GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Karl Barth en de Zending.

Van ide hand van den Heer D. K. Wielenga te Kampen treffen we in F r a t e r n i t a s onderstaand artikel:

Martin Richter schrijft in „Noue All. Miss. Zeitsch.", Aug. 1928, een artikel over „Dialektische Theologie raid Mission". Eerst geeft hij een korte uiteenzetting van ide grondgedachten van deze nieuwe theologie en eindigt met kritische opmerkingen. Het artikel is van belang, vooral nu er tegenwoordig zoo aandacht geschonken wordt aan deze nieuwe richting. De hootdzaken zijn in dit artikel weergegeven.

Wat bepaalt de waarde van een nieuwe richting'? ' Dit, dat ze zich duidelijk uitspreekt "over de gronddenkbeelden en over de hoofdzaken. Zoo is het ook in den godsdienst. De één of andere theoloog' kan wel een nieuwe richting uitgaan, wanneer echter zijn grondgedachten niet den toets der critielc kunnen doorstaan, dan is ook zijn geheele systeem, hoe kunstig ook samengesteld, en boe voortreffehjke gedachten bet ook moge bevatten, veroordeeld.

De beteekenis van het Christendom moet zich vooral hierin bewijzen, of het iets te zeggen heeft aan niet-Christenen. Een godsdienst, die zich niet verbreiden kan, heeft geen recht van bestaan en is tot uitsterven gedoemd.

Zoo moeten we in het Christendom ook zoeken, naar den besten uitdrukkingsvorm. Welke richting is het beste 'in staat aan de grondgedachten, van het Christendom, , van. Christus Zelf, door te geven

aan den heiden en Mohammedaan? Wat heeft het Christendom te zeggen ovei' God en over de Venlossing? Over deze groote vragen moot zich iedere rehgie bezinnen. Hierin moet zich de meerderheid van het Christendom toonen. Brengt het datgene, •wat de menscli zal doen zeggen: „Dat is het, wat ivij zoeken en wat wij noodig hebben"? Kan het Christendom dat niet, dan is het geoordeeld. Zal nu de nieuwe theologie van Barth dien mensch kunnen helpen? Is hetgeen Barth c.s. zeggen over God en ove); de Verlossing van dien aard, dat men naar Christus zal zoeken en Hem geloovig aanvaarden? Als ide heiden, in welken vorm dan ook, hij zij Hindoe 'of Animist, Shintoïst of Confucianist, dat niet zal doen, dank zij de gedachten van do dialektische theologie, dan is deze theologische richting geoordeeld!

Deze dialektische theologie legt sterken nadruk op den afstand, die den mensch van God scheidt. God is de gauscli Andere; ja! de Onbegrijpelijke. Zelfs als God, deze gansch Andere, Zich openbaart, blijft Hij de „deus aJosconditus", de zich verbergende God.

Er kan dan geen sprake zijüL van een mystisch zich verliezen in de godheid. Alle ervaringstheologie, zoo-.als die zich langzamerhand mtspi'eekt in Schleierniacher, is dan uit den boozo. In het oog moet vóór .; dles gehouden worden de afstand, die er is tusschen viod en den mensch, dus tusschen twee persoonlijkheden.

In dit opzicht nu heeft deze theologie waarde in •Ie Zending, v/anneer ze b.v. positie kiest tegen de Hhaktiliteratuur van hét Hindoeïsme. Vooral wan'neer men zegt, dat het eerste noodige is dezen Hindoe Ijij te brengen de verhouding, die ev is tusschen twee persoonlijkheden: God en den mensch; t-en verhouiding, die hij niet kent, daar hij hevelden nadruk legt op het zich verliezen iniiet A1, een pantheïstisch gevoelen, dat juist alten afstand verdoezelt.

Al is nu de Bhaktigodsdienst één der meest zuivere vormen van 'de religie der heidenen, die ons het meest toespreekt, toch loopt zij op de hoofdpunten vast. Er wordt wel zeer sterken klemtoon gelegd op de liefde. Gods en de nabijheid van dien G-od, op de genade, die alleen.zalig maakt, van het toebehooren der ziel aan God; maar vergeten wordt te wijzen op het gericht Gods, den toorn Gods, op - Ie ongenaakbaarheid Gods, en Zijn ijveren voor Zijn Her, dien Hij aan geen ander overlaat, op Zijn absoluut ijesehoiden zijn van alle schepsel, op Zijn wil om deze gevallen wereld door een herschepping te lierstellcn, op het einddoel, dat God lieeft met deze natuurlijke wereld. G o d staat eigenlijk niet in het middelpunt, maar de r e 1 i g i e u s e ervaringen van den heihge. Doel der religie is niet de begenadigde zondaar, maar de wordende heilige.

Tegenover deze opvattingen van de Bhakti-literatuur is de Godsgedachte van Barth van een veel edeler gehalte, en in zooverre zal de Zending haar winst kunnen doen met de sterke betooning van •Ie heiligheid en het geheel-anders-zijn van den heiligen God.

Echter wat heeft nu de dialektische theologie te zeggen over de zonde? Het probleem der schuld in religieusen zin kent Indië niet. Er bestaat geen levende betrekking tusschen het geweten van den enkeling f'n den levenden God. Brahma, werkeloos in den liepen slaap is neutraal, rekent niet met goed, noch kwaad. Hoe moeiUjk is het dan om het geweten wakker te schuddeai. Indië kent geen ethische verhouding. En zal nu de theologie van Barth dit wel kunnen brengen? God is echter in deze theologie niet de God der Liefde in den zin van Paulus; maar de gansch Andere, die geen gemeenschap heeft met den jnensch. Wanneer het zoo noodig is om den Hindoe en. een Brahmaan te overtuigen van een persoonlijke schrüd en hem te brengen tot het aangrijpen van de zonden-vergevende genade Gods, dan voielt ge wel, dat Barffa's theologie dit niet bewerkstelligen kan. Die legt te veel den nadruk op datgene, waannee - de Indiër, van welke religie ook, van harte instemt; nd. hierop, dat niet alleen het I o s - zijn van den, mensch, maar reeds het bestaan-zelf schuld des nienschea is.

En wat aangaat de vraag, of deze nieuwe theologie ook de Zending helpen kan in de Mohammedanenzending, da.n moeten we eerst wijzen op het Godsbegrip van den Islam. Deze legt ook sterk, zeer sterk, den nadruk op de transcendentie van Allah. Ja! er is in het geheel geen relatie tusschen Allah en deze wereld. J-Richter, prof. in Berlijn, zegt zelfs: ..Der Allall des Islam ist so sehr überweltliche AUmacht, dasz die ethisohen Eigenschaften nicht Substanz sondern nur Akzidenz seines Wesens sind".. Toch is er een ontembaar Godsverlangen bij den Mohammedaan. Hij zal dus zijn toevlucht moeten nemen tot het tooverwezen of tot de mystiek.

De theologie van Barth, die ook zoo éénz, ijdig sterken nadruk legt op de transcendentie Gods, zoodat zelfs de ethische eigenschappen van God naar den achtergrond treden, kan dus den Islamiet niet helpen; want vanzelfsprekend kan Barth niet verwijzen naar de tooverij; en van alle mystiek is hij wars.

Het is juist de glorie van ons Christendom, dat het wel aan den éénen kant de transcendentie Gods eni Zijn heiligheid vasthoudt, maar aan den anderen kant tevens laat zien de oneindige liefde van dienzelfden transcendenten God in Jezus Christusi. Zóó alleen kan de Zending met hoop op vrucht werkzaam zijn.

Maar dan is de theologie van Barth ook tevens veroordeeld. Ze heeft den Islam niets te zeggen over God!

Maar kan de theologie van Karl Barth den Hindoe b.v. verder'helpen bij de verlossingsgedachte? Zie hier een gewichtig punt. Wat is verlossing bij den Hindoe en wat is verlossing bij Karl Barth?

De wereldziel, Brahma-Athman, is de god van den Hindoe. Verlossing is voor don mensch dit, dat de ziel van den enkeling opgaat, verloren gaat in deze algeineene wereldziel. En deze verlossing nu geschiedt door de kennis, volgens den Hindoe. Hierover zijn de geweldig vele richtingen het eens. De Indische Godsidee is van de wereld afgekeerd. Handelen speelt geen rol bij dezen God. Alleen is ér sprake van het Zijn, het Bewustzijn en de Zaligheid.

De verlossing is een intellectueele daad van den mensch, en geen zedelijk-religieuze daad Gods. De incarnaties van tie godheid zijn dan ook slechts schijnbare parallellen van de openbaring Gods in Christus. Volgens Indische opvatting kan er geen heilsgeschiedenis zijn.

Nu is het juist het heerlijke van het Christendom, dat het wel een heilsgeschiedenis kent, d.w.z. dat er een heilsplan Gods is, dat in de geschiedenis uitgewerkt wordt. Zoo ontvangt dan ook de Kerk de haar van God toegewezen plaats en moet ze ooï onze erkenning hebben.

Hoe denkt nu Barth luerover?

Barth keert zich tegen het Historisme, de overschatting van de geschiedenis. Maar nu gaat hij nog een stap verder en ontkent dat er een openbaring Gods in de geschiedenis is. Er is dus, volgens hem, ook geen heilsgeschiedenis.

Jezus is wel „die Offenbarung, in der nicht nur der Ruf, die Einladung zur Heimkehr ergeht, sondern in der die Heimat zu uns kommt, das Hiinmelreich' nahe herbeikommt." Maar dat is geen geschiedkmidig feit. Het leven van Jezus is „höchste Fragwürdigkeit'"-; Kruis en opstanding komen als historische feiten •niet in aanmerking: Hinweis auf Gott wird Christus geradc in seiner Gottverlassenheit am Kreiizc.

„In Jesus wird Gott wahrhaft Geheinmis, macht er? sich bekannt als der Unbekannte, redet er als üer ewig Schweigende." „Von Authebnng der Verborgenheit Gottes, in seiner O'ffenbarung, einem nur noch Offenbarsein Gottes kann in Neueii Testament gar keine Rede sein." Op deze wijze is er dus vooi" Barth geen heilsgeschiedenis.

Op deze manier kan dus het Hindoeïsme, dat evenzeer geen geschiedenis wil aanvaarden, niet overwonnen worden. Het in de geschiedenis zich voltrekkende heilsplan Gods, wat juist aan het Christendom zijn evenwicht verleent, is door Barth dus juist prijsigegevenl

Barth blijft dus in zijn theologie het antwoord schuldig op zeer voorname punten, die juist aan den dag treden in de zending, in het samentreffen van de grondwaarheden van het Christendom met andere religies.

Mag dan niet terecht de vraag gesteld worden: Heeft Earth's theologie recht van bestaan? Hoewel er vele en treffend juiste opmerkingen gemaakt worden, als geheel kan zij ons uil Zendingsoogpunt niet voldoen.

Het isolement der Chr. Geref. Kerk.

In ons vorig nummer is ter drukkerij de sciiaar bezig geweest ter plaatse, waar zulks niet behoorde. Daarom leze men boven hetgeen hier \-olgl nog eerst wat verleden week onder, hetzelfde kopje gedrukt stond, en vervolge dan met het .onderstaande.

Naar aanleiding hiervan (d; w.z. cle uitspraak der Part. Synode van de Geref. gemeenten, groep-Kersten) schreef een me'dewerker van „De Bazuin":

Dit Ujkt me een zeer merkwaardige nitspraak en noodig, om te onthoude'ii. We gaa.n niet na, op welke punten we het met de hier voorgedragen gedachten en formuleeringen al of niet eens zijn, want dat doet niet ter zate. Wat ons treft, dat is dit: deze synode heeft in het jroote principiëele vraagstuk omtrejit het genadeverbond en zijn waarachtige leden, en omtrent de positie van de hypocrieten in de kerk, een standpunt ing eno ]n en, dat zich afkeert van hetgeen de Chr. Geref-K-erk, als men „De Wekker'' gelooven mag, als „leer der Chr. Geref. kerk" heeft vastgesteld. Ik neem, door zoo te spreken, niets terug vaJi mijn vroegere bewering, dat het niet juist is, een bepaalde beschouwing, b.v. die van ds Jongeleen of ds Berkhoff, aan te dienen als „de leer der Chr. Geref. kerk", want idie kerk heeft officieel het nog niet zoover gebracht als deze part-synode van de Geref. Gemeenten, omdat ze officieel zich nog niet uitgesproken heeft. Als ik dat verdoezelde, omdat het dezen keer in mijn kraam te pas kwam, zou ik niet eerlijk zijn, en al te veel de venverpelijke methode van „De Wekker'-' volgen, die ook telkens problemen verschuift, naaide oogenbhfckeUjko behoefte , van het redebeleid, _ en voorts aan de „Geref. kerken" toedicht, wat de Gerefkerken nooit hebben gezegd, en nooit zullen zeggen. Maar anderzijds heb ik ook niets af te doen van het feit, dat de leiders der Chr. Geref. kerk, docenten voorop, in het officieel orgaan „De Wekker", publiek hébben verklaard, dat de beschouwingen van ds Jongeleen, later onderstreept door ds Berkhoff, de „leer der Chr. Geref-kerk" is, en dat zij daardoor de in eigen kring daartegen levende oppositie den mond hebben' gesnoerd, en dus feitelijk hebben afgewezen als ontrouw aan de speciaal Chr. Geref. leer.

Indien het rni waar is, wat „De Wekker" zegt, indien dus inderdaad de theorieën van ds Jongeleenen ds l; erldioff en van de hun bijvallende Apeldoornsche docenten, als „leer der Chr. Geref-kerk" te erkennen valt, dan is t'nans officieel aanwijsbaar geworden (tenzij de generale synode der „Geref. gemeenten" anders mocht beslissen, wat, gegeven het moderamen, niet te verwachten isj de geïsoleerde positie der Chr, Geref. kerk.

Want in dat geval heeft de Chr. Geref. kerk inzake, het genadeverbond een uitspraak gedaan, die haar antithetisch zoowel tegenover de „Geref-Kerken" als ook tegenover de „Geref. Gemeenten" doet staan-Dan heeft zij zich, door haar negativistisch drijven in reactie tegen persoonlijke en incendenteele uitlatingen, laten verleiden tot een exclusief standpunt, waaridoor zij ver-vreemd geraakt is:

a. van de voormahge Chr. Geref. kerk (zie artikelen „Amsterd. Kerkbode" in voorgaande nrs);

b. van de Geref-kerken in Nederland, de wettige voortzetting, óók van de vroegere Chr. Geref. kerk (zie Acta Utrecht 1905):

c. van de Geref-Gemeenten (zie de part-synode, welker beslissing meer beteefcent dan een artikel in „Saambiiider" of zoo).

Prettig is deze positie niet; want men heeft daardoor:

-a. geanticipeei-d op een „oplossing" van kwestiesi, die nog in den kring der Chr. Geref-kerk als open vragen leven, en op welker beantwoording de verantwoordelijke leiders maar hebben vooruitgegre-pen, meer dan hun bevoegdheid toeliet;

b-het zich al moeilijker gemaakt, het bewijs te leveren voor de onvermijdelijkheid van de onzerzijds altijd afgewezen, maar door de Chr. Gerefpers steeds weer hardnekkig als schrikbeelden opgeroepen consequenties van de Geref. beschouwing van het genadeverbond, omdat men toch niet zoo heel dadelijk van de versleten aanklachten tegen de Geref. kerken en haar „lichtzinnige prediking" kan overspringen op de' andere aanklacht, dat men ook al in de Geref. gemeenten, richting-^Kersten, de menschen morphineert (ds Wisse), verbondsi-methodisme importeert (dezelfde), of de zielen met een ingebeelden hemel doet gaan ter helle (docent v. d-Schnit);

c. zich almeer in een hoek geduwd, die door de isolatie bedenkelijk gaat lijken op sectarisme.

Indien 'de beter denkenden in de Chr. Geref. kerk, die de leiding van , , De Wekker" op dit punt niet billijken, nog iets willen bereiken, dan wordt het tijd, dat ze gaan spreken. „De Saamhinder" waarschuwt hen tegen lijdelijkheid ten aanzien van een negativistische critiek tegen de Geref. kerken, die in haar onbezonnenheid vervalt in aanklachten, die door de particuliere synode van de toch l^eusch niet Knyperiaansche of „neo-Calvinistische" Geref. gemeenten als dwaas en imaginair belachen worden. Het feit, dat de Apeldoornsche leiders zóó maar hebben uitgemaakt, wat volgens hun inzicht „de leer der Chr. Geref-kerk" is, maakt het voor deze op^ positie wel moeilijk, maar als men het laat bij het bestaande, dan wordt de Chr. Geref. kerk al meer geïsoleerd, en neemt zij een standpunt in, dat door zijn exclusivisme zich niet alleen van de groot-Gereformeerde beweging der vaderen uit den bloeitijd, maar ook van de Gereformeerde gezindheid dezer dagen in Nederland vervreemd raakt.

Ik ben er zeker van, dat de dogmaticus van Apeldoorn, stel, dat hij zijn vriendelijke aandacht aan deze onfatsoenlijke rubriek wijden zou — wat hij soms schijnt te loochenen — in dit artikeltje een poging ziet, om verdeeldheid te zaaien. Hij^ moet maar weten, wat hij over het hart van anderen oordeelt. Ik zie het nu eenmaal zoo, en wijs er opi, omdat ik, óók als ik op de Chr. Geref. kerk let, het betrem-en zou, als de Geref. gezindheid nog meer uiteengedreven wordt, en altijd een gevoel van meewarigheid krijg, als ik let op de funeste gevolgen van criticisme, dat noodwendig voert tot sectarische verbizondering. Er is een isolement, dat kracht in zich heeft, er is ook isolement, dat gevolg is van eigenwUlige zelf-afsnijding van den stroom, waardoor de kracht in beweging komt. Wie zich isoleert met het Woord van God, die heeft daarin kracht. Wie zich echter isoleert, omdat hij negatief staat tegenover anderen, en zulks dan niet met den positieven inhoud van het Woord van God, die komt tot zwakheid. Er zit kerkhistorische teekening, er zit profetische waarschuwing in de combinatie van de feiten. . zooals dit laatste besluit van de Geref. gemeenten ze heeft gegroepeerd op dit moment.

Merkwaardig is, thans in „De Wekker" te lezen, in antwoord op het bovenstaande:

Wij dachten, toen wij lazen dien jammertoon: Nu staat de Christ. Geref-kerk alleen! aan Oldenbarneveldt, de groote vijand der Gereformeerden en voorstander der Remonstranten. In Den Haag was op 12 Februari 1616 de Gereformeerde predikant Ds Rosaeus geschorst in zijn dienst. De advocaat Oldenbarneveldt voegde hem toen zoo sarcastisch toe: , , Daar staat ge nu alleen!" Maar Rosaeus antwoordde daarop: „Neen, Mijnheer, niet alleen, maar God de Heere is met mij', en zoovele duizend vromen als er nog in 't land zijn!" Zonder nu eene overeenkomst , in de personen te bedoelen of van remonstrantisme te beschuldigen, mag de Christ. Geref. kerk door Gods genade het woord van Rosaeus tot het hare maken.

Ja, dat isolement kracht kan zijn, dat heeft „De Bazuin'' zelf al gezegd (zie boven). Maar het is Aé vraag, of men in isolement leeft met Gods Woord, dan wel met een permanent misverstand. En heel de polemiek van de Chr. Geref-pers tegen de Geref. kerken, komt neer op:

• a. niet-begrijpen wat de Geref-kerken willen,

b. Voorzoover men dat nog begrijpt, een niet-begrijpen van de nnchtere waarheid, dat heel de kwestie te herleiden valt tot een debat over de verhouding van tijd en eeuwigheid.

Voorts doet het vreemd aair, thans het fiere woord te treffen:

Doch al stond hier de Christ. Geré'f. kerk eens geïsoleerd! Zou dat zoo erg zijn? Stond de v/are kerk niet altijd geïsoleerd? Was Israël er niet het beste aan toe, als het zich niet vermengde met de omliggende volken?

Want dit zegt „De Wekker" wel, nu zij zelf tamelijk wel alleen staat. Doch wanneer zij' tegenover anderen staat, dan houdt bet blad sinds enkele jaren nauwkeurig het lijstje bij van hen, die het met zijb opponent nu eens niet eens zijn, orii Vi^elke reden dan ook. Logica is anders.

Mag het?

In „De Wekter'' schrijft de Vragcnbus-redacteur (ik spatiëer hier en. daar):

G. V., te A., vraagt: „Mag een christeUjke gemengde zangvereeniging, staande onder toezicht van den kerkeraad een openbare uitvoering geven, en tot dekking der kosten entree heffen? "

Gods Woord vermaant, dat al wat we doen, dat het ter eere Gods moet zijn. Is een zangvereeniging overtuigd, dat een openbare uitvoering daartoe strekt, dat ze dan haar gang ga. Het zou ook kunnen zijni, dat andere motieven daartoe aanwezig zijn, b.v. het zoeken van eigen eer, welke nog wel eens verwisseld wordt met de eer des Heeren. Over het algemeen ben ik geen bewonderaar van al die openbare uitvoeringen. De zangkunst wordt toch in opzet beoefend om de schoone gave te ontwikkelen? Uitvoeringen met het heffen van entree dragen min of meer het stempel der wereldgelijkvormigheid. Onder toezicht van den kerkeraad te staan is zeer goed voor een vereeniging, maar beter is voor haar te weten, dat ze onder het toezicht Gods staat.

Hoe is het nu, mag het, of mag het niet? De laatste zin past eiken keer weer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's