GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSSCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rectificatie.

Volledigheidshalve geef ik hier deze „Correctie" van dr G. Bouma, rakende zijn hier verleden week overgenomen artikel uit „Geref. K.bl. v. Drente en Ov.":

In mijn artikel over den sterfdag des Heeren in het nummer van de vorige week komt een fout voor. Daar staat: „In den loop dezer dagen vieren we dus een gedenkdag".

Uit de onmiddellijk daarop volgende zinnen zal de lezer reeds hebben opgemaakt, dat de bedoeling juist andersom was, als er nu in dien zin te lezen staat. Hij moet luiden: „In den loop dezer dagen vieren we dus geen gedenkdag". Waar de fout ligt, weet ik niet; het doet er ook niet toe. De zin is duidelijk nu. We vieren 18 Maart 1929 niet als gedenkdag van des Heeren dood.

Met genoegen, ds v. d. Brink!

Ds H. C. V. d. Brink zegt in „Woord en Geest":

Nu lees 'k in den Commentaar op „Het heilig Evangelie volgens Mattheus" van de hand van Dr F. W. Grosheide (uitg. van H. A. van Bottenburg 1922) een uitlegging of een verklaring van Matth. 27:45.

Onze Staten-Bijbel geeft den tekst aldus: „En van de zesde ure aan werd er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe".

Bij de door mij gesiiatiëerde woorden teekent Prof. Grosheide aaii:

„bedoeld zal zijn: ver geheel Judéa, vlgl. Lukas 4:25".

Meer zegt de Hoogleeraar er niet van.

Met de verwijzing naar Luk. 4:25 zal zeker bedoeld zijn, dat ook vertaald kan worden: over het geheele land", omdat in dien tekst dezelfde uitdrukking (in de oorspronkelijke taal) voorkomt als in Matth. 27:45.

Waarmede echter nog niet is h e w e z e n, dat het grondwoord, hetwelk ook „aarde" heteekent, ook hier evenals in Luk. 4:25 door „land" moet worden vertaald. En al zou 'k nu even aannemen, dat de vertaling door „land" de eenig juiste ware, dan blijft nog de vraag over, of het strookt met „de letterlijke opvatting" om „het geheele land", gelijk Prof. G. doet, te beperken tot „geheel Judéa". L e 11 e r 1 ij k o p g e v a t zal toch zeker ieder lezer denken aan geheel 'het heilige land, geheel Palestina. Of, bij bet lezen van den tekst volgens de onder ons gangbare Staten-vertaling, aan de gansche aarde.

Wij hebben hier dus het geval, dat Prof. G. afwijkt van de letterlijke opvatting eener bijzonderheid in het verhaal van Jezus' verzoenend lijden en sterven en „een andere opvatting" geeft.

En aan het eind gekomen, vraagt hij:

Zou 'k aan de persorganen, die pro-Assen zijn, mogen verzoeken hun lezers met deze „Sohriftaanranding" van Prof. Grosheide in kennis te stellen?

Met genoegen, ds v. d. Brink.

Niet alleen in de bladen, ook op den preekstoel Zondag j.l. nog gedaan. En ik herinner me, betzelfde reeds gezegd te hebben in 1915, in de eerste 'lijdensprediking die ik als predikant doen mocht.

Natuurlijk is overigens deze qualificatie van de meening van prof. Grosheide, als zou deze afwijken van den letterlijken tekst, een vergissing, en weer een bewijs, dat men aan den kant van dr Geelkerkens groep den zin voor rechte verhoudingen en voor primaire wetenschappelijke onderscheidingen zoo langzamerhand gebeel kwijt is. Allereerst is het de vraag, of de topografische grenzen van „het Joodsche land" (Kantteekeningen op Matth. ' 27:45, vgl. op Lucas 23:45) omvatten wat ds v. d. Brink zonder precies zich voor te stellen, wat hij bedoelt, schijnt te willen aanduiden. Vervolgens kan men in elke handconcordantie van het grieksche N. T. het door „land" of „aarde" te vertalen woord aangeduid vinden in een zin, die met eenige grens-aanduiding nooit iets te maken heeft. Eindelijk kan een populair boek als van den (roomschen) P. G. Groenen, „Het Lijden en Sterven van O. H.

Jesus Christus" (Utrecht, 1919) o. m. leeren:

1. dat Matth. en Lucas andere uitdrukkingen bezigen, wanneer zij het geheele aardrijk bedoelen (hl. 514);

2. dat reeds zeer oude en nieuwere theologen de opinie van prof. Grosheide, geheel of ten deele verkondigden: Maldonatus, Friedlieb, Schanz, Grimm—Zahn; zie ook het Evangelium Petri en Origenes;

3. dat er zijn, die zich zelfs beperken tot Jeruzalem, louter om het goddelijk wonder nog meer naar voren te Bcliuiven.

Zonder het daarmee eens te zijn, kan men toob zeggen, dat die opinie weerlegt, wat hier beweerd wordt.

Zahn zegt, dat het grieksche woord bij Matth. zoo vaak beteekent: land, of: omgeving. Maar „Woord en Geest" zal in al die gevallen wel weer willen lezen: Palestina-onder-Rome.

Dat kan nog vreemde resultaten leveren.

„Primaire" en „secundaire" religie.

De schrijver en theoloog Gustav Mensching is, voorzoover zija boek: „Das heiligs Schweigen" (1926) betreft, reeds eerder in ons blad ter sprake gebracht (artikelen over De Paradox in de Religie). In aansluiting daaraan geef ik hier een deel van een door W. Banning onderteekend artikel in „De Stroom", onder het opschrift: Primaire en sekundairc religie.

De uitdrukking is van Gustav Mensching. Onder „sekundaire religie" wil hij verstaan „die vorm der rehgie, die het levende, onmiddellijke heeft vervangen door de starre en statiese wet". Wij hebben dan te maken met „stargeworden vormen, die de traditie, maar niet de noodzakelikheid van het ogenblik verlangt".

De onderscheiding, die hier gemaakt wordt, heett zeker goede zin — al kan men menen, dat de waardering, die in bovenaangehaalde omschrijving geuit wordt, betwistbaar is. Religie, die een zekere ontwikkeling heeft doorgemaakt, die deel is van een kultuurgeheel, is min of meer vastgelegd in vormen: er zijn de geijkte liederen, de heilige boeken, de kultus, de bebjdenisgesobriften, de gebeden, en vooral: de taal. Wie in een bepaalde tijd geboren wordt, vindt een groot aantal kultuurgoederen gereed liggen, en zijn eerste taak, al vanaf het stamelen van het eerste woord, is: zich het gegevene altans gedeeltelik toe te eigenen. Wij nemen een onoverzienbare massa kultuurgoederen op deze wijze over, zonder ze van binnen uit, als produkt van eigen geestkracht, voort te brengen. Zo doen wij niet slechts met wetenschap, maar ook met kunst, moraal, religie. Zonder dit aanvaarden van het gegevene is geen kuituur mogelik.

Wie dit inziet — en het schijnt zo eenvoudig — zal allicht de woordenkeus van Mensching niet gelukkig achten. Wanneer men religie als historiese verschijning (en ook dit is immers een van haar kanten), als miade gevormd door een kultuurontwikkeling, ziet, aanvaardt men daarmee de grote betekenis van deze tijd-ruimtelike religie. Het gevaar, dat hier dreigt, is zo dikwels aangewezen, dat het geen afzonderlike behandeling behoeft: bet gevaar van het overwoekeren der vormen, van de knelling van traditie, die zo licht tot conventie verstart. In de sfeer van het Christendom is het Farizeïsme (niet alleen het N.T.-iese, maar ook het 20e eeuwse) de belichaming van het gevaar; in de Jndiese godsdiensten staat daar het Brahmanisme, met een toekenning van zo grote magiese macht aan priester, kultus en formules, dat zij de Godheid kunnen dwingen.

De erkenning van het gevaar moge ons niet verleiden tot de ontkenning van de zegen, die er in sekundaire religie gegeven is. Religieus leven is in een loiltuurmensheid niet mogelik zonder sekundaire religie, omdat zowel kuituur als religie in de historiese verschijnmg de wet van alle historie volgen: die der kontinuïteit.

Tegen deze redeneeringen moeten wij als gerefoi'meerden natuurlijk bezwaren inbrengen, vooral wat het probleem van wezen en geboorte der religie betreft. Toch neemt dit niet weg, dat ook deze bestrijding in meer dan één opzicht ons juist lijkt en een afwijzing van het uiterst g e v a a r 1 ij k e eenzijdig waarschuwen tegen het farizeeïsme, gelijk dat in onzen tijd hier en daar de gewoonte blijkt te zijn. Wie alleen van dien kant het gevaar ducht voor de religie, zal op een andere klip zijn schip doen stranden.

Over verlangens bij de groep-Geelkerken.

In „Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid" schrijft de beer v. K.

Blijkens bericht in de dagbladen heeft de Kerk in H. V. te Rotterdam zich tot den Kring Rotterdam (een groep van genabuurde Kerken) gewend, met het verzoek een oordeel te willen geven over de vraag, of het ter bevordering van de openbaring van de eenheid der Christelijke Kerk niet goed zou zijn om predikanten van rechtzinnige richting uit andere kerkgemeenschappen in de diensten te laten voorgaan, wanneer de eigen predikant afwezig is.

Deze vraag zal hier en daar verwondering hebben verwekt. Ten onrechte echter. Zij m o e s t in den kring van het H. V. opkomen. Maar daarop worde thans niet nader ingegaan. Er is overigens toch nog wel reden tot eenige bevreemding, afgezien van de vraag zelf.

Ware het, om de eenheid met geloovigen van andere kerktormaties te betrachten, nu toch niet veel beter — tevens ook wel zoo eenvoudig — om op zulk een Zondag het eigen kerkgebouw-gesloten te laten en gezamenlijk op te gaan onder het gehoor van een predikant, dien men anders voor de vervulling van de vacante diensten zou hebben uitgenoodigd, althans daarvoor wel zou hebben begeerd?

De gemeenschap met andore geloovigen wordt dan zoo nog veel rijker. De kring wordt dan niet met een enkel man, maar op eenmaal met vele honderden verruimd. En men kan dan de grenzen zoo wijd mogelijk trekken — de Hervormde Kerk, de Gereformeerde (die toch zeker ook!), de Christ. Gereformeerde, de Luthersche (want ook daar zijn i-echtzinnige leeraars), do gemeente van Ds Kersten, enz.

Ja, we kuimen nog wel verder gaan. Waarom zou, wat op een enkelen Zondag goed is, niet voor alle 'Zondagen begaerenswaardig zijn? Wanneer het heimwee naar de gemeenschap met andere (rechtzinnige) geloovigen, onverschillig de kerktormatie waartoe ze behooren, in samenkomsten op den Rustdag bevrediging mag 'zoeken, dan moet men niet dat lieimwee slechts een paar Zondagen in het jaar voldoening schenken, om het gedurende ds rest van het jaar te laten dorsten.

Het is waar, in de practijk stelt men vragen doorgaans niet aanstonds in een vorm, die op de laatste consequenties doelt. Maar doemt achter de bovenvermelde vraag eigenlijk niet deze andere op: gegeven onze roeping om de openbaring van de eenheid der Christelijke Kerk te bevorderen, gegeven ook het feit, dat hier in Rotterdam in verschillende kerkgameensohappen nog vele rechtzinnige geloovigen en leeraars zijn — wat geeft ons dan het recht om hier in Rotterdam en omgeving nog weer eens aparte Kerken te stichten? Behooren wij, over bezwaren van ondergeschikten of van, laat ons hopen, slechts tijdelijken aard heenstappende', niet aan den grooten eisch der eenheid vóór alles ie gehoorzamen en ons dus bij een bestaande Kerk aan te sluiten?

De Kring Rotterdam heeft aan de Kerk in H. V. geen bevestigend of ontkemiend antwoord gegeven, maar meende het aan de plaatselijke Kerken te moeten overlaten hoe te handelen om de openbaring van de eenheid der Kerk te bevorderen.

Dit kan een verlegenlieidsantwoord zijn, maar dat behoeft niet. De beweging, die zich in de Kerken in H. V. afzonderde, heeft van meetaf een indepeinidentistischen inslag gehad, en op dit standpunt past hier geen ander antwoord dan: ge moet het 'zelf 'maar weten, het .ligt geheel in uwe vrijheid wat go in dezen doen of laten wilt.

Het artikel besluit:

In het H. V. is men natuurlijk volkomen vrij die D. K. O', te wijzigen, mits o p e n 1 ij k. Maar zich aandienen als d e handhavers der aloude kerkenordening, en haar dan op zulk een cardinaal punt zóó kras verloochenen door aan de plaatselijke Kerken over te laten het Woord —: en de Sacramenjten — te doen bedienen door iemand, die in zijn eigen kerkgemeenschap of in het land voor „rechtzinnig" doorgaat — dat is toch wel een feit, waarbij eens even de vinger moet worden gelegd. Onze Kerkenorde heeft wel niet de autoriteit van Gods Woord, maar daarom laat het ons toch niet onverschillig, hoe er door anderen mee omgesprongen woi'dt.

Het II. V. geeft ons weer een ijzer in de hand, om daaraan eigen ijzer ts scherpen. En gelukkig kan de eenheid der geloovigen over de kerkmuren been nog wel betracht en bevorderd worden mèt „onderhouding van do goede orde in de gemeentei van Christus" (Art. 1 D. K. O.).

Ds R. Zijlstra zegt in „Delfsb. Kb.":

Men vraagt dan in dien kring niet slechts: voorziening in den dienst des Woords, maar meer bepaald: een „bevredigende" voorziening.

Wat is dat? zoo rijst de vraag, en wie maald het uit of het bevredigend is, naar welken maatstaf zal Avorden gemeten en welken waarborg kan niea voor die bevrediging geven?

Men' heeft daartoe zelfs het oog gericht op predikanten van rechtzinnige richting uit andere kerkformatie.

Die predikant van andere kerktormatie zal clan in hun lering zonder slag of stoot erkend worden als ambtsdrager; en wie zal te voren vaststellen dat hij van de rechtzinnige richting is — men heeft er in eigen kring geen enkele kerkelijke waarborg voor.

; Zoekt men misschien den weg naar het Herv. Kerkgenootschap ?

Ds P. V. Dijk schrijft in „Zeeuwsch Kbl.":

Toch is volkomen begrijpelijk dat de Kring Rotterdam hier geen advies geeft, en bet aan de individueele vrijheid — hoe bedenkelijk ook — overlaat.

Hier komt namelijk de groote kwestie van de loc r-tucht om den hoek gluren!

Leertucht al of niet is de vraag die bij onze broeders in het Hersteld 'Verband naar oplossing wacht.

Zal men leertuclit handhaven, dan is het laten optreden van predikanten „uit andere Kerkgenootschappen" te riskant. Want op dezen is geen verhaal, l)ijaldien ze vreemde leer brengen.

Handhaaft men die tucht niet, dan is de reden om in Gereformeerd Kerkverband afzonderlijk naast het Hervormd genootschap te blijven staan, vervallen.

De Hervormde Kerk biedt hun in haar karakter van volkskerk gaarne plaats.

AVe herinneren ons hij dit Rotterdamsch bericht wat van Hervormde .zijde in 1926 werd geschreven, dat het tragische hij de groep van Dr Geelkerken is, dat ze wel een leertuchtkerk wil, maar zich niet wil voegen in liet kader van zulk een leertuchtkerk. „Ze wil leertucht tot op zekere hoogte. Ze wil leertucht h e - halve over eigen afw ij kende meening e n. Daardoor is ze gekomen in een onmogelijke positie. Wanneer deze groep tot eigen Kerkformatie komt zal ze spoedig genoeg ondervinden, dat ze óf tot de oude leertucht der Gereformeerde Kerk(en) terugkeert óf de leertucht terzijde moet stellen."

Inderdaad! Zonder heel de kwestie van de Leertucht onder de

oogen te zien, kon de kring geen vaste gedragslijn aan de Kerk van Rotterdam met haar jongen dominé aangeven. Doch de oplossing van die Leertuchtvraag kan beteekenen het vellen van eigen doodvonnis over haar zelfstandig instituut, eenerzijds naast de Gereformeerde Kerken, anderzijds naast het Hervormd (ienoolschap! Terwijl evenzeer de n i e t-oplo s si ng dezer levensvraag voor haar innerlijke eenheid allesbehalve voordeelig zal blijken.

Wan! er is geen twijfel aan of onder de oudere menschen van het Hersteld Verband zijn er velen, die niets moeten hebben van de lijn, die de Kerk van Rotterdam op wil. Menschen, die wel te^en Assen bezwaar bebbeu.

Maar daarom nog het beginsel van 1834, 1886 en 1892 niet verzaken willen door uitnoodigingen aan predikanten uit „andere Kerkgenootschappen!"

Maar bij wie staan die laatste broeders eigenlijk dichter? Is 't niet beter ten halve gekeerd, dan ten hcele gedwaald?

En ds J. Gispen in „De Bazuin":

Mij is altoos geleerd, dat de dienst des Woords oen ambtelijk werk is en geen persoonlijke daad van e.^n predikant. Ambtsdragers uit een bepaalde kerkformatie kumien dan ook niet in een andere kerkformatie ambtelijk optreden. Dat ik me bijzonder verwonder over deze en dergelijke gedachten, voorstellen of besluiten van hen, die zich Hersteld Verband noemen, kan ik nu juist niet zeggen. Deze en dergelijke dingeai liggen geheel en al in hun lijn. De toekomst zal hen nog wel heel wat verder afbrengen van de oude praktijk der Gereformeerden in meer dan één opzicht. Dat ligt geheel in him geestesgesteldheid. Maar zoo nu en dan eens daarop te wijzen kan zijn nut hebben al was het alleen maar om te waarschuwen voor het groote gevaar, dat altoos gelegen is in het loslaten van een wel omschreven kerkbegrip. De zuivere consequentie daarvan brengt altoos veel verder dan bij het begin de opzet of de bedoeling was. Dat is, geloof ik, de gang der historie geweest en zoo zal het in de toekomst ook blijven gaan.

Ook inzake de formulieren (uit de historie overbekend) is men met elkander bezig geweest. In welken zin dat geschied is, leert onderstaand artikel van ds W. H. Gispen van Scheveningen:

't Is een soepel woord — dat woord soepel.

We troffen het weer aan in een punt op het agendum van den kring Rotterdam van de Geref. Kerken in Hersteld Verband.

• Dat punt is: „De kerk van Rotterdam is van meening, dat de kerkenorde naar den s o e p e 1 e n i n - hou d en niet naar de letterlijke woorden, moet worden nageleefd. Zij vraagt daarom aan den Kring, wat deze er van denkt, wanneer de formulieren voor Doop en Avondmaal niet altijd letterlijk worden gelezen, maar naar gelang van omstandigheden gedeeltelijk in de preek worden verwerkt, zonder aan den inhoud iets af te doen."

We cursiveeren de woorden soepelen inhoud, Metterdaad zou de inhoud van de K. O. wel zeer

soepel zijn, als 3e meening, dat de formulieren niet letterlijk gelezen moeten worden, steun zou vinden in hare bepalingen.

Art. 58 toch luidt: „De Dienaars zullen in het doopen, zoo 'der jonge kinderen als der bejaarde personen, de Formulieren van de instelling en het gebruik des Doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken."

Misschien wil men het woord „gebruiken" soepel uitleggen en er van maken „in de predikatie verwerken."

Maar hoe soepel men ook wil zijn en hoe soepel ook de K. O. achten — art. 62 zegt van het bedienen

van het Avondmaal: „en dat na de voleinding van de predikatie en der gemeene gebeden het Formulier des Avondmaals, mitsgaders het gebed daartoe dienende, zal worden 'gelezen".

Hoe soepel men dat woord „lezen" ook wil maken — lezen zal toch nooit kunnen zijn „verwerken in eone predikatie".

We laten echter gaarne het oordeel over de meening van de „Kerk van Rotterdam" aan den kring.

Voor ons is die meening weder een symptoom van het verschijnsel, dat we zien in de Kerkformatie van „Hersteld Verband".

Soepel tegenover eene andere dan letterlijke verklaring van de bijzonderheden in Genesis 3.

Soepel tegenover de ethische beschouwing van het O.T., gelijk bleek. in hetgeen geschreven werd over het boek Exodus en de bizondorheden van Israel's •\voestijnreis.

Soepel de inhoud van de K. O., waardoor Jieti luogehjk zal zijn de formulieren van Doop en Avondmaal niet meer te lezen, maar den inhoud te verwerken in eene predikatie.

We weten uit de historie, wat dat „verwerken" beteefcent — al is het „gedeeltelijk".

En ook waartoe het leidt. De dominee gaat aan het „verwerken" — de inhoud

van de formulieren wordt „versoepeld" en op het laatst is er niets meer van over.

Maar dat willen verwerken en niet lezen van de formulieren is een symptoom, dat we bij enkele richtingen in de Heiv. Kerk waarnemen kunnen — maar zeker nooit Gereformeerd kan geacht worden.

En we kimnen ons niet voorstellen, dat er eene kerk kan zijn, die nog eenigen prijs stelt op den naam van Gereformeerd, die zulk een verwerken zal kunnen gedoogen.

Tenzij dat we ook den naam „Gereformeerd" niet letterlijk, maar naar den „soepelen inhoud" moeten nemen.

Ds Zijlstra oordeelt over d i t geval:

Men denkt er dus over los te komen, van het lezen van de formulieren bij Doop en Avondmaal. Dat is al zeer bedenkelijk, omdat men het objectief gegevene en kerkelijk geformuleerde wil vervangen „door een gedeeltelijke verwerking in een preek", dus door wat een predikant er van meent te mogen en moeten maken. Natuurlijk is de eisch gesteld: zonder aan den inhoud iets af te doen. Maar wie zal dat uitmaken?

Men wil dus hier het officieel kerkelijke inruilen voor het strikt individueele.

En dat „naar gelang van omstandigheden". Welke die zijn wordt niet nader omschreven, doch deze moeten toch wel van groot belang zijn om het lezen van de formulieren na te laten.

Ons trof de tegenstelling die men in onze kerkenorde aanneemt tusschen: „soepelen inhoud" en „de letterlijke woorden"; wil men allicht diezelfde tegenstelhng ook zien in de formulieren voor de Sacramenten? Ook hier zouden wij vragen: gaat het met dezen kring naar het Horv. Kerkgenootschap heen?

En ds J. Gispen in „De Bazuin":

Zoover ik weet, is een der dingen, waarover het in de Reformatie van '34 en '86 ging, ook geweest, het recht en in hun geheel gebruiken van de formulieren voor Doop en Avondmaal. In mijn eerste-gemeente hoorde ik nog al eens het verhaal van een broeder, die toen hij' voor de laatste maal vóór de Doleantie een kind in de Hervormde Kerk liet doopen, l)ij een predikant, die zich allerlei wijzigingen in het formulier veroorloofd had, ten antwoord gaf: zooals i> ij gelezen hebt neen, zooals het er staat ja. Dat moet, als ik me niet vergis, zelfs oorzaak geweest zijn, dat tegen dezen doopvader proces-verbaal is opgemaakt, wegens verstoring van de openbare godsdienstoefening. In menige regehng van de visitatie onzer Gereformeerde Kerken "komt dan ook een vraag voor, die betrekking heeft op dat recht en in hun geheel gebruiken van die formulieren. Dat zal wel in nauw verband staan met de toestanden, welke vroeger in de Hervormde Kerk werden gevonden en im iriog bestaan. Onlangs nog las ik van een vrijzinnig predikant, die bij gelegenheid van een rïngiieurt in een rechtzinnige gemeente gedoopt had zonder gebruik van het Doopsformulier en daarover aangevallen werd. Nu informeert „de kerk van Rotterdam" wat „de Kring" er van denkt als de formulieren niet altijd letterlijk worden gelezen, maar gedeeltelijk in ide preek worden verwerkt zonder aan den inhoud iets af te doen.

Jeugdkerk of kerkjeugcl?

Onder dit opschrift geeft dr H. Kaajan in „Iltr. Kb." een reeks artikelen. Het eerste.volgt hier:

Onlangs beloofden we aan de Jeugdkerk eenige artikelen te zullen wijden.

Natuurlijk kunnen we ons wel zeer kort van deze voor volen brandende kwestie afmaken.

Op G e r e 1 o r m e e rd standpunt zijn atzonderhjke jeugddiensten beslist te verwerpen. De Heilige Schrift kent geen aparte Jeugdkerk, ja, staat er veeleer principieel tegenover. Met onze Gereformeeiide Verbondsgedachto verdraagt zich de Jeugdkerk niet.

Niettemin, in veler levensla-ing beginnen de Jeugddiensten zulk een integreerend deel van de kei-kelijk© samenkomsten in te nemen, dat we op deze materie iets breeder moeten ingaan.

Sommigen zijn dan ook van gevoelen, dat zelfs de Gereformeerde Kerken op den duur haar zeilen voor den wind zullen openen, die in dezen nieuwen koers drijft.

De Jeugdkerk begint al meer mode-artikel te worden en aan deze-mode-grel zullen ook onze Kerken zich niet langer kunnen ontworstelen. ,

Nu nemen we gaarne aan, dat in de afzonderhjfce jeugddiensten een besliste behoefte zich krachtig baan breekt en ze niet slechts aan een soort mode-gr? l te danken zijn. •

Waaraan ontleenen deze aparte jeugd-diensten hup kracht? - , • _ . \

Merkwaardig is, dat wij in de Jeugdkerk met een na-oorlogsch vexscliijnsel te doen hebben. Dooi' den groeten weroldporlog zijn geheel nieuwe banen geopend en is aan oen nieuwe oriënteering op aïle levensterrein dringende behoefte gekomen.

Niet minder merkwaardig is, dat de Jeugdkerk in de groote steden is ontstaan. ,

In de grooto mensclien-steden is de golfslag van den tijd buitengemeen ontstuimig. Dit maakt in die groote msnschen-centra het leven interessant, ma: ar ook sterk-enerveerend. Groote steden, zegt .Ds J. H. Gunning, zijn harteloos. Do lange, onafzienbare straten met haar vele huurkazernes zijn monotoon door haar eindeloosheid. De menschen in deze straten zijn nunx; mers voor eikander.

Dr A. Kuyper zegt, dat op de steden in bizonderen zin de vloek op de zonde rust. Kaïn en Nimrod waren de bouwers van steden. Schitterende rijkdom en nijpende armoede wonen in de groote steden vlak naast elkaar. Van deze menschen-centra gaan de revolution uit. Daar woelen de machten der duisternis. Gelukkig 'dat de breede massa achter de traliën van wet en sabel in toom gehouden wordt, maar wee ons, indien deze traliën buigen en breken.

De groote steden zijn voortbrengselen van do moderne techniek. Daardoor zijn er duizenden en duizenden • menschen van de dorpen naar deze steden gelokt, omdat men zich er droomde weelde en genot. Menig mensch is dientengevolge van zijn bodem afgeslagen en velen zijn niet alleen losgerukt uit hun omgeving, maar ook van hun Kerk en hun geloof.

Daardoor vindt ge juist in de groote steden een toenemende onbekendheid met den Bijbel. Hier heeft de Openbare School schuld en vooral do ouders, die hun kinderen naar deze school zenden.

Zoo rust op de groote steden al meer een breede en donkere schaduw.

In deze steden kwam nu onder meer ook do Jeugdkerk op.

Het isolement der Chr. Geref. Kerk.

In verband met de artikelen, die dr Kraan in ons blad geeft over het genadeverbond, vestig ik hier de aandacht 0X5 het volgende:

De Noordelijke Part. Syn. v. d. „Geref. gemeenten" (fractie-Kersten, gemakshalve) heeft, blijkens verslag in „De Saambinder", te Rotterdam, vergaderd 21 Febr. j.l., onder leiding van het moderamen, bestaande uit ds Barth (vroeger chr. geref.), ds Kok, ds Fraanje, en ds Kersten, gesproken over het genade verbond. Het verslag meldt:

1. Dat er geen wezenlijk onderscheid te stellen is tusschen het verbond der werken en het verbond der genade;

2. Dat de Heilige Schrift slechts twee verbonden kent en niet drie; n.l. het verbond der werken en het verbond der genade;

3. Dat Christus is de Tweede Adam, van Wien de eerste Adam, als hoofd van hst werkverbond, een voorbeeld was (Rom. 5:14), en dat Rom. 5:12 tot 19 zeer duidelijk handelt van de twee verbondshoofden;

4. Dat wel het genadeverbond van eeuwigheid met de uitverkoornen in Christus is opgericht, maar de openbaring in den tijd eerst volgt op de verbreking van het werkverbond. (Door deze openbaring is te verstaan de dadelijke oprichting van het verbond met de uitverkoornen, die in den tijd der minne in het verbond worden ingelijfd);

5. Dat wel het genadeverbond een uitwendige o p e n b a r i n g s V o r m heeft, die instelt onder Ouden Nieuw Verbond, en velen omvat die verworpenen zijn, maar dat alleen de uitverkoornen in het verbond der genade wezenlijk begrepen zijn;

6. Dat de verantwoordelijkheid van den mensch wortelt in de scheppmg, krachtens welke schepping God van den mensch Zijn beeld terug vordert. Die verantwoordelijkheid wordt te grooter door de bemoeienissen, die God met den mensch maakt, gelijk duidelijk blijkt o.a. uit Jesaja 5, Luk. 10:13—15.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's