GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHODW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het actieve kiesrecht der vrouw in de kerk.

In „Het Ouderlingenblad." is opgenomen het referaat van Dr J. v. d. Spek, althans voor het eerste gedeelte. Reeds eerder hracht ik het ter sprake. Ongetwijfeld zullen vele van onze lezers de argumenten van den referent willen leeren kennen. Daarom geef ik hier een gedeelte van het eerste artikel:

In onze kringen hield Dr A. Kuyper in 1898 een pleidooi voor het actieve vrouwenkiesrecht in onze Kerken. Hij schreef toen in „De Heraut": „Is er één reden denkbaar, waarom - de vrouw hier (n.l. bij het aanwijzen van den meest verkieslijken persoon) niet medezeggenschap zou hebben? Ook zij heeft toch de prediking aan te liooren? Ook zij moet door den Dienst des Woords worden opgeleid. Het zijn toch ook haar geestelijke belangen, die bij zulk een benoeming in hot spel zijn. En is er dan iets ook maar in het verschil tusschen man en vrouw, waaruit zou zijn af te leiden, dat dit verschil voor haar in dien zin zou moeten doorwerken, dat wel de man voorkeur mag hebben, maar zij van alle oordeel verstoken moot blijven?

In Christus is noch man noch vrouw. Wat : 3eggen wil, dat in het geestelijke het verschil tussdhen de geslachten niet doorwerkt. En betreft nu de keuze van een Dienaar - des Woords niet juist geeste-

lijke belangen, die voor man en vrouw even interessant zijn? Het 's een heet hangijzer, in tegenwoordigheid van tlieologen het woord: „In Christus is nocli man noch vrouw" in 'dit verband aan te lialen. We zouden het dan ook uit ons zelf niet gewaagd hebben, als we niet met Dr Kuyper in zoo goed gezelschaiJ waren. Professor Greydanus is van een tegengesteld gevoelen, maar zelfs op zijn standpunt mag hij aan de vrouw het stemredht in kerkelijke aangelegenheden niet weigeren. Als er is „gelijkheid in het deelgenootschap aan de heilsgoederen van Christus", dan vrage ik: „zijn onze zusters niet leden der Kerk in volle rechten? Mogen wij ze uitsluiten van een op zich zelf middelmatige zaak als het stemrecht? "

Behalve Kuyper hebben ook Bavinck, dien wij meermalen citeerden, en de predikanten Ds A. D. C. Kok en Ds G. Lindeboom voor het kerkelijk vrouwenkiesrecht gepleit.

Bs Kok schrijft in zijn „De plaats der vrouw in Christus' gemeente" pag. 58: „Vraagt men of er principieel bezwaar tegen zou bestaan, om aan de stemming, b.v. bij een predikantskeuze, de zusters der gemeente te laten deelnemen, dan moet hierop beslist ontkennend worden geantwoord. Vooreerst toch; welke beteekenis hebben dergelijke stemmingen?

Immers naar Gereformeerd Kerkrecht geen andere, dan het laten aanwijzen door de gemeente van den persoon, welken zij het meest verkieslijk acht. De be-, roeping geschiedt niet krachtens zulk een stemming, maar krachtens kerkeraadsbesluit, gezien den uitslag der gehouden stemming.

En zoo is eindelijk ook de kwestie op de synode te Groningen ter sprake gekomen in het vorig jaar. Voor mij ligt: Rapport in zake het vrouwenkiesrecht aan de generale synode van de Gereformeerde kerken, geteekend door de professoren H. Bouwman, H. H. Kuyper en de predikanten T. Ferwerda, M. Meijering en C. Lindeboom. Alvorens daarop nader in te gaan, ziJ het mij geoorloofd enkele algemeene opmerkingen te maken.

Wij springen in onze kringen toch wel eens met enkele uitspraken, die blijkbaar slechts een locaal (plaatselijk) en temporeel (tijdelijk) karakter dragen, wonderlijk om.

Aan het advies van Paulus, niet te huwen, houdt men zich niet, omdat Paulus dit advies gegeven heeft wegens den nood. der tijden. Maar zijn woord aan de Corintische gemeente, dat de vrouwen zwijgen zullen, wordt in alle gestrengheid doorgevoerd, óf althans men tracht dat te doen.

Welke Christenvrouwen ^houden zich nog aan hetgeen Paulus voorschrijft over het gebruilc van den isluier? Zelfs algemeene uitspraken, zooals.van het eerste Jerusalemsche Concilie, dat de Christenen zich o. m. onthouden moeten van bloederige spijzen, worden door ons niet nageleefd. En niemand maakt daarop captie. Maar woorden van Paulus worden als uit een codex of wetboek voor alle eeuwen en onder alle omstandigheden geldend aangehaald.

Dit nu lijkt mij niet goed. En dan geeft de geheele behandeling van de kwestie mij> stof tot deze opmerking: Is het goed, dat de vier tegenstanders van het vrouwenkiesrecht reeksen van teksten aanvoeren om het contra te bepleiten, terwijl Ds Lindeboom daartegenover dan weer zijn citaten stelt? Hoe doet onze Heiland, als hij in een controvers met de Sadduceeën handelt over de opstanding der dooden?

Voert hij Job, Daniël, Ezechiël, Jesaja aan ten bewijze, dat men oudtijds ook reeds aan de opstanding der dooden geloofde? Neen, waarschijnlijk zouden de Sadduceeën daartegenover eenige doffe tonen uit Psalmen? Spreuken, de historie van Hizkia, enz. hebben laten hooren.

Onze Heiland beslecht het geding met een logische gevolgtrekking uit de H. S.: „God, de God van Abraham, Izaak en Jacob, is niet een God van dooden, maar van levenden".

En zoo verstout ik mij té zeggen: Als wij Christus de vraag mochten voorleggen: „Is het naar Uw wil, dat wij de vrouwen uitsluiten van het stemredht in Uw Kerk? " dan zoude Hij antwoorden: , , Heb ik niet door vrouwen het eerste opstandingsevangelie doen verkondigen? Hebben de vrouwen niet heur geloof zelfs met heur bloed bezegeld? Hebben zij heur kinderen niet in de vreeze des Heeren opgevoed? Zijn zij niet mijner zalving deelachtig? En zoudt gij dan niet erkennen het recht, dat zij krachtens het ambt der geloovigen bezitten, om aan de verkiezing van ambtsdragers in Zijn gemeente.mede te werken? "

Komen we nu tot het rapport zelf, dan zij het mij veroorloofd daarop de volgende kantteekeningen te maken:

De deputaten concentreeren hun aandacht hoofdzakelijk op Hand. I, waar sprake is van een nieuwen Apostel i. p. V. Judas Iscarioth en op Hand. VI, waar gehandeld wordt over de verkiezing der eerste diakenen in de Jeruzalemsche gemeente. Zij beweren, dat in Hand. '1:15 volgens den oorspronkelijken tekst niet „discipelen" maar , , broeders" moet gelezen worden. En dat in 'vers 16 van mannenbroeders wordt gesproken. Inderdaad geeft Nestle in vers 15 het woord: delphoon (broeders) en in 16: ndres adelphoi (mannenbroeders). Maar snijdt dit argument hout? Wat zegt Bavinck hiervan? „Wel ds waar spreekt Petrus de vergadering aan met: annenbroeders, maar dit bewijst het tegendeel niet, omdat de apostelen de gemeente steeds in hun brieven met den naam van broeders aanspreken, en nooit daarnaast van zusters melding maken, gelijk wij toch tegenwoordig algemeen doen. Daarom blijft het ook onzeker, oi de vrouwen aan de keuze van een tweetal voor het apostelschap en aan de loting tusschen die twee al dan niet hebben deelgenomen.

Op pag. 4 ontmoet ik een onjuist argument. Het geven van onderricht wordt door de H. S. aan de vrouw verboden, omdat .het de meerderheid onderstelt van hem, die het onderwijs geeft over hem, die het ontvangt.

Maar hoe maken we het dan met de profetes Anna, die van Christus sprak tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachten? En met Priscilla, die zelfs den geleerden ApoUos onderwees, net zoo goed als Aquila? Onderstelt dit voorval nu de meerderheid van Priscilla over Apollos?

Op pag. 5 erkennen de deputaten zelve, dat een uitd'rukkelijE Verbod aan He vrouw om mede te stemmen ' in de H. S. niet gevonden wordt.

Maar deputaten meenen: „Zelfs al zou het vrouwenkiesrecht op zich zelf niet ongeoorloofd zijn, dan zouden de tijdsomstandigheden 'het nog niet raadzaam maken, dit thans in te voeren". Ja, dat argument van de vrees heeft al wat kwaads gebrouwen in onze kringen. Een grappenmaker vertaalde eens het woord „em-anciisatie" door: in de man zijn plaasie.

En dat zou affreus zijn! Onze vaderen werkten er reeds mee op de Synode te Middelburg en nu weer doet het opgeld in Groningen. Is de vrees niet veelal een slechte raadgeefster? Ik herinner mij nog levendig, hoe men den godvruchtigen Dienaar des Woords, Ds Doom te 's-Gravenhage, met het argument van de „vrees" 'heeft bewerkt, opdat hij toch maar zou aflaten van zijn streven naar ineensmelting van A en B.

Men deelde hem mede, dat tientallen gezinnen zich zouden afscheiden. • „Maar", zoo vertelde Ds D. mij: „Ik heb die vanpyr van de vrees nu van mij afgeschud met het woord; Nu, als men dan weer scheuren wil, dan ga men van ons, maar ik ga door, omdat God het wil."

En nu de uitkomst? Volgens Ds-D. zijn slechts twee gezinnen om die reden van zijn Gemeento algegaan. Als men sterk aandi'ingt op een nieuwe Bijbelvertaling, omdat de huidige ons meermalen dupeert, 'Zooals ondergeteekend© overkwam in een overigens niet ongelukkig debat met prof. Eerdmans, dan roept men U toe: „U spreekt toch geen kwaad over-het werk der vaderen? " Er zullen weer vele menschen zeggen: Die Gereformeerden hebben een nieuwen Bijbel, waarvan wij niets willen weten en zich afscheiden. Wat zegt Bavinck nu van dit versleten, argument? „Goed beschouwd is er maar één bezwaar tegen vrouwenkiesrecht, dat gewicht in de schaal legt, en dat is de vrees voor de consequentie: als de ksrk aan de vrouw het actieve kiesrecht verleent, dan duurt het niet lang, of zij zal zich genoodzaakt zien, om haar ook het passieve kiesrecht te schenken.

En dan is de tijd niet ver meer, waarin vrouwen de plaats van de predikanten, de ouderlingen en do diakenen zullen innemen. Zulk een redeneering uit de consequenties maakt gewoonlijk veel indruk op vreesachtige gemoederen, dio elke nieuwigheid veroordcolen. Maar ze is toch in den grond der zaak van dezelfde waarde als liet dikwijls gebezigde argument, dat de tij'd ergens niet rijp voor is. Indien het bewijs, aan de Schrift ontleend, dat de vrouw niet dienen mag in bet kerkelijk ambt, althans niet in dat vaar predikant of ouderling, sterk genoeg is, hebben wij aan het argument der vrees geen belioefte."

Al meen ik, dat de argumentatie hier en daar uitgaat van onjuiste praemissen, toch kan dit artikel weer eens de kwestie leeren indenken.

Wat is „veertig jaar"?

In „Noord-HoUandsch Kerkblad" schrijft ds C. Lindeboom in verband met de artikelen, die dr N. D. v. Leeuwen in „Woord en Geest" geeft over het boek van dr Böhl, en dat — in denzelfden tijd, waarin men hoog opgeeft van de wetenschappelijke juistheid der jongste anonieme brochure. We lezen:

Vergelijking van Es. 7:7, Deut. 34:7 en Hand. 7 wijst uit dat Mozes 120 jaar oud is geworden, , en dat zijn leven in drie gelijke tijdperken uiteenvalt; 40 ]aar in Egypte, 40 jaar in Midian en 40 jaar in de woestijn.

Dr Van Leeuwen meent, dat het verhaalde in Ex. 4:24—26 het bezwaarlijk maakt te aanvaarden dat Mozes 80 jaar zou geweest zijn, toen hij Midian verliet, en zegt dan vorder:

„Het voorkomen in den Bijbel van een kunstmatig! getafsysteem in de tijdrekening en het meermalen voorkomen van het getal 40 als een rond getal, dat niet letterlijk is op te vatten, en het verdeelen van Mozes' leven in drie deelen, elk yam 40 jaar, wijst er op, dat wij hier niet bij het letterlijke getal moeten blijven staan, maar dat wij hier met 'kunstmatige verdeeling van Mozes' leven te doen hebben, met behulp van het „heilige" getal 3 en het getal 40.... Aan die verdeeling ligt min of meer verwijderd ten grondslag de getallen-symboliek, de zinnebeeldige beteekenis, die de getallen gekregen hadden. Daarvoor kan men naar tal van buiten-Bijbelsche en Bijbelsche gegevens verwijteen...."

Wat de buiten-Bijbelsche betrefi:

„In Babylonië bijv. werden goden door getallen aangeduid. Zoo de god Schamasch door 20, de godin Ischtar door 15, de god Ninurta door 50, etc. etc."

En van de Bijbelsche wordt bijgebracht Amos 1 v.;

„Daar wordt - telkens gesproken van drie en vier misdadefl, jegens Israël bedreven, dat is samen zeven, niet om uit te drukken, dat het er juist 3 en 4 en 7 waren, want er wordt integendeel teilkenis slechts één misdaad genoemd, maar sterker nog, n.l. om uit te drukken, dat een volheid van misdaden werden bedreven, m.a.w. de bedreven misdaad v/as zóó gruwzaam, dat het een volle maat van slechtheid was. Wij zien dus oolc uit Amos 1 en 2 duidelijk, dat het getal drie gebruikt wordt om een geheelheid aan te geven, ea daarórn wordt in de oudheid 't leven van iemand en zoo ook van Mozes, gaarne in drie deelen verdeeld en dan wel gelijke deelen."

Go merkt; 'deze theologische doctor stelt een voor ieder duidelijke en overdrachtelijk© spTeekwijze in een profetische redevoering i: oo maar op' één lijn met een historische mededeeling. Niet erg wetenschappe'iijk, zou. men zoo zoggen.

We behoeven hier overigens niet veel aan toe te voegen, 't Is ook voor den eenvoudige klaar als do dag, dat er bij dit geknutsel van de ingeving der Scliriften door den H. Geest niet veel ove-rblijtt.

't Zou niemand verbazen, deze uitspraken te lozen in 'n ethische periodiek. Maar dat ze voorkomen in een orgaan., dat nog steeds zich blijft aandienen als een „Gereformeerd Weekblad"....!!

Een stem uit Zuid-Afrika Gver het „bijbelsch drama".

In „Die Kerkblad", offisiële orgaan van die Gereformeerde kerk van Suid-Afrika" (29e jrg., nr. 635), komt in de rubriek „Vrae" onderstaand artikel voor:

'n Broeder uit Reddersburg vra of dit geoorloof is om stukke uit die Bybel op te voer soos „Ada.m in Ballingschap"?

Die broioder vra verder of dit nie sonde is nie, want iemand moet tog optxee as God en 'n ander as Satan ens.

„Adam in Ballingschap" word nou opgevoor in ons land en is 'n toneelstuk geskrywe deur Vondel, 'n Hollandse digter.

In „Adam in Ballingschap" is die Paradysge^ skiedenis deur Vondel vir die toneel geskrywe en dit is opgedra „Aan de kunstminnende heeren vaders van het oude mannenhuis en weeshuis, voorstanders van het recht gebruik der toneelspelen".

Dat Vondel Rooms was blyk ook uit sy inleiding op hierdie toneelstuk, waar hy die , , Katolieke" Kerk as onfeilbaar beskou en dan gee hy die Roomse beskouing van die val van die mens, naamlik dat sy oorspronklike geregtigheid 'n bonatuurlike gawe was, „zuivere gewaden van Hemelsche erfrechtvaardigheid".

Die toneel-karakters is „Lucifer (Satan), Adam, Eva, Rei van Wachtengelen, Gabriel, Rafael, Michael (Aartsengele), Asmoedee en Belial (helse geeste), Uriel (geregsengel)".

God vcrskyn nie in hierdie toneel nie. Uriel neem Sy plek in, maar Adam herken tog later in Uriel God self.

Belial is 'n bose gees wat hom verander in 'n slang. Dio toneel laat Lucifer (Satan) eers optree in 'n alleenspraalv met sy HeUeraad; dan volg Adam en Eva, dio Engele, die plan tussen Lucifer, Asmoedee en Belial om Eva eers te versoek. Bruilofsfees van Adam en Eva met reidanse „Dansen we, Gods naam ter eere", dan dans Adam en Eva lei die voordans.

Dan volg die versoeking deur Belial (slang) en eindelik die verbanning uit die Paradys.

In die Kategismus verklaring van Voetius, 'n Gereformeerde ïeoloog van die 17de eeu kom die volgende vraag en antwoord voor;

V.: Souden de Comedien niet geoorlooft zijn als men deselve uyt Gods Woord speelde?

A.: Neen. V.; Waarom niet?

A.: Omdat de Heere de verborgentheden der saligheid niot met spelen wil voorgestelt hebben; maer wil sijn woiort met ernst geleert ende gepredickt hebben en dat door sijne Herders ende Leeraers dio hij daarom sijne Gemeynte toesendet. Omdat oock niemand daar bolioort te vertoonen den Heere Christus, ofte eenige andere Goddelicke personen, ol de Engelen, Propheten, Apostelen, of de Duyvelen, oock de godtloosen, als Cain, Pharao, Potiphars wijf, Izebel, Achab, Rabsake, Haman, Hero^ des, Herodias, Cajaphas, & c., om hare woorden met een i c k te spreken.

Die oordeel van Voetius oor deelname aan Bybelse toneel is dan dat dit nie mag nie. Hy sê dat niemand By bel-karakters met 'n E k mag voorstel nie. Dit beteken dat 'n mens die rol van 'n Bybelse karalvter nie mag verpersoonlik nie. In , , iVdam in Ballingschap" beteken dit dat niemand mag sê; Ek, Lucifer, of Ek, Gabriel, of Ek, Adam, of Ek, Belial. Om die laaste te neem, sal Voetius se bedoeling wees dat dit sonde is om in die karalrter va.n Belial te verskyn, as versoeker te speel en godslasterlifce dinge te sê. .

Die Franse Gereformeerde Kerke van die 16de eeu en die 17de eeu het huUe uitgespreek leen die toneel en in besonder teen Bybeltoneel. Art. 28 Hfsk. 14; Orleans Ediesie 1671.

Gods Woord moet volgens hierdie standpunt nie op die loneel voorgestel word nie maar gepreek word.

'n Ander beswaar wat met reg kan ingebring word teen die toneelopvoering van Bybelse stuldte is die fantasie, die verbeelding, wat in die kuns 'n sterk element is.

As 'n mens „Adam in Ballingschap" lees dan rysi daar baie vraagtekens by hierdie kunsproduk O'p.

Byvoorbeeld, Adam en Eva het 'n hewige rusie omdat hy nie wil eet van die vrug van die boom nie.

Eva kom daar voor as 'n eg moderne vrou wat al haar vroulike verleidingsmag gebruik om Adam oor tö haal.

Byna kom dit tot 'n skeiding en Eva sê vir Adam dat hy haar nou vir die laaste maal sien en dat hy vir hom maar 'n ander vrou moet soek.

As Vondel egter daaraan herinner' word dat daar nie meer vrouens is nie dan laat hy Eva sê dat Adam nog ribbetjies' liet en „Dat d'Opperste (God) u een vrouw, naar uwen zin, bootseere (maak)." Dan beswyk Adam.

In die kuns word hierdie verbeeldingswerk, meen ons, genoem uitbeelding, maar die groot gevaar is dat hierdie uitbeelding 'n valse beeld van die inhoud van die Skrif verwerk.

Het artikel is geteekend: J. P. (prof. J. A. du Plessis? )

Ree tificatie. Verleden week stond in het artikel over Prof. Obbink: „Zonder den tweeden zin voor mij zeg ik: hij kan er geweest zijn, hij kan er ook niet geweest zijn". Dit is iets anders dan ik schreef. De zetter liet een gedeelte van den zin uitvallen. Er heeft in de copie dit gestaan: „Zonder den tweeden zin had ik W. P. B. te R. als bestaande aangenomen. Met den tweeden zin voor mij zeg ik: hij (d. w. z. W. P. B. te R.) kan er geweest zijn, hij kan er ook niet geweest zijn."

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's