheiding in een van de soms critiekloos tot modeboek verheven werken van dezen tijd. Het staat immers niets netjes, te opereeren tegen menschen als Stanley Jones; ik weet zeker, dat. de pers van dr Geelkerken en prof. Obbink daartegen weer fronsen zou, en zeggen: kijk eens aan. Maar als de z.g. gereformeerde kinderen zwijgen gaan, dan beginnen de vrijzinnige steenen te spreken. Zie 'het citaat van hierboven (over preeken) zie ook wat hier volgt over het boek van Stanley Jones). Eerst dit over het boek zelf:

Dit is dit, dat hij scherp onderscheidt Christus en Christendom. Indië doet de geweldige ontdekking, . „dat Christendom .en Jezus niet hetzelfde is" (I. H. blz. 19). Het woord „Christendom" laat hij. geheel Viaüen (blz. 26; wat op zich zelf nu niet zoo' belangrijk is, men kan elk woord vermijden, als men dit wensclielijk acht, maar hier heeft het een dieperen achtergrond). „Christus" toch „kan gescheiden worden van de Westersche beschaving, de kerk (en het Christendom) niet." (T. R. blz. 124.) „Christus is de godsdienst. Maar het Christendom, belichaamd in de verschillende kerken, beheerscht, deels door den geeSb van Caesar, deels door den geest van Christus, is een vorm van godsdienst. Godsdienstvormen moeten beoordeeld worden en hun waarde moet worden bepaald in het licht van den eenen, waren godsdienst. Ik voel mij dus gerechtigd, zoowel niet-Christelijke godsdiensten als den bedendaagschen • vorm van het Christendom in het licht van Christus, die de godsdienst is, te beoordselen, te loven ; of te laken." (Blz. 15.)

En nu de critiek van. dr v. Senden:

Ik meen, dat deze citaten duidelijk genoeg zijn voor het standpunt van den auteur en zou nu twee vragen willen stellen: lo. is dit een houdbaar standpunt"? en 2a. maakt de Schrijver aannemelijk, dat dit in Indië izooveel aanhang vindt?

lo. Het is reeds gezegd, dat de vermijding van een woord (i.e. Christendom) altijd mogelijk is, maar dat hiermede niets gewonnen is. Het geheele historisch ontstane en gegroeide gedachten-complex, waarin en waaruit een Christus-vereering als van den auteur vooikomt, is toch een concrete grootheid. En alleen in verband met deze is van Christus te spreken. Een naam zal deze grootheid ook moeilijk kunnen missen, wil men die niet Christendom noemen, dan staat men voor de taak een anderen te zoeken. Belangrijker is intusschen in te zien, dat deze grootheid veel nauwer samenhangt met de Westersche cultuua' (deze zeer breed genomen: Joodsche en Voor-Aziatische inhouden hebben deze evenzeer bepaald als Europeesche, maar Indische hebben zeer weinig medegewerkt) dan Jones blijkbaar beseft. Reeds een dergelijk personalisme, een dergelijk centraal stellen van een persoonlijkheid, onderstelt een ganschen cultuTeelen achtergrond. Hoeveel te meer, waar een persoonlijkheid nooit anders dan in bepaalde inter-. pretatie kan worden verkondigd, terecht heet het Ï.R. blz. 237, „dat het Nieuwe Testament zelf al een interpretatie is". Schr. is zich niet bewust, hoeveel Westersch ook in z ij n Cliristus-interprètatie wordt ingedragen, hoeveel oolc, dat, zelfs als men zijn grondgedachte aanvaardt, dubieus moet heeten. . Staat het b.v. vast, dat vanuit deze pr'aemissen maar , dadelijk de reïncarnatieleer is af te wijzen (LH. 143); mag gezegd worden, dat de godsdienstige en sociale gewoonten die oorzaak zijn in Indië van economischen , misstand, door Christus zulten, verdwijnen (blz. 42); kan van deze praemissen uit het Unitarisme zoo maar worden veroordeeld (blz. 163)? Is hier Christus of intei? pretatie van Christus, en gaat de laatste buiten de Westersche historie en cultuur om?

2o. Er is geen enkele reden te betwijfelen dat Schr.'s standpunt door meerdere Indiërs wordt gedeeld. En begrijpelijk is, dat Schr. met vreugde uitspraken van Hindoes citeert als deze: „Er 'is in Indië bezig een Christus-vereering te ontstaan, geheel los van de Christelijke kerk, ja bijna daarmee in strijd" (I. H. 66). „De Christelijke kerk in Indië is maar een zwakke afsdhaduwing van den invloed, dien Jezus Christus in - Indië heeft" (T. R. blz. 261). Maar Schr. vermeldt zelf te veel (wij laten nu wat wij van elders weten geheel rusten), dat twijfel wekt, of dit alles zoo gezien moet worden, al* hij het zelf liefst gezien wil hebben. I. H. blz. 44 zegt hfj terecht: „Indië heeft altfjd in hooge mate het talent bezeten zich iets nieuws toe te eigenen, maar het heeft niet de gave, het oude van zich af te werpen". En van een Hindoe wordt '(T. R. 231) als de essence van het Hindoeïsme meegedeeld het woord: " „je kunt gelooven wat je wilt, als je het andere maar niet verwerpt". Indië is door en door vrouwelijk-receptief. Het staat uit eigen natuur allerminst vijandig tegenover Christus, men zou wel een bruut ook moeten zijn, van welke ras of religie ook, als men door het Christus-verhaal niet diep getroffen werd. Maar wat Indië in 't algemeen niet doet, is Christus centraal stellen zooals (mede onder invloed van Westersche cultuur!) Jones doet, het geeft veeleer als Alexander Severus hem een plaats in zijn pantheon. Men vergelijke den raad van den Brahmaan: „dat U Christus wilt prediken ais één van de wegen, dat is best; maar waarom geeft u niet toe, dat er ook nog andere wegen zijn? " (I. H. 52), het Hindoe-woord: „geen godsdienst behoorde te zeggen: ik ben de weg" (T. R. 35), het feit, dat voor Gandhi ., Christus een der vele figuren is die hij bewondert" (blz. 123), er reeds een boek bestaat over „de duizend namen van God", waarvan Jezus de 437ste is (blz. 161). Alvorens een vraag te beantwoorden, als: „Waarom zijn er Hindoes, die het Ohristendom verwerpen hoewel ze Christus aannemen" (I. H. 127), mag men zich wel ter dege afvragen, wat „Christus aannemen" hier beteekent.

De besprekingen aan de „ronde tafel" — kleine gezelschappen, waar men als menschen van de meest vefschillende religie, eerlijk en welwillend, Barchemsoh mag ik wel zeggen, over rehgieuze vragen spreekt — zijn zeker belangwekkend. Een intiemcn kijk verkrijgt men door lectuur van deze boeken op het gistende geestesleven in Indië. Maar Jones is niet de man, om vragen als hier rijzen, tot de laatst mogelijke mate van klaarheid te brengen.

Tegenover 'dr v. Senden hebben we ook veel, dat ons „onderscheidt" esn-„scheidt". Maar, al worden ze weer boos op me, ik zeg het toch: deze bestrijding van den vrijzinnige raóikt in menig opzicht ook de geelkerkiaansche strooming. Niet zijdelings, maar rechtstreeks. Daar is het ooTt eenzelfde geluid: ,

Geen dogma, geen verzuchting, geen leus, geen lamentatie, geen vorm, geen begrip, geen "formule, geen confessie, geen traditie, maar (en dan komt de groote „dood-doener", want alzoo speelt men met den naam, die levend maakt) maar: Jezus Christus. Christendom en Christus scherp onderscheiden, menschen! Gods Woord geen afgod maken, menschen, want God en Zijn Woord zijn scherp te onderscheiden, menschen! Niet in letters bezwijmen, maar Jezus Christus, de levende persoonlijkheid, in het centrum en nieuw-oriënteering in de richting van Jezus Christus, menschen! Niet de leer, maar de bezielde persoonlijkheid van Galvijn, Luther, Paulus, in het centrum, menschen!

. Aldus de leer van de pers en den preekstoel van dr Geelkerkens vrienden. •

Ma ar ze onderscheiden niet tusschen , , ond ers ch-eiding" en , , scheid ing".

En ze werken de ongelukken, waartegen vrijzinnigen weer reageeren. zelfs

Uit het vrijzinnige kamp kan men soms meer argumenten halen, dan uit het ethische en geelkerkiaansche.

Ook meer „typeerende onderscheidingen".

Prof. Honig en docent v. d. Schuit.

Over artikel 36 der belijdenis nam de chr. geref. synode een besluit; waarin zij vaststelde, dat met „weren en uitroeien" der afgoderij niet bedoeld zou zijn: het gebruik maken (van overheidswege) van eenig dwangmiddel. Docent v. d. Schuit trachtte prof. Honig aan te voeren als iemand, die het met deze uitspraak eens was. „De Bazuin" (rabriek van mij) schrijft daarover:

II o e volkomen ten onrechte door do-cent Van de.r Schuit het in 1905 ingediende bezwaar v a u p r o f. dr A. G. Honig wordt aangevoerd om de nitspraak der Chr. Geref. kerk van 1928 in bescherming te nemen, blijkt wel uit de t duidelijke uitspraken van den hoogleeraar zelf. Docent Van der Schuit loopt over do kwestie heen; deze is niet, of de Chr. Geref. Kerk do roeping der overheid al of niet zuiver stelt, maar of ze, eerlijk den zin van art. 36 uitleggende, ZOOALS DE VADEREN HET ARTIKEL BEDOELD HEBBBEN, recht had om te zeggen, dat die vaderen met de bekende zinsnede NIET hebben bedoeld het iiemen van dwangmaatregelen, het oefenen van geweld, in de wering en uitroeiing der ketterij etc. En nu had docent Van der Scliuit, reeds uit wetenschappelijk oogpunt, moeien begrijpen, dat het bezwaar van prof. Honig allerininst op DIT punt — waar het thans over loopt — zich stelde tegen de meerderheid der synode van de Geref. kerken in 1906. Het is volkomen onjuist, te schrij-V e n, dat prof. Honig „heeft vertolkt... wat thans door de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk is besloten". Deze bewering is óf verregaand naïef, en onwetenschappelijk óf misleidend. Want docent Van der Schuit kan uit wat prof. Honig in de Acta liet aanteekenen, GEEN WOORDi vinden omtrent wat thans onzerzijds in de beslissing der Chr. Geref. synode werd ; aangevochten, n.i. de uitlegging van de belijdenis, al of niet naar de bedoeling der vaderen.

Indien docent Van der Schuit zijn volk op dit dwaalspoor brengt door op zoo 'ongeoorloofde en onwetenschappelijke manier prof. Honig te annex-«eren, dan willen wij, om hem, als hij op dit punt mocht blijven zwijgen, alle onschuld te benemen, hem en alle bezwaarde leden der Chr. Geref. kerk er op wijzen, dat prof. dr A. G. Honig aan zijn studenten in zijn college Dogmatiek duidelijk als zijn opinie heeft doen blijken:

1. dat prof. Honig volstrelrf niet zeggen wil, dat hij .a, rtikel 36, zooals het voor de synode van Utrecht 1905 was, beaamt (dus ook, .zooals het, op papier, thans nog luidt in de Chr. Geref. kerk);

2. Integendeel, met een groot deel der critiek op i.ji. 36 is prof. Honig het eens;

3. het bezwaar van prof. Honig is niet, dat de bedoeling der vaderen door de synode op onzuivere •'wijze is ' geïnterpreteerd, of dat ~wax''de vSderen bedoeld hebben, in den zin van die bedoeling te handhaven zou zijn; maar het bezwaar was dit: dajt de synode, een clausule uitlichtende, en: dus negatief — en dan terecht — sprekende, niet_.t.evens ook positief zeide, wat dan WEL de roeping der Christelijke Overheid inzake de wet des Heeren is; en wie nog lezen kari; leidt hieruit af, dat tegen iedereen, die do woorden van art. 36 wel laat staan, maar ze UITLEGT IN ANDEREN ZIN, DAN DE VA­ DEREN BEDOELDEN, hetzelfde bezwaar van prof. Honig blijft gelden; het MOET dus ook gelden tegen de tegenwoordige interpretatie derChr. Geref. kerk.

4. Bovendien zegt prof. Honig in zijn dictaat Dogmatiek, dat auteurs als Hoedemaker, Kromsigt, Schokking le.a., niet minder vaag waren en zijn juist in hun verdediging van artikel 36, terwijl — hier citeer ik letterlijk — „terwijl zij zich bovendien hieraan schuldig maken, dat zij in de door de Utrechtsche synode geschrapte woorden een anderen zin leggen, dan de vaderen 'bedoelden". Hiermee is dus, voor wie lezen kan, tevens bewezen, dat prof. Honig bezwaar moet maken tegen de haastig geschreven bewering der Chr. Geref. synode, aangezien ook deze in navolging van bovengenoemde auteurs — zie ook ds Lingbeek — in do bewooïdingen van artikel 36 een anderen zin legt, dan de vaderen bedoelden.

Om docent Van der Schuit geen kans te geven, verder zich op zijpaden te begeven, bepaal ik me, in deze citaten uit prof. Honigs dictaat, enkel en alleen tot deze punten. Teneinde alle misverstand af te snijden, voeg ik er aan toe, dat prof. Honig bovenstaande copie, te beginnen met de woorden: „hoe volkomen ten onrechte", en te eindigen met de laatste woorden van dezen volzin, vooraf gelezen heeft, en mij gemachtigd he eft, te verklaren, dat deze interpretatie van prof. Honigs gevoelen juist is, en dat dus docent Van der Schuit ten onrechte prof. Honig heeft gemaakt tot vertolker v an „wat thans door de Chr. Geref. Kerk is besloten"; waarvan docent Van der Schuit verzocht wordt, dit ter wille van de waarheid aan z ij n lezers te zeggen.

Tot zoover de copie, 'die prof. Honig heeft gelezen, en waarvoor ik van den hoogleeraar machtiging tot publicatie ontving.

„Dubbel-gereformeerd".

De „Edesche Courant" bevat volgend verslag van het afscheid van ds Japchen, herv. pred. te Ede, thans te Opheusden. We lezen:

Ds Japchen ontveinsde zich niet, dat de kerkeraad thans voor groote moeilijkheden kwam te staan, voornamelijk wat het beroepingswerk betreft. Sprekers zijn er z.i. genoeg; ook sprekers, die, wat de wa, arheid aangaat, , gereformeerd zijn, zijn er vele. Weinig sprekers zijn er echter, die van God gereformeerd zijn. En die toch, die' dubbel gereformeerden, hebben we in Ede noodig. Ds Japchen bad de kerkeraad toe, dat God Zijn weg in dezen voorspoedig mocht maken.

En laat ons hopen, dat ds Japchen nog eens van het hoogmoedsstoeltje (of moet ik zeggen: verlegenheidsstoeltje ? ) zal komen af te vallen, op welk stoeltje hij, vanwege gebrek aan argumenten, eigen zon.derlingheden direct aan God toeschrijft en voor het gemak tientallen collega's in den hoek zet als onbekeerd.

Nu gaan de ouderlingen over domineeszielea oordeelen; en ds J. heeft het zoo geleerd.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's