GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XIII.

Na de vermelding van de eigenaardige pogingen van Felix Timmermans en Arthur van Schendel, wi.len wij nu een blik slaan op de roman-litteratuur, die zich, op een of andere wijze, met den persoon van Jezus heeft bezig gehouden of Zijn beeld geteekend. Ook hier zullen wij niet anders dan heel onvolledig kunnen zijn. Wij moeten daarbij ook nog onderscheiden tusschen die romans, waarin één of ander Jezusbeeld wordt verwerkt. Zijn leer of leven ter sprake gebracht, èn: die romans, waarin het leven van Jezus-zelf, als romantisch gegeven, verwerkt wordt. A'^an de laatste soort willen wij eerst een voorbeeld geven, door in "het bijzonder te besproken een boek van een Nederlandsch litterator van dezen tijd, ik bedoel: „Golgotha", Roman uit het leven van Jezus, door J. B. U b i n k, in twee deelen.')

In een woord vooraf heet het, om ons in te lichten aangaande het doel van dit werk: „Waarom schreef ik dit boek? Waarschijnlijk weet ik dat niet. Maar als ik trachten wilde er iets van te zeggen, dan zou ik kunnen beweren, dat ik de onverschilligen en onwetenden onder mijn tijdgenooten opnieuw en op mijn wijze HET TREURSPEL DER RECHt'VAARDlGflEin' heb willen voorhouden."

Ge leer! de toon, waarin dil werk gezel is, al terstond kennen in het hoofdstuk „Jezus van Nazareth", aJs do schrijver ons een gesprek wil weergeven tusschen „Joseef Ha Arimati" en Jezus, waarbij ook Maria en Johannes tegenwoordig zijn. Jozef komt Jezus waarschuwen om toch niet naar Jerusalem te gaan: „Ik ben ervan overtuigd, dat het voorstel tot uw terdoodbrenging in het Sanhedrin zal gedaan worden."

Jezus verbrak de stilte:

„Die zijn leven zal willen behouden, zal hel verliezen, die het zal willen verliezen, zal het behouden.”

Johannes kan dat woord maar niet verwerken en de raadsheer meent goed te doen nogmaals te waarschuwen en vraagt daarom:

„Waarop hoopt gij dan eigenlijik. Rabbi? ”

Doch hij inochl er spijt van hebben de vraag gesteld te hebben, de toorn verhief zich in den Godsman, zijn oogen vlamden en als een hoon voerde Jezus hem tegen; „Ik ben niet gek, Joseef. Ik kan hopen, wat ik wil. Doch zoo ik mij als een lam zal overgeven aan dat heerschend slangenvolk in Jeroeschalajie.m, dan zal hel gebeuren, omdat ik het wil en om geen andere reden.”

Jozef kende Jezus als een zachtaardig man met een vast, gelijkmatig karakter, de toomelooze vervoering ontzette hem, van schrik sperde hij de oogen wijd open en trad een pas terug. Hot was hem niet mogelijk zijn blik te weerstaan, vernederd boog hij hetibootd en stamelde: „Vergeef mij. Rabbi, vergeef mij.”

Jezus bedwong zijn veroutwaardiging en vervolgde: „Ik zal naar JeroeschaJajiem gaan, gelijk ik er altijd gekomen ben, barrevoets, geen koperstuk zal in mijn buidel zijn en in mijn hand zal ik den palmtak des vredes dragen. In den Tempel zal ik spreken over het .Godsrijk der armen en der misdoelden. Wanneer men daarin een gevaar wil zien, moet men zijn gang gaan. Doch het is een lafhartige dwaasheid te veronderstellen, dat Jehoschoea ben Nazareth ook maar het geringste zou toegeven aan de vijanden van zijn Evangelie.”

Jozef gevoelde, dat het gesprek hiermede afgeloopen was, hij groette en wilde zich verwijderen, doch Jezus hield hem terug.

„Blijf nog wat Joseef. Ik heb U verschrikt en dat is een verkeerde manier om U mijn dankbaarheid te betuigen. Ik stel hel op prijs, dal gij mij hebt wilien waarschuwen."

De raadsheer glimlachte verheugd en vroeg mei een vleug van lichten spot;

„Ik behoor dus niet tot, het slangenvolk....? " „Nog niet... nog niet..." „Nimmer", verzekerde Jozef geestdriftig. „Gij zijt rijk, daarom zult gij het Koninkrijk der Hemelen eerst na vele omzwervingen kunnen bereiken." 2)

Het romantisch element wordt nu door den schrijver in zijn werk o.m. gebracht door de liefde, die een zekere Noemi, dochter van een Joodschen bankier, opvat voor Jezus van Nazareth, maar de vader weigert haar dezen „vreemden Jood, in zijn oogen niet meer dan een geniale gelukzoeker". Haar vader eens vergezellend op zijn reis naar Jeruzalem (zij woonden te Rome), komen ze op hel marktplein van den Tempel. „Verrast bleven zij slaan, het was er doodstil, de aandacht van de ganscho menigte was gevestigd op een man, die staande in de Koningshallen van Herodus, hel volk toesprak. Noemi sperde de oogen wijd open, ditmaal vergiste zij zich niet, hoezeer hij veranderd was, herkende zij hem dadelijk, hel geluid van zijn stem onderscheidde zij uit duizenden menschenstemmen, de ontroering gaf haar oen schok, dat zij duizelde, zij deed een pas terug om tegen de poort te leunen on half wezenloos schreeuwde zij:

„Dat is Jehoschoea uit Nazarelli.”

Met haar vader, die Jezus eerst niet herkend had, blijft zij dan luisteren naar Zijn meesleepende woorden. Het volk begint zicli over Hem te ontzetten:

„Het zag in hem niet meer den Galileëer, den prediker of den redenaar, maar den afgezant uit andere gewesten. De kracht, waarmee hij die vooze eerwaardigheid aanrandde, scheen haar niet langer een roekeloosheid, maar een recht. De gemeenschappelijke ziel van deze duizenden la-omp ineen en wierp zich aan dei voeten van dezen wonderdadigen mensch, die blijkbaar een Boodschapper Gods was. Men herinnerde zich nu alles, de .gieken, die hij had genezen, de wonderen, die hij verricht had, hel Koningsgeslachl, waaruil hij zou afstammen. De aandacht van het volk begon zich steeds inniger samen te trekken, 'de stilte werd volmaakter, do stem van den Profeet scheen zich uil te zetten, zij vulde de geheele ruimte tusschen de galerijen en klom tol hel dak van de Koningshal, dat haar tot' klankbord strekte, zijn gestalte groeide en begon aan werkelijkheid te verliezen Een verwachting begon zich te vormen, niemand sprak haar uit, maar ieder zou hel kunnen zeggen: er ging een wonder gebeuren.

De Man Gods sprak nu over zijn zending, zijn opdracht van den Hemelschen Vader en verkondigde, dat hij was gekomen als de Messias. Zoo volkomen was da onderwerping van de mensohenmassa aan zijn wil, dat geen kreet van verzet opging, zelfs niet onder de starre geestdrijvers, die zich zoo juist bedwelmd hadden aan de waanvoorstelling van het Joodsche Wereldrijk, dat alle Heidenen zou knechten terwije van het uitverkoren volk.

Hij predikte geen oorlog, hij' beloofde geen Goddelijken bijstand, hij blies geen enkelen hoogmoed aan en verdoemde geen enkel schepsel omdat het geboren was buiten do landpalen van Judea. Hij sprak van niets dan van gerechtigheid en liefde. Doch onderwijl wondde hij doodelijk den vaderlandschen trots, Imolte de verwachtingen en stormend ging zijn woord over den Tempel. Een gruwel was zij hem met zijn verbloemde barbaarschheid, zijn inhalige priesterbende, zijn vadsige Levieten en zijn uitbuiten van den onnoozelen bedevaartganger. Tenslotte sprak hij van een nieuwe wet, van het blijde leven en den vrede, dia den mensch deelachtig zouden worden, als hij arbeiden wilde aan hel Koninkrijk Gods .... in zijn hart." ^)

In het slothoofdstuk van het eerste deel wordt ons o.m. duidelijk gemaakt, dat de neiging van Noemi voor Jezus, na al wat ze uit Zijn eigen mood gehoord heeft, geheel veranderd is, luistert maar naar het volgende:

„Zijn dochter (Noemi) had zich reeds volledig den gemoedstoestand eigen gemaakt van de geloovige menigte, die niet alleen tot vereering maar zelfs tot aanbidding geneigd was. Als oen vanzelfsprekend verschijnsel had zij er zich' bij neergelegd, dat de afstand tusschen Jehoschoea on haar nimmer zoo groot was geweest als thans. De juisto erkenning van dil feit had haar de gemoedsrust teruggegeven, welke zij sinds jaren ontbeerde. Zij had spoedig begrepen, wat zijn verschijning in Jeruzalem beleokende en ook wat er tegen hem, gaande, was. Wat zij aan liefde vroeger voor hem gevoeld had, was nu omgeschapen in bewondering, die aan vergoding grensde."*)

Dan Cionsti-ueert de schrijver een laatste toespraak va» den Christus in-den Olijvenhof, waarvan het slot aldus luidt:

„Mijn broeders en zusters, ik heb ü de Liefde gepredikt, het was mijn levenswerk, mij opgelegd door ons aller Vader. Ik hoop voor zijn troon te verscJiijaicn met witte handen en een zuiver hart. Én het is mijn volstrekte wil, dat gij U zult onderwerpen aan datgene, wat in de naaste dagen aan U zal worden opgelegd. Velen onder U zullen inwendig verlicht zijn door het Eeuwig Licht, dat ik voor Uw harten heb doen .schijnen. Zij zullen weenen in hun binnenkamer, een groot wee zaJ hen verscheuren, als zij hun heiligste goed door het slijk zullon zien sleepen, doch zij; zullen kracht vinden in bet geloof, dat alle dingen ten beste geschikt zullen

Avorden. Allen echter, dio nog in duisternis wandelen, hebben zich eveneens aan hun geloof vast te klemmen, /.oo ze niet verloren willen gaan, want weldra zullen ize op een harde proef gesteld worden.

Dit nu is een profetie: Jeroeschalajiem zal ons allenen mij in het bijzonder worden tot een vurigen oven, die niet gretigheid ons zal opslokken en verteeren, doch vvij zullen er uit opstijgen als gereinigde vlammen, •ontastbaar voor het zondige volk, en zoekende regelrecht den weg naar den Hemelschen Vader. En wel broeders en zusters bind ik U op het hart, voorbereid te zijn. Groot-en kleingeloovigen, lauwen en ijveraars let op Uw zaak, besteed Uw tijd aan waken en vasten en aan de overwegingen van Gods werk. Dit toch is mijn last en mijn voorspelling: Bidt en werkt, want het uur is nabij." 6)

lu het tweede deel worden de intrigues tusschen de vprschillende figuren, die de schrijver in Jezus' naaste omgeving brengt, nader uitgesponnen, waarbij de zinnelijke liefde een voorname rol speelt. De auteur teekent .lezns aan het einde Zijns levens, in Gethsemane^ in het «lozelschap ook van enkele vrouwen, onder welke Maria Magdalena. Het wordt zóó voorgesteld, dat Jezus juist een paar dringende waarsclmwingen gehad heeft van den raadsheer Jo'zef en van Claudia Procula, de vrouw van Pilatus, in verband met wat tegen Hem beraamd wordt. Dan grijpt Maria van Magdala haar psalterharp en gaat spelen. Dan staat er:

„Vooi den Christus waren dit de laatste oogenblikken van de arm-menschelijke ontroering in zijn tragisch leven. Hij zat nog buiten het gezelschap op de bank voor Jehoeda's huis en naast hem bevond zich Johannes. De muziek bekoorde hem, bracht over zijn zinnen een lichten roes, waaraan hij zich gaarne overgaf. Hij, lic wereldweter en de wereldwijze, zag bij het luisteren naar het zingend psalterion die gansche wereld in vage schittering voorbijtrekken, en een laatste weemoed huiverde langs zijn zenuwen. Hoezeer do hysteriïïche ziel van de harpiste voor hom niet meer kon zijn dan een lichaamloos schema, was de belangstelling, die lüj voor haar koesterde van een groote liefde oti droefheid. Uit den wissolzang der toonrijen sidderde *'en leven op van ijdelheid, hartstocht, verlangen, zonde en boete. Gesteund door haar aandachtig gehoor steeg plotseling een Idagend minnelied omlioog, dat voor ileze mijlgangers naar andere gewesten zijn beteekonis reeds verloren had. Hun liefste was het Rijk der Hemelen, dat zij met hetzelfde heimwee zochten als de jonge bruiid den prins van haar maagdelijke verlangens."

pa een tusschenspel klinkt het dan in de hof der verlatingen:

„Mijn vijanden spreken van mij Én die op mijn ziel loeren, beraadslagen tesamen, Zeggende: , , God heeit hem verlaten; Jaagt na en grijpt hem. Want er is geen Vei-losser. O God, wees niet verre van mij; -Mijn God, haast U tot mijn hulpe."

„De schemering was donker genoeg om te beletten, dat men de groote ontroering van don Profeet kon waarnemen. Hij weende, niet uit smart of verdriet, doch louter van de overmaat van ontroering. De woorden van den dichter, zuiver op zijn eigen toestand van toepassing, hadden door de muziek en de veelheid der stommen zoodanig aan kracht gewonnen, dat de zenuwspanning der verschenen dagen brak als een kristal, dat door een gelijkgestemden toon eensldaps tot in zijn ondeelbaarheden verbrijzeld wordt." ^)

En zoo wordt hier dan de ontmoeting met den'Satan get eekend in Gethsemane:

„Aan het eind van den Hof bij: de kloof stond een straalbundel bijna loodrecht op den grond en was de maan in het zenith zichtbaar. Hier ontmoette Jezus den Satan. Hij was een lange, schrale, flegmatische verschijning, zijn neervallend opperkleed was van zwarte zijde, versierd met zilveren sterren. Zijn glad gelaat werd gekenmerkt door mooi gewelfde brauwen en een slappe plooi ter weerszijden van den mond. Hij had die vertrouwelijkheid over zich, welke, hoezeer zij voort moet spruiten uit jarenlange bekendheid, toch ahe intimiteit uitsluit. Op onverschilligen toon opende hij het gesprek:

„In lang niet het genoegen gehad." De Christus gaf natuurlijk geen antwoord, trouwens dat had de ander ook niet verwacht, het was 'geenszins zijn verlangen een redeneering op touw te zetten, hiji had een doel, waar hij regelrecht op af ging. i

„Ik kom je waarschuwen" zeide hij, „ze zijn op weg om je te balen. Ik heb de heeren daar juist gezien. Die schoft van een Judas loopt voorop."')

Ik spaar U het verdere van de poging om Satan's laatste verzoeldiig van den Heiland te moderniseeren in hodendaagsche fantasie, 't Eind is, dat de Duivel in een visioen Jezus toont, wat er straks op Golgotha geschieden gaat, waarbij de Heiland dan zichzelf aan het middelste kruis ziet hangen, zóó, dat Hij het niet langer uithouden kan:

„In zijn ooren klonk het triomfantelijk gegrinnik van den Booze en zoozeer Avas zijn huiverende ziel onder diens hypnose, dat zijn bewustzijn heen en weer slingerde op het rythme van de droge staccato's, die uit den duivelschen gorgel rolden. Een reuzenvuist scheen hem aan te grijpen en hem te schudden, tot het hart hem stilstend en zijn oogen uit hun kassen sprongen, om hem ten slotte neer te smakken in een bodemloozen afgrond, waarin hij viel, viel...." S)

Ik ga nu verder maar zwijgend voorbijl aan de zeer realistischgekleurde hoofdstukken, waarin heel de gang van het proces en de kruisiging-zelf wordt verhaald. In een slothoofdstuk, getiteld „De Zoon Gods", spelend na de verwoesting van Jeruzalem, la-ijgt het beeld van onzen Heere Jezus meer va.n Zijn wezenlijke trekken terug en valt hel al te menSchelijke en fantastische weg, als de schrijver ons teekent de tosht van bedevaartgangers, die de Kruisweg loopen door de verwoeste stad, onder geleide van den apostel Johannes.

„De menigte was een troep ongelukkigen, wier gebed een smachting was, ja' een verschrikkelijke wanhoop ware geweest, indien het geloof niet als een rots in hun bewustzijn had gelegen. Haar verbinding met den Christus was nauw en onverbrekelijk, bij monde van Johannes werden haar smeokingen rechtstreeks gebracht tot voor Gods troon. De stem van den Apostel was als die van een beer in het woud, grommelend van smart en toorn, telkenmale als hij zijn noodkreet herhaalde.

„Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt", waarop het volk antwoordde, somber als een donkere veelstemmige wind:

„Erbarm U pnzer."

Het was geen gebed niéer in mensehentaal, maar een eentonig maatgezang van natuurgeluiden, een lied om troost met vraag en antwoord in zijn moeizame geboorte. Het was het zinnebeeld van de verlossing, de barenswee der opstanding, die in het gebed aanzwol en minderde, schokte en verslapte, totdat eindelijk de ziel in tranen haar vrijheid kon uitjubelen!"

En de Romeinsche veldheer, die dit bidden meemaakt, (dezelfde, die als jong officier het bevel had bij de Kruisiging) prevelt vol bitteren weemoed (en hiermee eindigt het werk):

„Wij hebben ons zwaar aan hem bezondigd. Want zonder twijfel is hij in vleesch en heen de Onzienlijke zelf geweest." S)

Veel behoef ik zeker niet te zeggen over dezeü, roman uit het leven van Jezus". Reeds vonden wij gelegenheid te wijzen op het onmogelijke van elk pogen om eea biographie van den Heiland te schrijven, zelfs al zou dat gebeuren in strikte gebondenheid aan de Schrift gegevens. Maai" het fantaseeren van een roman over het levea van Jezus Christus, met verwerking daarin van alle elementen, die, naar moderne opvatting, niet mogen ontbreken, is en blijft, hoe ook uitgewerkt, een profanatie.

Ubink slaat hier en daar een toon aan (het zal U reeds zijn opgevallen), die ons in de nabijheid van den Christus volkomen ontoelaatbaar voorkomt. Ondanks de goede bedoeling (zie het voorwoord), kunnen wij niet anders dan dit romantisch Jezusbeeld verwerpen, dat oms de blik op. onzen Heiland slechts vertroebelen kan.


1) Uitgegeven door , 1. M. MeulenhoH te - \msterdam in-het jaar 1919.

^) A.w. I, pg. 46/8.

3) A.w. I, pg. laO, 128/9.

3) A.w. I, pg. laO, 128/9. *) A.w. I, pg. 204/5.

») A.w. 1, pg. 21Ö/7.

») A.w. 1, pg. 21Ö/7. «1 A.w. U, pg. 60/1.

«1 A.w. U, pg. 60/1. ') A.w. tl, pg. 80/1.

S) A.w. n. pg. 84/5.

S) A.w. n. pg. 84/5. '•> ) A.w. H, pg. 223/4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's