GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OVER RECHT OF ONRECHT VAN DE NAIVITEIT IN HET GELOOFSLEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVER RECHT OF ONRECHT VAN DE NAIVITEIT IN HET GELOOFSLEVEN.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag, ot in het geloofsleven, ia den omgang der ziel met God, de naieve „houding" of zelf-openbaring recht van bestaan' heeft, moge praktisch genomen niet veel menseben bezig houden, ze heeft niettemin recht, om aan de orde gesteld te worden. In de naïviteit wordt doorgaans gezien de ongekunstelde, eenvoudige blooti'eving van eigen wezen, in tegenstelling met de beredeneerde, opz.-'ttelijke, gecompliceerde handeling. Toch laat zich de vraag stellen, of tusschen naive en opzettelijke, bestudeerde handeling een tegenstelling b3staat, en of het waar is, dat het één hat ander uitsluit. Het gewone leven stelt deze vraag reeds, en in het zelfonderzoek van de ziel «iringt zij zich herhaaldelijk op.Onze tijd geeft herhaaldelijk blijk van graote waardeering van of „naïviteit" als bij uitstek godsdienstige deugd, en openbaringswijze. Heiier b.v. vindt haar in het primitieve gebedsleven en constatesrt ze eveneens in het gebed van groote geesten van het Christendom. En een filosoof als Peter Wust prijst de naivileit als fase op den weg tér verlossing.In het opkomen van den drang naar, en in de pleidooien vóór, een naieve levensontplooiing en openbaring moet men, voorzoover het verschijnsel zich losmaakt van het positieve Christendom, wat zijn ojikomst en probleemstelling betreft, veelszins een reactie zien tegen het intellectualisme, levensver, , zakelijk"ing, enz. Deze reactie mist zelf — wat trouwens begrijpelijk moet zijn — de spontane naïviteit, en is ook niet positief christelijk te achten, noch in wezen, noch in bedoeling. De wüze trouwens, waarop dooigians het ideaal bepleit wordt, en de daarbij gegeven voorstelling uitgewerkt wordt, is zelf telkens tegenstrijdig. Christenen zuUen dus in het beantwoorden van de hier aan de orde gestelde vraag zelfstandig hun weg moeten kiezen.Laat men zich door de Schrift leiden, dan blijkt, dat zii noch in het bericht omtrent da schepping van den mensch, noch in haar onderwijs omtrent zijn val, de mogclükheid en aanvankelijke verwezenlijking z'^er verlossing, de naïviteit voorslelt als een deugd, waarin dan bil uitstek het beeld Gods zou te vinden zjjn. Eerder staat de zaak omgekeerd: bewuste reflexie, opzettelijkheid, samengesteldheid van leven en levensfuncties, worden ais onmisbaar voor den waarachtigen dienst v a n, en den verborgen omgang m è t. God voorgesteld. Niet anders doet onze belijdenis. Wat men zegt omtrent Christus' eisch, om „te worden als de kinderkens" wiJst, goed beschouwd, in dezelfde richting.

V. (Slot).

Wanneer we in dit laatste artikel nog even op heb Schriftbewijs inzake ons vraagstuk terugkonaen {verleden week was er geen plaats meer voor afronding), dan wijs ik nog met een enkel woord over de bijbelsche voorstelling van de „eenvoudigheid" van den religieusen mensch, en op de men-Rchelijke ziel van Christus.

Er zijn, wat het eerstgenoemde betreft, inderdaad bijbelplaatsen, die rechtstreeks of zijdelings banlielen over den eenvoud, over de eenvoudigheid, van het geestelijk-of gelools-leven. Afschrijven kan ik ze niet; wie wil, leze — om maar enkele voorheelden te noemen — zelf maar eens na, wat er staat in: atth. 11:25 (maar hier is het „kinilerlijke" bedoeld als de hulpbehoevendheid, het vragen, en dat met bewustheid en op-^'61 tel ijk, en de „openbaring" maakt de geloo-\'igen uitermate reflexief, want ze gaan het juiste verband zien en leggen tusschen de „krachten" dio Jezus doet, en zijn verborgen wezen). Of in:1 Cor .2:1 (maar daar is de tegenstelling een heel andere, dan hier het verband bedoelt). Of in: atth. 10:10 (maar hier wordt de „argeloosheid" der duiven, stel, dat men zoo zou willen vertalen, dadelijk van. alle bijgedachte van strikte ènopzettelijkheid beroofd, door de onmiddellijk volgende toevoeging van de , , voorzichtigheid der slangen"!). Of in: and. 2:46 (maar hier is, blijkens grondtekst, niet bepaald de „naiviteit dos harten", maar de effenheid des harten; de golven waren in het hart der broodbrekende christenen gestild, de bodem was weer „glad" in hun ziel; de oneffenheden waren gladgestreken, de stormen waren gelegd). Of: n Ef. 5:6 (maar het dienen, dat de slaven, de christen-slaven, hebben te doen in „eenvoudigheid des harten" is geen , , naieve" levenshouding; hun zelfbepalmg is integendeel zeer bewust, want ze moet zich scherp concen treeren alleen op de één e relatie: laaf tegenover patroon, zonder toe te geven aan het (natuurlijk ojjkomend!) gevoel van verzet uit hoofde van die an.dere, veel hoogere (", "> , verhouding: hristen tegenover heiden, of iets anders; bovendien bewijst de term „met vree ze en beven" dienen, dat dit alles groote inspanning, bewuste levensstrijd kosten moet; en de „eenvoudigheid" des harten moet hier bij die slaven wel allerlei onware, en o n e e r 1 ij k e oogmerken buiten beschouwing laten, Col. 3:22, maar volstrekt niet de opzettelijke, bewuste, doelstelling; de christenslaaf mag zich tegenover zijn heidenschen meester niet „argeloos" gedragen, maar, om zoo te zeggen, hij moet tienmaal meer opzettelijk, bewust, beredeneerend, zijn dan zijn heidensche patroon; want dio patroon kan een wildebras zijn, of een ftiiftype, maar de christenslaaf draagt het juk, en heeft de spanning van het drama aller tijden in hoofd en hart: ruis en kroon van Christus zijn zijn motief, gelijk voor Israël ook de sabbathsviering , .beredeneerd" wordt op gelijke wijze, in Ex. 20 en Deut. 5).

Neen., zulke uitspraken zijn toch geen passend opschrift voor het rustbed van den naleven mensch. En wie wil kan — ik heb geen plaats meer voor uitwerking van mijn aanteekeningen — precies dezelfde bijbelsche gedachten terugvinden, en de snijding van dezelfde lijnen aantreffen, als hij de woordenboeken naslaat op de hier in aanmerking komende synoniemen, mits hij ze opzoekt in den tekst, en dien dan weer leest in zijn verband'), telkens weer (haplotês, haplous, akeraios, nêpios, aphelotês, akakia, akakos, etc). Zoekt iemand in den bijbel naar zelfopenbaringen van den geloovigen mensch in naieve oogenblikken, dan vindt hij er mooie tafereelen bij: anna bidt aan den tempelmuur, Nehemia doet, wat men tegenwoordig noemt een „schietgebed" (al vergun ik mij, deze exegese van Neb. 2:4 disputabel2) te stellen); de liefde der geloovige zielen gaat altijd haar eigen kennis-en bewustzijnscirkel te buiten: leere, wanneer hebben wij U gevoed, gekleed, gelaafd, bezocht? En zoo kunnen we verder gaan. Maar anderzijds, — de schaduwzijden van zulke onbevangenheid zijn er ook: e argelooze zieltjes worden een gemakkelijke prooi van de verleiders, Rom. 16:18; de vrouwtjes, die altijd leeren en nimmer tot kennis der waarheid komen, zijn een schrik voor den trouwen pastor, en ze zetten de onderdeur van hun huisje te gemakkelijk open voor leelijke indringers; en Zebedeus' vrouw, Salome, die bovendien ook nog haar zonen infecteerde, moest heel wat afleeren; na het uur, waarop zij, meer naief, dan theologisch zich over den Messias bezinnend, een goed plaatsje voor haar beide zonen vroeg in het Messiaansche rijk. Naïevelingen van het slag van Merijntje Gijzen^) kunnen gemakkekelijk twee heeren bewonderen, of liethebben, omdat ze nog niet onderscheiden; ze mogen den pastoor wel en ook de Kruik en Flierefluiter. Maar Merijntje „DIENT" dan ook niet. Wat hel „dienen" betreft, „niemand kan twee heeren dienen"; want het dienen, dat vraagt consequentie, dat trekt lijnen, dat zoekt naar den achtergrond van de verschijnselen, dat ontleedt beeld, en werk, en optreden der „heeren"; wie aan het , , dienen" toe-gekomen is, die móet de naiviteit van Merijntje wel kwijt. En gauw ook. En voor goed. De naiviteit n.l, als een soort van blijvenden toestand.

Of misschien de bijbel de „kinderen in verstand en boosheid" aanprijst als begeerenswaardige kolonisten van het koninkrijk der hemelen? Men zou het haast willen zeggen, als men Rom. 16:19 leest: k wil, dat gij wijs zijt in het goede, doch on noozel in het kwade. „Onnozele Kinderen"? Neen. Want de écht onnoozele kinderen zijn onnoozel te midden van het kwade, ze zitten er „in", en het kwaad zit in hen, voordat ze er erg in hebben. Maar hier is gezegd: nnoozel TOT het kwade (niet „en", maar „eis"). Bovendien is onnoozel hier niet dom, argeloos, naief, maar „louter, onvermengd, achttien-karaats".

De naiviteit laat in de bijbelsche figuren, zoo vaak ze zich openbaart, met hetzelfde gemak haar licht-, als haar schaduwzijde zien. Ze blijkt een even gewillige doorgangspoort voor de zonde als voor de deugd. Daarom is ze ook geen deugd, gelijk we reeds zeiden. Laat ons van het samentreffen van deugd en ondeugd in hetzelfde oogenblik van „naieve" zelf-openbaring één voorbeeld noemen (we zijn pas de lijdensweken ingegaan); ik bedoel: Simon Petrus op den berg der verheerlijking. Nauwelijks is hij met schrik ontwaakt, of hij heeft al een „voorstel" bij de hand. De anderen. Jakobus, en Johannes, moeten nog eens zien, wat er te doen is, maar Petrus „antwoordt" al: hij reageert fluks, onbevangen, de Meester heeft hem alweer precies gelijk hij is. Wat laat nu hij zien? Zijn deugd, liefde, ijver? Zeker, die ook. Want hij rekent er zóó maai-op, dat, als HIJ er iets voor voelt, geïmproviseerde tentjes (tabernakelen) te maken voor den Meester ea Mozes en Elia, dat dan de andere twee discipelen dadelijk mee doen; wie zou niet vliegen voor den Meester? Voorts: hij denkt niet aan zichzelf en de andere leerlingen maar alleen aan den Meester en de hemelboden: niet 6, maar 3 tabernakelen wil hij maken. En hij zal zoo dadelijk wel beginnen. De liefde spreekt. Maar tegelijk komt zijn dwaasheid en zijn zonde vrije passage nemen, want de naieve mensch „belijdt" niet, en

„profoteert" niet, maar „flapt eruit". Het is immers dwaasheid, die idéo van. geïmproviseerde tentjes voor hemelgezanten, iioodwoningen voor de verheerlijkte renzen der eeuwen, on voor den Koning der eenwen zelf. Het is een grillig opwerpsel vaii Simon, krom en zonder stijl; — en dat, in het imr, waarop de groote lijnen van Gods „gemaakt bestek" - welke stijl! — besproken worden tiisschen (Uuistus en de kerk van boven Ook is Simons voorslag zonde; want als Petrus in Matth. 17 nog eens goed had nagedacht over Christus' lijdensprofetie (dat Hij MOEST lijden) in Maath. 16, dan zou liij niet getracht hebben, ( hristus af te houden van het kiezen van dood en duisternis, door een voorstel tot prolongatie van leven en licht. Achter Mij, satan, want ge zijt Mij Ie vrijmoedig en te vleeschelijk in uw naiviteit. Waarom leeft gij niet uit hetgeen ik u pas geleerd heb'?

En om te bewijzen, dat de naieve babbelpraat van Simon op den berg der heiligheid Gods geea enkel bloempje geworpen heeft voor de voeten der hemelboden, noch van Gods kruisgozant, daarom besluit God dit profetisch-symbolisch tafereel met een vermanend woord: HOORT hem! Hoor, naïeveling, want niet de beleving van uw moment, doch het bijhouden van de tijden en gelegenheden Gods, en van de knooppunten in de heilsgeschiedenis, is leven en licht en zaligheid. Viert niet uzelf, maar hóórt hèm.

Willen wij gelijk gezegd is, nog even een blik in de ziel van den Christus slaan? Wij naderen haar met eerbied, en weten, over den zondelooze niet te kunnen spreken, gelijk het behoort.

Maar het is ons dan ook genoeg, in den tweeden Adam te zien bevestigd én volkómen gemaakt, wat verleden week omtrent den eersten Adam, Adam van vóór zijn val, gezegd werd. Dit n.l., dat er geen sprake is van eenig contrast tusschen Christus' „natuurlijk" gevoel en bevinding en zelfbevrediging eenci'zijds, en hetgeen door den omgang met menschen, door opvoeding en milieu, door den van buiten naar hem toekomenden eisch der wet, of ook door onverwachte wendingen in het leven buiten hem, op hem toekomt om beslag te leggen on zijn (jegens den Heere) „knechf'-elijk bestaan. Meer dan eens b.v. zien wij, dat Christus behoefte heefi aan rust; dan trekt hij zich terug, wil bidden, zoekt de stilte en vermijdt de menschen. Maar als op zijn weg hem bezetenen ontmoeten, of een schare komt hem achteraan, en. vraagt om prediking van het Woord, dan vloeit de daad der actieve gehoorzaamheid, der ambtsbediening, zoo dadelijk uit zijn ziel voort, en zelfs een wonderdaad (spijziging der 5000) komt erbij, om den loop va).i het ambtswerk toch vooral niet te verhinderen, door gebrek aan proviand. 'Was nu het eene „natuurlijk", spontaan, onbevangen, en het andere niet? Neen, beide waren een staan èn een opstaan in de liefde, eou onmiddellijke, maar altijd zuivere, re-actie op de actie van het leven, hoe die dan ook zijn mocht. Christus, hetzij Hij. de pauzen zoekt in den arbeid, of, nog eer Hij daartoe komen kon, het werk des Vaders methodisch ter hand neemt, Hij is iu die beide altijd gaaf en goed. Leg de geborduurde spreuk . van Kierkegaard, dat het „systeem een omiiilnis is, waarin ieder mee komen kan" als hl.adwijzer in de evangeliën, en lees die dan nog eens na, als ge den Mensch Christus .Jezus ziet, dan gelooft ge niet meer aan die sjjreuk, do bladwijzer moet eruit. Een „natuurkind" is .Tezus niet geweest; Johaimes moest nog Jiaar de woestijn toe, om af en aan te leeren, maar de zondelooze Christus komt tot ontwikkeling in de gewone maatschappelijke samenleving van Nazareth. Een ander voorbeeld: Twee scharen naderen elkaar van tegenovergestelden kant; de weg wordt versperd, de begrafenisstoet moet even ophouden op don' kerkhofweg van Nain. Alles lijkt evcji gewoon, en zonder overleg. Niettemin is daar te Nain een bewuste, reflexieve, openbaring van Christus, Messiaansche zending. Ontferming beweegt hem tot tranen toe bij Lazarus' graf, bij de baar van. Nains jongeling, .Tairus' dochter; maar niettemin heeft elk wonder een vaste plaats in zijn program, een bepaald, en door Hem bedoeld', uitgelokt, efrect in de verwikkeling, in de botsing met het vleeschelijk Israël. Doorzichtige opzettelijkheid verbindt zich steeds met^ loutere „natuurlijkheid" („natuurlijkheid" heeft bij den Zoon des menschen nóóit .een ongunstige betoekenis, zooals bij ons). Hij toornt tegen den onvruchtbaren vijgeboom, maar geeft tegelijk aan de toeziende jongeren een onmisbare manifestatie van de kracht van Zijn Woord, opdat zij het kunnen uithouden, straks, bij een kruis.-Hij gaat, bewust, naar Jeruzalem, doorziet de streken van den „vos" .Herodes, weet, wat in de menschen is, heeft alles en allen doorzien, overzien, ingezien, maar niettemin komen. Hem de tranen in. de oogen, als Hij de stad nadert en is blij, als de jongens van de stad hosanna zingen, nu de groote menschen broeden over het „kruis I-Iem" (Matth. 21). Als kind blijft hij, „zonder erg" - -immers, een zuiver kind — staan, als daar geleerde heeren bezig zijn met het Woord des Vaders, maar hij heeft daarbij dadelijk de bewustheid bezig, en de apologie is gereed: wist gij niet, dat Ik MOEST zijn in de dingen Mijns Vaders? Zuiver mensch, roept hij aan het kruis om drinken, drinken. Maar is de drank bedwelmend, dan reciteert Zijn Ziel zich in haar diepten aanstonds alle geboden van den Raad des Vredes, en Hij drinkt niet, want bedwelming in het offer-uui' is in dien raad niet bestaanbaar.

Wij gaan niet verder. Slechts dit leggen wij vast: Jnzooverre Christus' ziel nooit de zonde gekend heeft, is de vraag, of HU zich uiten mocht en denken mocht zonder ^elf-ontleding, en zonder bewust en apert contact met alle machten, om hem heen, natuurlijk een heel andere kwestie, dan wanneer bij ONS die vraag gesteld wordt. 'Want Avij hebben wèl de zonde. De vergelijking gaat in dit opzicht niet op.

Maar voorzoover men zich onder ons soms afvraagt, of de naieve levenshouding goed is in den wedergeborene, of zij de ontplooiing kan bewerkstelligen va.n. de puurste levensheiliging en of zij de mystieke weg, althans de mystieke vloer is, inzóóverre is de herinnering aan Christus wel degelijk op haar plaats. Want, hij was een waarachtig mensch, ons, buiten de zonde, in alles gelijk. Ook in Christus is ontwikkeling, groei, een „leeren" van de gehoorzaamheid (Hebr. 5), en dus moest het verband tusschen doel en middel, tusschen oogenblik en toekomst, tusschen zielediepto en wereld-roering daarbuiten, tusschen intentie en attentie, tusschen de. kennis Gods met effect en de kennis Gods met affect, tusschen eerste roeping en volgende roepingen, tusschen neiging en plan, bij Hem toch ten deele langs de wetten van de zuivere menschelijke zielsontwikkeling gezocht worden en gevonden, gelijk ook bij ons.

En dan is het voor dit oogenblik ons genoeg: hierop gelet te hebben. Toen de tweede Adam zich in de plaats van den eersten stelde, toen sloot de Satan zich aan bij zijn „natuurlijke" neiging, en wilde Hem brengen tot naieve zelf-ontsluiting, zonder te letten op Zijn levensprogram. Maar de Geest dwong hem den aaideren kant uit: weg van de naiviteit, en 'toen ontstond een worsteling om te komen tot het moeizame, maar oprechte, en zelfs dan nog zich volkomen bij al Zijn zielediepten-aansluitende, redenoerende woord: „daar staat geschreven".

Zie hen, Satan en Geest. Is Jezus gedoopt? Dan hijgt zijn jongemannenhart (ons in alles gelijk!) tot de ambtelijke roeping, de gehoorzaamheid, de taak. Vacantie nemen, na den doop, neen, dat wil zijn „naiviteit" op dit moment zéker niet. Daarom zegt Satan: eem geen vacantie: chaf u brood, begrijp toch wel, dat Uw Vader geen dwaastyrannieke Saul is, waiit Uw Vader begrijpt wel, dat wie Zijn oorlogen voeren wil, honig eten mag. Geen vacantie. Maar de Geest werpt, drijft, den Gedoopte in de woestijn, en geeft hem noodgedwongen, meqx dan een maand vacantie (frons uw hoofd niet bij dat woord in dit verband; het beteeken.t; ledigheid, vacature, het past hier allervcrschrikkelijkst; . De Geest gaat in tegen Jezus' naieve neigingen. Of liever: aar ligt Hij het kruis aan op. En zoo is het óók met den tempel: ezus' vurige wagens zouden, met Hem als ruiter, er zóó wel op willen afgaan:30 jaar, pas gedoopt, d.w.z. „verordineerd en bekwaa.md"(!) en „ons in alle weten van groei gelijk". Satan sluit zich erbij aan: pring, zegt hij, van de tinnen af, dan zien ze u zoo, en dan. zijt ge ineens midden in het werk. Maar de Geest laat Christus reflecteeren over teksten; de rabbijnen nu deden desgelijks, en de concilies ook: r is geschreven: en psalm en een tekst, komen bij dit „geval"; en velen zouden tegenwoordig het zoo iiiet willen. Met de derde verzoeking: de koninkrijken), staatjiet, . evenzoo.

Om kort to gaan: Satan wil'zich aansluiten bij dj naieve, spontane, opwellingen, en wil door dej naieven Mensch als .'t ware uit zichzelf te lokken de wereld doen vergaan, definitief nu. Maar (J^ Geest dreef den Zoon, die nog „leeren", nog groeien moest, tot de reflexie.

Toen heeft de Zoon overwonnen, door vaji 4 zielediepten tot den uitersten boog der bereikbare, en over-zien-bare terreinen van werk-zaamheid Zijn stralen te trekken in gehoorzaamheid. Elk nieuw oogenblik en elk nieuw werk van gehoorzaamheid paste zich aan, maar hoe I-Iij geperst werd, tot de reflexie volbracht was... En ja, toen het voorbij was, toen kwamen de engelen, de dieren, en dien den Hem: toen kwam er dus een moment van een paradijs. Toen mocht Hij even „zich laten gaan naief zich overgeven. Toen was bet ook een ongezien plekje in een woestijn, en dan, voorportaal YW den hemel. Maar toen het werk weer riep, w dat paradijsmoment, en de reflexieve tocht vmg aan: zijn uitgang tot en in Jeruzalem.

Indien dan zelfs de Zondelooze niet eens de gehoorzaamheid „leeren" kon, zonder dat alzoo de bewustheid, en de wil tot zelf-bepaling, tot het uiterste gespannen was, en de geest van Christus draden lei door al de Schriften, en touwen spande over heel Gods wijde wereld, en het schema dei wet plantte in zijn ziel en geest, hoeveel te meer zoir dan dit niet voor U zoo zijn, gij die liclijdl, ivat er staat in het avondmaalsformulier: uw midden in den dood liggen, uw dagelijks strijden met de booze lusten, de zwakheden, uw den ijver niet liebben, gelijk het behoort?

Hebben we hier (zeer enkele) Schriftgegevens bijeengebracht, zoover ons bestek dat toeliet, dan maken we nu onze rekening op, en bepalen onze houding. In den vorm van enkele opmerkingen willen we dat doen.

1. De naieve mensch, wiens leven door de naiviteit getypeerd zou worden, hij wordt meer als abstractie gezocht, dan als concreet mensch erkead. Het ruwe spreekwoord over gekken en kinderen, die de waarheid zeggen („waarheid" is hier wat losjes gezeid) is ondanks alles in onzen tijd nóg niet zijn vleugels kwijt geraakt, het is nog een „gevlei! geld woord", gelijk men, uit te groot respect voor zichzelf, de spraakmakende gemeente haar spieekwoorden hoort betitelen. Werkelijk, aan het eind gekomen, vragen we elkaar nog eens: hebt U den naieven mensch al eens aangetroffen, buiten, de kin derkamer en het krankzinnigengesticht (van liet spreekwoord van zooeven)? Niet ten onrechte, zegt Heiier, dat de naieve mystiek toch altijd weer overneigt tot reflexie; ze spint de dingen, ook van de eigen ziel, haarfijn uit; haar ascese bedient: zicli vaak van geraffineerde middelen; , juist de naievelingen der mystiek komen met een „training ol soul" (monniken, mystieken, Franciscusl). Noem het hun niet kwalijk; ze künïien immers geen contrasten uitbeelden, die alleen de losgeslagen refexieve mensch heeft verzonnen. Christus vraagt aan Petrus ook tot 3 maal: hebt gij mij lief? Den éénen keer gebruikt de tekst daar een woord voor liefhebben, dat meer óverneigt tot de naieve liotdcsuiting (philein), den anderen keer een woord, v.aaiin de liefde afgronden, peilt, geestelijk zich zegt en zingt, vroom verzint, on de reflexie burgevicclit geeft (agapaan). Wat Christus niet scheidt, en wat het leven steeds weer verbindt, dat zullen wij niet van elkaar rukken.

2. De naiviteit, heeft nooit recht zonder gelijt tijdige verbintenis met de reflexie. Het is onnoodig. alleen maar de tegenstelling te maken tusschen den naieven mensch en den mensch, die door cultuur, omgeving, enz. tot een , , samenge> teld' wezen geworden is. Want cultuur kan goed zijn; de gewasschen en gewassen mensch Gods schept trouwens zijn eigen cultuur op grond van de Ijekeering en is zich dat zoowel synthetisch als antithetisch bewust. Alle schepsel Gods is goed, móet als zoodanig onze aandacht hebben, en vraagt in rekening gebracht te worden, juist door den christelijken belijder, die God in „AL" zijn werken wil heiligen, roemen, prijzen. (Zondag 47). De wasdom in het geestelijke openbaart zich niet in toenemende naiviteit, alsof die zich scheiden kon van de actieve overlegging, waarneming, ziels-vorming, aanschouwing, enz. Want dit zou ongehoorzaamheid zijn aan God, die ons geen oogenblik k^' recht toekent, de relatie tusschen subject en object (vgl.. ook Aalders, Mystiek, Gron-. '1928, 398)

naar ons eigon traag, ot egocentrisch, believen, te beperkeii. Wie geeft ons het recht, het oog te sluiten voor iets, dat in. de wereld Gods is; of, om (aeestehjk gesproken) alleen die stralen van zijn zonlicht op ons te laten inwerken, die onze bedorven, eenzijdige smaak, zoo mooi vindt"? Slechts nlle stralen samen, die in het spectrum vereenigd zijn geven de zon. weer naar Gods maaksel. Dat is óók waar, van het openbaringslicht. Van de zon der genade. Reflexie heeft het zonne-spectrum ontleed in zijn verschillende kleuren; reflexie ook bedient zich soms van. één enkele straal van liet licht (de violette straal b.v.). Maar dat mag nooit als levensregel, laat staan, als paradijsweelde, worden aangemerkt. Het kan soms zijn tot genezing, ook geestelijk (om b.v. eenzijdigheden te corrigeeren\ maar — dan. is ook alle naïviteit zoek geraakt, en wordt een poging gewaagd, die bedoelt, ontvankelijk te maken voor het vollo licht. De naiviteil. zelf echter verlegt het accent van de aanschouwing t è t de genieting, de beleving, de zelf-uitstorting. Dus heeft ze twee kardinale fouten begaan, als ze zich tenminste handhaven wil: ten eerste, dat de 3 ambten vaneden christenmensch (profeet, priester, koning) gescheiden worden-ten tweede, dat ze in de bediening van het ambt der geloovigen de ontvajigst wel wil (ongecontroleerd), de ontvangst n.l. van Gods gaven (zooals een bloem zich openstelt voor de zon), maar niet toe komt tot de daarop reageerende bewïiste daad. Ze geeft God niet terug, wat Hij eerst ons gaf. Ze leeft idt de „Gabe", het voorrecht, en laat na de „Aufgabe", de roeping. ïbch zijn die twee steeds één. Daarbij heeft ze ook een fout begaan in de verhouding tusschen object en subject. Ze trekt haar actief waken en bidden en liefde vol begeeren van het object (God, de wereld, de bizondere en 'de algemecne genade en openbaring) terug, om zich als subject te presenteeren aan den als aanwezig en belangstellend onderstelden onbekenden God. Die wordt straks natuurlijk — als dat door-werkt — de onbekende' af-god, het idool. Ze zou, als toestand voortdurend', beginnen het objectieve bestaan te verwazigen en te verwarren, want „het naieve denken komt licht ertoe, het teeken met de beteekende zaak te verwisselen" *), en verruilt tenslotte objecten voor ejecten •'').

3. Het leven zelf corrigeert trouwens reeds zijn eigen roep om naïviteit. Hoe komt het anders, dat het woord „naief" wel aardig en mooi klinkt, zoolang het op zichzelf staat, maar dadelijk een bedenkelijken bijsmaak krijgt, wanneer het in een bepaalde samenstelling gebruikt wordt? „Naief realisme", daarvan spreekt men doorgaans, om do aanwezigheid van duidelijk aangegeven distincties te ontkennen. Het „naieve wereldbeeld" onttrekt de „eerste beginselen" der wereld aan de kennis, en — • aan de openbaringswerkzaamheid Gods. En de „naief-my tholog is ch© eeuwigheidsgedachte" werd nog onlangs omschreven als zulk eene, waarbij „men de eeuwigheid opvat als een verlenging van den tijd naar voren en naar achteren""). Maar daarmee is voor een gereformeerde haar vonnis tegelijk geveld, want zulk een voorstelling van het begrip „eeuwigheid" is in strijd met de gereformeerde filosofie en dogmatiek. Daarom heeft de studeerkamer van den denker, die het woord „naief" niet anders dan als schadepost voor zich erkennen kan ~ (ondanks de bewering'), dat het naieve wereldheeld de waarheid meer nabij komt, dan het m°echaniscb-quantitatieve, een tegenstelling, die niet deugt), - - ik herhaal: daarom heeft de studeerkamer van den denker, den dichter, mysticus, bidder, die zich ophoudt in de kamer zijner „zielseenzame meditation", gewaarschuwd voor dat woord. En het is een ongeluk, , als die twee kamers niet met elkaar in verbinding staan, en als de eene bewoner niet van den anderen leeren «'il; „de Heere heeft ze beiden gemaakt". - i. In het-godsdienstig leven keert de naïviteit, indien zij ooit wordt gescheiden van, of gesteld tegenover, de reflexie, en wat voorts als haar viiand voorgesteld wordt, altijd op den weg der voortschrijdende openbaring ' en genade terug; ze slaat op Gods wegen achteruit. Voorzoover men spreken kan van een ontwikkeling in de geschiedenis der openbaring keert de naïviteit terug tot het overwonnen Oudtestamentisch standpunt van vroeger, toen God (volgens gereformeerd inzicht) nog een nauwen samenhang wilde tusschen den religieuzen mensch eenerzijds, en het „miheu", waarin hij leefde, de natuur, die hem voedde en onderrichtte, de symbolen, die zijn geest moeten instrueeren, anderzijds, en dezen samenhang voor een tijd liet bestaan. Want God heeft de openbaringsgeschiedenis verder gebracht, door het licb.amelijk oog (natuur, schaduw, symbool, teeken) al minder, en het geestelijk oog al meer te doen te geven, en het rechtstreeks te vullen en te ververzadigen met zijn liéil. Terugkeer tot de naïviteit is daarom den Pinksterwagen des Geestes en des N. T. terug wentelen tot zijn oud-testamentische, thans door God verlaten, wegen. Onder Israël had (ook wegens den samenhang tusschen naïviteit en natuarleven) ^) de naiviteit-in het godsdienstige meer recht dan tegenwoordig; niet, vanwege den beweerden rijkdom der naiviteit, doch vanwege de wezenlijke onvolkomenheid, tot op Christus, van Israels openbaringsleven. ~-En wat het persoonlijk geestelijk leven betreft, ook daarin is altijd, als 't goed is, ontwikkeling. Terugkeer tot de naiviteit, opzettelijke verheerlijking daarvan, voert het christelijk leven terug tot het (te verlaten) eudaemonistisch element in het gebed. De geestelijke mensch moet almeer eigen genieting ondergeschikt maken aan de verheerlijking van God; de naieve houding evenwel geniet meer, dan dat ze liturgisch dient, met engelen, zaligen, met al de zangers van Gezang I (Te Deum).

5. Daarom kan een eenzijdige naieve houding, die ten koste vixn de reflexieve zou willen bestaan, nooit anders • zijn dan: ó f een zwakke b e-g i n - phase van geestelijk leven (in de kerk of individueel in het hart), die overwonnen moet worden door de sterkere inwerking van den Geest der profetie, der strijdvoering, en der priestei'lijke liturgie; óf een zondig terugslaan, een miskenning van Gods gaven, een weigering van Zijn voortschrijdend werk ter evolutie-van wat Hij schiep in natuur of genade. Op zulk een anti-reflexieve houding vallen alle vonnissen, die in vorige artikelen reeds ter sprake kwamen, en die thans niet nader worden ontleed of herhaald. In het kort zijn het deze aanklachten: egocentrisch leven, inplaats van theocentrisch; nalaten, van het zelf-onderzoek; zonder controle naast deugd óók schande, zonde. God als levensoffer aanbieden; de , , armen van geest" gelijk de Schrift ze toekent, karikatariseeren door zoowel eigen armoede, als Gods rijkdom te vervagen, en in plaats van het bewuste gebed, dat om genade schreit, al te gemeenzaam rekenen op gratie van God.

6. In de naiviteit ligt dan ook geen positieve eerlijkheid, maar alleen afwezigheid van oneerlijkheid. Afwezigheid van ondeugd is geen deugd. De eerlijkheid voor God wordt door strijd verkregen; de reflexie etc. werkt ze niet tegen, maar is zelf V o o r w a a r d e daarvoor.

7. In den volmaakten mensch - -Christus, den hemelmensch ~-is volkomen hai'monie tusschen alle. verhoudingen, in-en uitwendig, en tusschen alle functies van ziel en geest. Daarom mag in den hemel de mensch naief zich openbaren, omdat de bewuste aandacht, enz. daardoor ginds nooit meer geschaad wordt. DAAR is de naiviteit een rust-stand in den rythmischen levensgang der zaligheid; een "rust", die het „werk" evenwel niet breekt, maar ermee samengaat.

8. Hieruit volgt, dat bij wassend geestelijk leven, bij sterker openbaar wordende genade de naieve genieting, en uitstorting der ziel voor God, wel waarlijk schoon en goed K.AN zijn. Zij is dat dan evenwel niet omdat er naiviteit is, maar omdat EN VOORZOOVER geest en ziel van genade zijn vervuld. Voor zichzelf heeft evenwel de geestelijke mensch daarin dan ook geen „getuigenis, dat hij Gode behaagt". Dit zal hij alleen kunnen weten uit de bewuste onderzoeking van. zijn leven voor God, met het antwoord op de vraag, of zijn werken zijn „uit het geloof, naar de wet Gods, Hem ter eere". Hij zal zichzelf niet vertrouwen, ' en daarom nooit naief, zich aan zichzelf overgeven durven; hij zal zich alleen a au God durven overgeven. Dit is ook een rust-stand, maar slechts de „arbeiders" bij God komen erin.

Wil men mythologische beelden, welnu, laat Prometheus en Iphigenia (zie art. 1) geen tegenstellingen zijn, want desnoods mogen ze trouwen. Wil men een bijbelsch beeld: Maria en Martha moeten elkaar niet aanklagen, maar aanvullen. Het is dwaas, dat iemand, die weet, dat gedichten in strofe-vorm, en drama's in akten, en kristallen in vlakken en hoeken gegeven worden, en fuga's in takten, dat dus de opzettelijkheid, het mozaïekwerk, de eenheid kan hebben, en tenslotte veronderstellen, en omgekeerd, de in zichzelf gekeei-de Maria van de naar buiten werkende Martha scheiden wil").

Tenslotte: wat is het toch mooi, gereformeerd te zijn. Wie de Schrift laat spreken, en de belijdenis kent, , die zal telkens weer ervaren, wat hier bleek: gereformeerde theologie leeft niet bij de gratie van de filosofie, maar stelt haar eigen vragen; de mystiek is geen zielkunde, maar bouwt uit de Schrift haar eigen zieleleer. De geloofswetenschap, de mystieke ervaring, zóó gezien, laat alle ruimte voor psychologische debatten. Over Freud 'en Rousseau mag de wereld nog strijden, , zooveel ze wil; maar de kronkelingen, der wetenschap kunnen niet dicteeren de wetten van de gemeenschap der ziel met God, noch haar daarin, hinderen.

Verhinderen, noch zelfs ophouden. En wie de gereform.eerd6 theologie maar rustig aan wil liooren, die zal telkens weer bevinden, dat ze niet eenzijdig is en niet de ééne lijn uitwischt, als ze do andere trekt, maar dat ze tegenstellingen verzoent, zonder paradoxaal of irrationeel te worden; ook de tegenstelling tusschen naiviteit en reflexie, eenheid en verdeeldheid. Wat in de kunst verbonden worden kan, het mozaïekwerk en de natuur, zou dat trouwens in een ziel moeten gescheiden zijn ?


1) Zie ook nog Rom. 2 : 20; Rom. 16 : 19; 12 : 8; 2 Cor. 9 : 11; 8:2; Matth. 6 : 22—23; Lucas 11 : 34—36 (het oog in overeenstemming met de ziel); 2 Cor. 1 : 12.

2) Want het is mogelijk, dat de vraag van den koning officieel gesteld werd en na eenigen bedenktijd even officieel moest beantwoord worden.

3) Een den laatsten tijd uit een romancyclus bekend kinder type.

*) Heymaiis, zie Eister, Wtbch. d. pliil. Bisgriffe, 4e Aufl. 1928, II, 313.

') Eister, s. v. Ejekt, etc, Oiver Clifford, Pearson.

") Dr Anders Nygren (hoogt, te Lund, Zweden.), Religieusiteit ea Christendom. Uit het Zweedsch, door J. Henzel, G. J.

A. Ruys' U. M., z. j. 108, 109. , „ , • "-- - . ^^^^ij Geisteswelt,

^) Op deze kwestie, die ous onderwerp zeer nauw raakt, ben ik in deze artilcelen opzettelijk niet ingegaan; toch wil ik hier even aanduiden, in boeverre de Geref. theologie er raee te maken krijgt in de openbaringsgeschiedenis.

^) K Fr.iedeil, KulturgeschiclUe der Nciizeit, I. 4e—6e .\iifl.. 1928, Müncben-Beek, 59, II, 336.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

OVER RECHT OF ONRECHT VAN DE NAIVITEIT IN HET GELOOFSLEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's