GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCH0UW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCH0UW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een oude herinnering.

D-, J. Schoonihoven geeft in „Delfshav. Kb." volgende herinnering aan . een _v prpefve van exeges& van. prof Geesink: ' •: ? ^~f^^& i: psêA& \i& 'ff-: i^Sji'ftfft'

Wanneer ge eens kennis neemt van wat geschreven wordt door theologen, die het maar niet vinden kunnen met de beslissingen door onze laatste generale synoden genomen, komt ge nog al eens tegen de bewering, dat de schrijver van Exodus 20 meende, d a ' , »r wateren onder de aarde waren, in aansluiting aan het oude Oosterse he wereld, - )i o e 1 d, waarin de aarde dreef op het water.

Om nu nog niet in te gaan op de kwestie of God do lleere, die zelf met Zijn vanger de wet, en dus ook het ïweede gebod geschreven heeft (Exodus 31:18), deze voorstelling had of om zich verstaanbaar te ma'ken, •/Ach aan deze dwalende meening geaccommodeerd lipoff, wat toch geen Gereformeerd Christen kan aannemen, omdat dit de eere van God als den Waarachtige te na komt, zou ik wel e'-'en willen vragen: at maakt men zich toch druk om overal dat oud-Oostersohe wereldbeeld terug te wiUen vinden in het Oude Testament, zelfs 'daar waar het niet noodig is, omdat een iieel eenvoudige verklaring, die in het millieu van i.sraël na zijn verblijf in Egypte volkomen past, voor de hand ligt.

In het tweede gebod (Exodus 20:4—6) wordt verboden een gesneden beeld.of een gelijkenis te maken van hetgeen boven in den h em e 1 is, of van hetgeen onder op de a a r d e is, of van hetgeen i n il e wateren onder de aardeis.

Israël kwam' uit Egypte, waar men goddelijke eer bewees aan een vogel, aan een rund en aan een krokodil.

Nil ligt hier toöli voor de hand bij wat boven in den uemel is te denken aan een vogelbeeld, bij wat onder itp de aarde is aan een runderbeeld (denk aan het gou-'len kalf) en bij wat in de wateren onder de aarde is, ; ian het beeld van een waterdier.

Ma.ar dan is het toch zoo klaar als de dag, dat met - .wateren onder de aarde" eenvoudig alle wateren bedoeld wordt, die in zee en meer en rivier a 11 ij d zich o n d e r de aarde bevinden, d. w. z. 1 a g e i lian de aarde waarop wij den voet zetten, wilt gij beneden het aardvlak.

Zóó legt in zijn „Van 's H e e r e n o r d i n a n-! i ön" Prof. Dr Geesink het tweede gebod uit (Deel I. blz. 112). Prof. Geesink, die na zijn verscheiden zoo ueroemd is als accuraat wetenschappelijk; theoloog, zal foe'h vooral in den tijd, toen hij zoo schreef, genoeg bij - leweost zijn, om een weitenschappelijke exegese te ge-\ en. Of wist men in het begin van deze eeuw nog niet van dat oud-Oostersche wereldbeeld? Is de kennis daarvan zoo uit den allerjongsten tijd?

Prof. Geesink gaat na de exegese van dit deel van het tweede gebod, waarin de bekende uitdrukking voorkomt, en die ik vrij weergaf, voort:

„En dat dit - de juiste verklaring is, blijkt uit de ver-•., 'elijking met Deuteronomium 4:15—18, waar Mozes I.sraël nog eens tot onderhouding van het tweede gel)od aanmaant. Daar toch lezen wij: Wacht u dan wel voor uwe zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien len dage als de Heere op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak; opdat gij u niet verderft en maakt u i(> t.s gesnedens (n.l. een gesneden beeld), de gelijkenis van eenig beeld, de gedaante van man of vrouw; de ; , 'edaante van eénig b e e s t dat op aarde is; de gedaante van eenigen gevleugelden v o g e 1, die door den hemel vliegt; de gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van eenigen v i s c h, die in het w-ater onder in de aarde is".

Alzoo ook hier dezelfde soorten van levende wezens, van d i e r e n, als in Exodus 20:4. Want wel staat in onze vertaling van Deut. 4:16: de gedaante van man of V r o u w", maar in het oorspronkelijke is sprake van het „mannelijke" en het vrouwelijke".

Dat is toch een eenvoudige uitlegging van het tweede ..jebod en ook van de woorden „die in de wateren onder 'Ie aarde zijn".

Een uitlegging, die geen woord geweld aandoet, waarbij geen omhaal van geleerdheid omtrent het oud-Oostersche wereldbeeld van noode is; Een exegese, die, wat nog wel van het hoogste gewicht is, het gevaar vermijdt, van aan te nemen, dat God de Heere, de eigenlijke en eenige schrijver van deze woorden, Zich ge-• acoommodeerd (aangesloten) heeft aan de dwalende raeening van dien ti, jd.

Wanneer in onze dagen zoo hardnekkig vastgehouden wordt aan een exegese, waarbij het hoogste gewicht gehecht wordt aan het oud-Oostersöhe wereldbeeld, dat dus de uitlegging moet bepalen, maar waarbij tegelijk het Hoogste Wezij omlaag gehaald wordt, dan zoudt gij haast geneigd zijn te roepen: „Bewaart u zelven van de a f g o d e n". Weest op uw hoede voor afgoderij plegen met de weten schap en bepaald met wat de wetenschap aan het licht gebracht heeft van he t o u d-0 ostersche wereldbeeld. .._._.

Teeltenen en wonderen van den anticiirist.

Dr J. H. Gunning J.Hzn. geeft in „Pniël" het volgende:

Hoever de waanzin van „vrome" menschen, die aan Gods Woord niet genoeg hebben, gaan kan zien wij uit het gedoe van en met Jozef Weissenberg uit Berlijn. Deze man, die door zijn verdwaasde volgehigen niet minder verheerlijkt wordt dan de zoete-• lijke Krisjnaji, van wien wij allen het noodige (en overbodige) in onze bladen gelezen hebben, is voor zijn vereerders de .„goddelijke meester" der evangelisch-Johamieïsche kerk. Zij zien in hem „de vleeschwording der derde Persoon van het Goddelijk wezen. Als zoodanig heeft hij macht over allo geesten. Hij kan de booze geesten der krankheid verjagen, hij bezit de gave der profetie en der helderziendheid, hij kan deze gave aan zijn werktuigen mededeelen, ja hij kan de gessten der ontslapenen door menschentongen laten spreken." Zoo verhaalt zijn eigen orgaan „de Witte Berg". Daarin lezen wij o.a., dat bij een feestelijke samenkomst van ongeveer 10.000 Weissenbergianen — zijn ze nog niet in Nederlanrl? Mij dunkt ook voor hen is er plaats in ons sectarisch vaderland! —• behalve de „goddelijk© meester" zelf ook een „Broeder Wagner" aanwezig was, wiens „geestesvriend" Koning Saul is, door wien hij zijne mededeelingeai doet verkondigen, terwijl een „Zuster Wagner", het privilegie geniet dat Keizer Nero als haar „geestesvriend" door haar spreekt. Een andere, broeder Holtz, heeft den Hoogepriester Kajafas als „geestesvriend". Zuster Grete Muller heeft den groeten Bismarck als „geestesvriend", die in een stil avonduur uit eii door haar spreekt, onder de tonen van het lied: Hallelujah, Jezus leeft.

In datzelfde blad lezen wij, dat er in Duitschland al 46 plaatsen zijn, waar deze „kerk" hare vergaderingen houdt.

Er bestaat een spreekwoord: „zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal zeggen wie gij zijt". Dan geven deze vrienden Saul, Nero en Kajafas nog al te denken. Mem zou anders denken dat Koning Saul nog al heilzame lessen gekregen had bij de heks, het „medium" van Endor, en dat hij er feestelijk voor bedanken zou zich als geest te laten oproepen om door broeder Wagner te komen oreeren. Maar... men moet zeker geestverwant zijn om de heerlijkheid dezer geestesmededeelingen te kunnen waardeeren.

Doch scherts ter zijde!

Is het niet alles even godslasterlijk als belachelijk?

Een genczeno Fr F. schrijft aan het slot van haar dankbaren brief: „Ik ben al de liefde en trouw, die gij aan mij, arm, zondig menschenkind bewezen hebt, niet waardig, o gij geliefde goddelijke meester, noch u daarvoor te danken. Niet alleen van mijn lichamelijk lijdon hebt gij, lieve goddelijke meester, mij genezen, maar ook mijne ziel hebt gij van den geestelijken dood gered. Nu spreek ik u, lieve goddelijke meester, evenals aan uw lieve werktuig. Zuster L. in S., mijn hartelijken dank uit. Ik smeek u, bewaar mij ook va-der bij uw goddelijken stroom tot aan mijn laatsten ademtocht."

Men weet hoe een „broeller" dezer secte, de magnetiseur Holtz, een lijk drie dagen lang magnetopa^ thisch behandeld heeft, om den gestorvene weer tot het leven terug te roepen. Al heeft de slimme vogel Weissenberg gepoogd zich uit dit vieze zaakje terug te trekken, hij is toch de eenige zedelijkverantwoordelijke persoon .

Dat zulke sluwe bedriegers er m slagen zoovele duizenden te verstrikken — ook door de onloochenbare „wonderen", die hij ai on toe verricht — is niet te verwonderen. Maar het is toch wel een droevig teekem des tijds. Hoezeer is de invloed der Kerk van Christus weggezonken, hoe is haar greep op de zielen verslapt, hoe ontbreekt het den geloovigen aan de onderscheiding en de beproeving der geesten! Want het zijn toch meerendeels gedoopte christenen, die aan deze duivelsdiensten deelnemen.

Zoodra iemand maar eaa grooten mond (ik had haast een ander woord gebezigd) open doet, stroomen de menschen toe. Zij weten niet meer wat er in Openb. 13:11 geschreven staat.

Zoodra iemand - maar met de kracht der „genezing" optreedt, is hij in breede kringen welkom. Zeggen Openb. 13 en 2 Thess. 2 niet dat ook de Satan mirakelen verrichten zal?

Zoodra de wereld der geesten in het spel komt, vloeien de scharen toe, ondanks de dringende «n ernstige waarschuwingen vaii Gods Woord, die al dergelijken omgang verbiedt.

aan­ De tijd nadert dat allen het Beest zullen bidden.

De „Jezusfiguur" van Schweifzer.

In „De Stroom" schrijft dr C. E. Hooykaas:

Indien wij Söhweitzer's reconstructie een „nieuw Leven van Jezus" noemden, dan moet aanstonds het misverstand uit den weg geruimd, alsof hij een volledige biografie zou meenen te kxmnen geven; niets staat verder van Schweitzer.

Maar wel schildert hij een volledig en samenhangend, wel afgerond beeld van het openbare optreden van Jezus. Dit heeft zeer kort geduurd; binnen één jaar, waarschijnlijk zelfs binnen eenige maanden, heeft zich het groote gebeirren afgespeeld, dat bedoeld was De Groote Verandering in de wereldgeschiedenis teweeg te brengen, en dit ook gedaan heeft, al was het op geheel andere wijze dan het in de bedoeling lag.

Voor ik verder ga, deel ik mede, dat Schweitzer voov zijn Oplossing de traditie van Marcus, als het oudste evangelie, volgt, en dat hij zich getrouw niet alleen bij den tekst, maar ook bij de volgoi-de van Marcus aansluit met omzetting van sleohts één belangrijk gedeelte. - ) Wil men Schweitzer zelfstandig volgen, dan leze men Marcus er op na met een enkele toevoeging uit het Mattheüs-evangelie.

Dit is dan in het kort de toedracht van Jezus' openbare leven, volgens Schweitzer.

Bij den doop door Johannes is in Jezus de zekerheid gewekt dat hij de door God geroepene, de Messias of Christus, zou zijn in het Godsrijk, waarvan Johannes de rassche naderkomst predikte. Johannes bevroedde van Jezus' bestemming niets, dacht zelfs in het geheel niet aan de aardsche komst van den Christus, verwaöhtte hoogstens de voorbereidende komst van den heraut van het Godsrijk, EHa. De groote vraag, die hij uit de gevangenis later tot Jezus laat richten Mt. 11:2: Zijt gij degene die komen zou of hebben wij een andere te verwachten? " beteekent dan ook niet: Zijt gij de Christus? " maar „zijt gij de voorbereider, Elia? " Johannes predikt alleen de boetedoening in afwachting van het groote Einde en het Oordeel en het nieuwe Begin. Zijn doop is het voorbereidend sacrament der inwijding, het herkenningsteeken Gods voor Later.

Als Jezus dan optreedt, heeft hij geen andere Boodschap dan Johannes; slechts dit verschil bestaat, dat hij in 't geheim zichzelf reeds den Christus weet. Maar dit wordt tot niemand uitgesproken, zelfs niet tot de Twaalve, die hij overigens inwijdt dn de Heilsgeheimen van de Toekonjst. Jezus' prediking is een voorbereiding, dat men ziöh gereed 'boude voor de onmiddellijk ophandenzijnde hemelsche Catastrofe; zijn zedeleer is louter negatief, een boeteprediking ter voorbereiding van het, Godsrijk. „Interims-ethiek"; d. i. een levenshouding wordt geleerd en bevolen, die slechts betrekking heeft op den korten tusschentijd van het nu en den Dag des Heeren.

Hoe kort de prediking en rondgang van Jezus door Galilea ook duurt, nog valt het wachten zijn hijgend ongeduld te lang; hij verzamelt twaalf jongeren, en zendt hen alsdan uit, om 'i land door te gaan en de Komst van het Rijk te prediken. Dit zal de ontknooping — zoo meent Jezus — verhaasten. Ieder bereide zich erop voor, ieder vermanne zich met alle geloof dat God hen verleent tot den laatsten strijd, die aan de Komst zal voorafgaan; en mogen de Twaalve allereerst bereid zijn, als 't moet, in de laatste bepi'oeving voor de zaak van het Rijk te lijden; lang duren zal dat niet!

Wisten de discip? len, ondanks hun opdracht, niet, dat hun meester zelf de te verwachten Christus van den laatsten Dag was, de booze geesten der bezetenen, die Jezus door zijn geestelijke kracht uitdreef, wisten dat wél, erkende hem luidruchtig als zoodanig, maar werden tot zwijgen gebracht. Toch dreigt door hen het Geheim uit te komen; Jezus is geneigd voortaan de menschen te ontwijken. Als nu de Twaalve van hun zendingsreis wederkeeren, en door hun prediking de Komst van heit Rijk niet naderbij gerukt blijkt te zijn, komt in Jezus tengevolge van deze teleurstelling een crisis: het vermoeden rijst bij hem, dat het Uiteindelijke wellicht niet door het lijden van de getrouwen in het algemeen gekocht moet worden, maar ten koste van zijn eigen eenzamen ondergang zal kunnen worden verwerkelijkt. In de spaniiing van dezen zelfstrijd zoekt Jezus met de onkundige Jongeren de eenzaamheid in het hooge Noorden van het land (de omgeving van Gesarea Filippi).

Geheel onkundig zijn alle Jongeren echter niet. Drie van hen, Simon Petrus, Johannes en Jacobus, kennen het geheim dat hun meester de Christus is; het is hun openbaar geworden in een oogenblik van gemeenschappelijke extase, in de geestverrukking van het heilige uur, toen zij met Jezus samen waren en hem in Verheerlijking op den berg gezien hadden, bovenmenschelijk verheven tussdhen de hemelsche gestalten van Mozes en Elia. Toen hadden zij in hem als den Christus geloofd en hem dit beleden; maar Jezus had strikt verboden, daarvan tot iemand te spreken.

Nu, in de afzondering van Cesarea Filippi, vraagt Jezus den zijnen hoe de menschen over hem spreken; hij bespeurt dat men een profeet, hoogstens een wegbereider van het Godsrijk in hem ziet; Petrus belijdi. dan echter, - ) in zijn onstuimigheid het verbod overtredend, dat Jezus de Christus is. Deze belijdenis van Petrus is eigenlijk een verraad aan zijn Heer. Deze weerspreekt het niet, zoodat alle twaalf thans het heilsgeheim kennen; hun wordt echter uitdrukkelijk geboden, ervan te zwijgen.

Dan deelt Jezus hun mede, dat' hij naar Jeruzalem moet gaan, om daar — niet' te prediken maar: — te lijden en te sterven, en door zijn dood de komst van het Godsrijk fe verweAelijken. Want zoo zal de moeielijke vraag: hoe hij, de levende mensch, tevens de verhoogde koning van het aanstaande Koninkrijk Gods op aarde zou zijn, nu blijkbaar moeten worden opgelost: Jezus moet sterven, om weder als nieuwe mensch op te staan en zich in ziin Wederkomst als koning van het nieuwe Rijk 'op aarde te doen kennen. De gansche Beproeving neemt hij op zich. Den zijnen zal zij bespaard blijven; hoogstens zullen de drie meest getrouwen mede zijn beker moeten drinken en met zijn doop gedoopt worden, maar; voor de verdere wereld, voor allen die uitverkoren zijn, is zijn dood het voUe rantsoen der verlossing. Zoo gaat Jezus naar Jeruzalem om te sterven, en door zijn "/rij-willigen dood do komst van 'het Godsrijk te verhaasten, ja — naar Schweitzer's eigen woorden — teprovoceeren.

Het optreden dan te Jeruzalem is wederom aankondiging van het naderend einde en van den Dag die komt. Door de Jeruzalemmers wordt Jezus niet als Christus begToet, noch herkend. Maar het verraad van Judas brengt aan de priesters de mare. Wie deze prediker eigenlijk bedoelt te zijn; het verraad van Judas bestaat juist daarin, en niet in 't onnoozele aanwijzen van de plaats, waar men Jezus kon in hechtenis nemen. Als Jezus dan, hiertoe door den hoogepriester getart, zich voluit den Messias heeft verklaard — „Ik bezweer u bij God of gij de Christus zijt? " — „Gij zegt het, want dat ben ik, en gij zult den Mensohenzoon zien zitten ter rechterhand Gods en komen met de wolken des hemels" — wordt hij veroordeeld, beschimpt, straks naar Pilatus gevoerd, gökruist, — en aan het kruis wacht hij met wakend bewustzijn tot den dood toe op de Verlossing.

Zoo sterft Jezus, voor de volheid van zijn overtuiging en voor de dwaling van zijn lioop: dat nu, door zij a sterven, de Voleindiging zou komen. Toen de Jongeren na drie dagen (vreemd maar verheerlijkt) Hem weerzagen, hebben zij in het geloof aan de ophanden Wederkomst des Heeren de Gemeente gegrondvest.

Aldus, zeer in 't kort, en ontdaan van die verve, welke de overtuiging dat hij de waarheid heeft blootgelegd aan een auteur geeft, de voorstelling van Schweitzer aangaande de historische toedracht van Jezus' optreden en ondergang. Zoo vreemd als zij velen moge schijnen, en zoo fantastisch zij is, en zooveel recht men heeft, om aan den schrijver te verwijten dat iiij op zijn beurt, tot waarmaking van zijne inzichten, niet minder roekeloos dan Renan en de verdere opstellers van het liberale Jezusbeeld, een Leben-Jesuroman dichtte, en met terzijdelating van teksten, die hij niet gebruiken kon, andere bijbelwoorden dwong tot vreemde diensten, — er is in Schweitzer's beeld toch veel van groote waarde. Ten eerste is het een beknopt en zeer aanschouwelijk beeld dat hij ontwerpt; ten tweede sluit bet zich wonderlijk goed aan bij het oudste Christendom der Jeruzalomsche gemeente; maar ten derde is het van onvergelijkelijke beteekenis dat het eschatologisch karakter (van de evangelieprediking •zoowel als van de evangeliegeschiedenis) hier en hier voor 't eerst tot zijn volle recht komt. Of de fantastische voorstelling van Jezus' leven en van zijn ondergang juist is, weet ik niet; ik betwijfel het zelfs ten sterkste. Maar wel weet ik dat nergens als bij Schweitzer zoo juist de beklemmend sterke verwachting van het nabijzijnd Godsrijk uit de evangeliën naar voren is gebracht. En dit ongetwijfeld met volle recht. Of Jezus zelf in een extafischen waan zich tot den Christus geproclameerd en zijn Wederkomst verwacht heeft, is op zijn minst onzeker; maar volkomen terecht mag Schweitzer ons leeren, dat hij in de evangeliën voorgesteld wordt als de Heer der Toekomst en dat zijn aardsche optreden geschilderd wordt als niet anders dan de flauwe voorafschaduwing van de Heerlijkheid, waarmede hij zich spoedig — o op het onverwachtst, maar stellig zeer spoedig — zou openbaren.

In de evangeliën is het albeheerschende element: de eschatologische Christus.


1) De Verheerlijking op den Berg, Mc. 9 : 2—13, wordt geaatst vóór de Vraag van Caesarea Filippi, Mc. 8 : 27—30.

^) Een der zwakste plekken i» Schweitzer's reconstructie is, dat hü aanneemt, dat Jezus deze belijdenis van Petrus niet gewenscht en ook niet verwacht zon hebben.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCH0UW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's