GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vlucht uit het concrete.

In de „Nieuwe Rott. Ct." wordt gesdireven over het reorganisatie-rapport, dat in de Herv. Kerk op behandeling wacht. Gehandeld wordt daarbij ook over tlo positie der orthodoxie in de Herv. Kerk. O.m. lezen we dit:

Inderdaad blijft het raadselachtig, hoe bedachtzame en scherpzinnige mannen als de leiders van de orthodoxie toch zijn, zoo koppig kunn.en vasthouden aan een illusie. Do georganiseerde kerk kan slechts als luchtkasteel dienst doen; zoodra men haa.r handtasteüjk aanvat, vervhogt zij in neivelen. Tegen concrete voorbeelden is deze ijle burcht van gedachten niet bestand.

Hoe moeten die „kerkelijke vergaderingen" ha, ; ix „kerkelijk oordeel" uitspreken? vraagt ds Van Wijhe. Betoeke'nt dit, dat in de classis Amsterdam de vrijzinnige ds Dorgelo uit Naalrden veroordeeld moet worden door Amsterdamsche ouderlingen? En winneerds.Dorgelo ki hoogor beroep gaat bij de Provinciale Synode van Noord-Holland, en deze stelt ds Dorgelo in 't gelijk en handhaaft hom, heeft dan „tie Kerk gesproken"? Moeten de confessioneele predikanten in de classis Lei. den hun vrijzinnige collega's beschuldigen en moeten, dezen, zich wendende tot het Prov. Kerkbestuur van Zuid-Holland, door de Gravemeyer's en Van Grieken'.s „met teksten en met luchtdruk van s-tem worden weggeblazen? " En als ze zich dan beroepen op de synode, die hen met 10 tegen 9 stemmen handhaaft, heeft dan „de Kerk gesproken"?

Het is jammer, dat dr Kromsigt in zijn repliek op ds Van Vv'ijhc dergelijke praktische vragen onbeaaitwoord laat. Want ten slotte moet men toch weten, hoe een nieuw instrument zal werken. Het kan theoretisch nóg zoo vernuftig bedacht zijn en op nèg zulke principieele grondslagen rusten, — wanneer het praktisch onbruikbaar is, heelt men al zijn moeite en tijil vruchteloos besteed.

En niet louter de vrijzinnigheid, maar ook de orthodoxie in haar verschillende schakeeringen heeft recht, vooruit te weten, hóe men de kostbare en zwaar te hanteeren machinerie der „schriftuurlijk" „herstelde" kerk zal gobniiken. Het is te hopen, dat bij de behandeling van het reorganisatie-rapport de voorstanders zich nu eens niet zullen onttrekken aan een miumelijke confrontatie met de nuchtere werkelijkheid. Door kinderlijke ilhisic wordt de kerk niet gered.

De beide laatste zinnen zijn mij, al staan ze in de „N. R. Ct.", uit het hart gegrepen. Zij mogen in! de ziel gaan branden van heel de ortliodoxie. Niet, dat het vrijzhmige leven aan de confrontatie met de werkelijkheid geen behoefte hooft. O neen, daar is het ook niet beter. Maar de orthodoxie heeft altijd zoo zware woorden gesproken; haar woord verplicht en verbindt daarom ie meer.

Aan alle politici, Kamer-i'edenaars, polemisten zij de vraag voorgelegd: wat ze te zoggen hebben en te doen, in do werkelijkheid. Ze hebben hun leus. Zeg hun: goed; En dan? En dan? En dan?

Dat moet men toch kunnen verdnalgen?

Sierleven, sabbathieven, werkleven.

Ds D. Hogenhirk schrijft in „Charloischo K.b.":

In eon van zijn leuko boekjes vol levenswijsheid vertelt „Batavus" van zekeren Goos-nêf, die 'placht te zeggen: „Zingen mag ik erg gèrn hemen, als 't stichlelijk goet". Maa.r de man hield er een raar begrip van „stichtelijk zingen" op nai; hij zong altijd „op de noten". Wanneer een ander zijn hart eens mociit ophalen aan het „(üeloofd zij Goid met diepst ontzag", dan zong Goos-nèt: „ut, ut, re, mi, at, mi, ta, sol". Zoo had hij het van jongsat geleerd, zei-dio, toen ze de psalmen op „stommen" zongen.

Deze vreemde schutter hoeft ook te Horstwijck familie, wel geen volle broers, maalr neven en achterneven. Vooral de leden van „de wandelstokkenclub" behooren er toe.

Ze zingen wel de woorden, maar meestal „op stemmen", omtlat ze die oude wijzen zoo afgezaagd vinden.

Menschcn, menschen, wat zijn die lui akelig critiseerdcrig. Hun stichting hangt aan een zijden draadje. Als de orgelist een misgreep op het klavier doet of de gemeente wat valsch zingt, wordt dat draadje doorgeknipt. Dan komt er groote stilte in hun mond ten tijde des gezangs, maar in hun hart begint hot to slormen. De meester, die hun overste is, hoeft dikwijls geen zier aan de.preek, omdat uit den schat zijner volgeschreven caliiers. telkens Huygens' uitspraak den tekst opzij schaift: „De toonen luydon dwars dooreen als gevogelte van verscheidene beckon". En onvermoeid onderwijst hij de jeugd a, angaande het onderscheid tusschon „sierleven" en „werkleven", bewerende, dat hot zingon tot het „sierleven" behoort.

Maar Teun maakt eon a.ndere onilerscheiding: werkleven en Sabbathieven.

Zijn zingen is Sabbathswerk.

Als hij zingt moot zijn hart naar hoven, on hoe hij da; a: r komt, deert hem niet. De wonderlijkste sprongen op de notenbalk dienen hem. Hij is nog verder gevorderd da.n „de zoer godzalige landman", van wien Vader Brakcl op deftige wijze verhaalt, dal hij placht te zeggen: „.4.1s ik eenzaam op mijn land ben, dan kan ik alle psalmen zingen, van welke ik de wijzen toch niet ken". Teun kan alle psalmen in de kerk zingen zonder één noot te kennen. Hij zingt, als 't moet, zijn eigen wijs. Hij weet nu eenmaal niet beter, of het behoort bij zijn Sabbathslevon, dat zijn hart en zijn vleesch uitroepen tot den levenden God. En dan zingt alles aan hem, dan wordt hij gezongen.

„Ik zing er den duvel uit, meester." „3a, Teun, dat kan wel, maar je zingt hem er bij een ander in, dat is niet christelijk."

De dominee wist wel, wat hij van. deze dingen denken moest. Zijn indruk was, dat do leden van „de wandelstokkonrlub" meer zweren bij den tempel daji bij Hem, die daarin woont. Hierbij bracht hij allerlei beschouwingen over het verband en het versohd tusschon r eligie on kunst te pas, prachtbeschouwingen, waarin ook voorkwam, dat de schoonste der menschenkindoron in een stal geboren en aan een kj'uis gestorven is. Maar veel daarover spreken deed hij niet, omdat naar zijn oveirtuiging de lieden, die „op stemmen" zongen, ' er al meer van meenden te weten, dan tot bevordering van den wel& ta, nd hunner zielen noodig was. En Teun — och, wat zou een a.rme, vrome opperman' met zulke beschouwingen doen.

Het is een voorrecht, meester, als een mensch op leeftijd komt, en nog goeie longen hebben mag".

Ais de meester Teun dat hoorde zoggen, moest hij oventjeis lachen.

„Voor Zijn troon en hier beneden", zeit de psalmist, „nou je kan d'r op rekenen, meester, dat de engelen ook niet zoo'n beetje uithalen; het zal in den hemol lederen dag, werkdag en Zondag zijn gelijk, en we zeilen d'r niet moei van wor-1 den, ik denk weleens^ dat, ik boven alle verlosten ' uitzingen zal, en voor de engelen ga ik vast niet op zij."

Het gebeurde soms, dat de meester Teun benijdde, denkende: „Zijn zingen gaat hooger dan het mijne".

Niet alleen om „Uw huis", maar ook om „Uw tempelzangen" was de anne oppennan altijd weer blij, dat het Zondag was. Ze waren voor hem „liefelijk on vol heilgenot". En dit te meer, nadat zijn vromv thuis dat goblér verboden haid.

Teun was alleen maar wat critiseerderig, als zijn hart niet kon „uitroepen".

Een vreeselijk ding, als do wandelstokkenclub Teun niet meer begrijpen ka.n. Eén Teun va: n de KERK is tenslotte meer dan tien dandy's van een CLUB.

Do minste in de kerk is moor dan de moeste in de club.

En hot is toch zoo jammer van do club, want ze hebben daar toch in veel opzichten gelijk.

Alleen maar: in liet gróóte ongelijk: ze doorzien Teun niet, al pretendeereu ze het wel. Ze spelen vaak Davids luit in Mich als hand; maar ze hoort daar niet, zoolang Michal niet belvocrd is tot Davids hart en tot het gemoeno volkskon, waair de stroom der genade doorheen gaat.

De akker is de wereld, niet de kerk.

Dr K. Dijk plaatst in „Haagsclie Geref. Kb." een ingezonden stuk van een Ned. Hervormden schrijver, die zich aldus had uitgelaten:

„Ethisch" schijnt in Uw oog wel iets verschrikkalijks, wat wel verwonderen moet, waar niemand minder dan één dor uwen, en waarlijk, niet do eerste de beste, n.l. Prof. Bavincfc, het epitheton „ethisch" een eerctilol vond on dan ook van ethisch gereformeerd of gereformeerd ethisch sprak, om van Prof. Gunning maar te zwijgen.

Beluisteren we de ethiek ook niet in het O'. T., b.v.: „Wees heilig, want ik ben heilig"? of in het N. T.-„Wees dan gijlioden volmaakt, gelijk uw Vader in de Hemelen volmaakt is"?

Uw boven aangehaaldo woorden lezende, kwam me Aase, Brands moeder (Ibsen) voor den geest, waar ze zegt: „God is zoo hard niet als mijn zoon!"

Als U in do Herv. Kerk een beslissende stem had, zou U die ethischen zeker tot heengaa.n dwingen^ ' meenend, dat U de waarheid bezat, maar ' Hij, die zeggen kon, dat Hij de Waarheid was, • het in Zijn gehjkenis het onkruid zelfs met de tarwe opgroeien.

Dat is toch wel heel leuk: die sprong van „ethisch" op „ethiek"

Dr K. Dijk antwoordt o.m. dit:

Wanneer iemand de Kerk on do wereld zonder meer met elkaar vereenzelvigt, , gelijk de heer K. doet, dio do - v^oorden uit Mattheus 13:38: n do akker (waarop tarwe en onkruid is gezaaid) is de wereld, aldus leest: n de akker is de kerk, is elk verder spreken te voren onvruchtbaar.

Wel wil ik hem zeggen, dat in onze kerken voor de ethischen geen plaats zou zijn, en zij zich in onze Belijdeniskerk ook niet zouden tlmis gevoelen; daarvoor wijken zij te ver van de gereformeerde Confessie at en daarvoor is hun opvatting te zeer anti-gereformeerd. Dit heeft niets te malcen mot de waarde van de ethiek, want die wordt door do gereformeerden evenzeer erkend als door de ethischen. En wat de opmerking over Prof. B a v i n c k betreft, de opponent heelt zeker niet gelezen hot geschrift van dozen eminenten verdediger der Gereiormeorde waarheid over De theologie van D. Cliantepie de La Saus say e, en de ciitiek, die deze in zijn Gereformeerde Dogma.tiek op do ethische richting oefent; anders zou hij zich aa, n zulk oen oordeel niet wagen. Mag ik tenslotte den heer K. aanraden eens to lozen de beide brochures van D s V. d. B r i n k. De ethischen en de Heilige Schrift, en De ethischen en do Christus, en het referaat van Ds V. d. Sluis: Onze positie tegenover de Ethische Vereeniging. Deze auteur eindigt aldus:

Ten slotte nog de vraag: Wat mag er voor do Herv. Kerk van de ethische vereeniging verwacht worden? 'De ethische vereeniging heeft immers ton doel de versterking van den invloed van het ethisch beginsel. Maar de ethischen hebben op kerkelijk gebied geen programma. Het zou moeite kosten, zelfs onder (ie meest op den voorgrond tredende aanhangers va, n hel ethisch beginsel in dezen tot eenheid te komen. Maar tocli onderscheiden zich de ethischen ook wat hunne kerkelijke idealen betreft, van de confessioneeleri. Men heelt dit verschil dikwijls gesigmüoerd met de woorden: modisch of juridisch. Wie confessioneel is, zoekt kerkherstel langs juridischen, wie ethisch is langs medischen weg. Maar hot is misschien beter te zeggen, dat op ethisch standpunt geen kerkherstol gezocht wordt. Waar het op ethisch standpunt op' aankomt, is dat het leven (lods, dat in de gemeente is, altoos meer openbaar worde, en dat dit geschiede, hoe dan ook; kerkherstol volgt dan van zelf, maar da, n van binnen uit, niet van buiten af. Voor da hauidhaVing der belijdenis is noodig het geestelijk leven der gemeente, waardoor de „leer" tot „leven" wordt on vanzelf de afwijkingen worden uitgedreven. Daartoe moet in .ijo Herv. Kerk het Evangelie op allerlei wijz? tot allen gebracht worden.

Zal het langs dezen ethischen weg ooit tot herstel van de Herv. Kerk komen? Wij gelooven het niet. Het bederf in do Herv. Kerk is < la: airtoe te groot. Een rijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, kan niet bestaan, heeft de Heer Jezus gezegd. Herstel is alleen te vorwaichten als de Herv. Kerk terugkeert in theorie en practijk naar de belijdenis van den Christus der Schriften, die belijdenis van alle hare ambtsdragers en lidmaten eisclit, en met aiUen breekt, die in leven of leer met die belijdenis in strijd zijn. Als het daartoe komt, zullen wij, gereformeerden, ons van harte verheugen.

verheugen. Wij, gereformeerden, verwachten vali de-ethische

rereeuigiag geen herstel der Herv. Kerk, maar wij duchten v, an 'haar gevaar voor dfe' fcerk. Waarom? Prof. Obbink eu Prof. Slotemafcer de Bniyne zeggen, dat ethisch, caafessionieiel en vrijzimiig drie gebieden zijn, door twee grenzen , van ellcaar gescheiden. De grens tuisschen gereformeerd en ethisch ziea wij duidelijk, maar de grens tusschen ethisch en vrijzinnig niet. Als wij een oogenblik de bekende onderscheiding eens mogeu mak«n tusschen rechts-en hnks-ethischeni, wat is dan het principieel verschil tusschen een rcchts-moderne en een links-ethische? Het is ons niet helder. En nu vreezen wij, dat, ais de ethische vereeniging haar do«l •bereilct, en de invloed van het ethisch beginsel in de Herv. Kerk versterld: wordt, dit voor velen de overgaaig zal zijn tot de vrijzinnigheid".

Precies hetzelfde geldt van vele personen in de groep-Goelkerken.

Over het getuigenis des H. Geestes.

Dr Deo heeft onlangs gerefereerd over het „getuigenis des H. Geestes" (het Testimonium Spiritus Sancti) in verband met onze aianvaarding van de H. Schrift als G01I3 Woord. Hierop heeft dr W. A. v Es in „Leeuwarder Kb." eenige critiek geoefend. De meaning van dr V. Es wordt wel duidelijk uit onderstaand ingezonden van dr S. P. Diee, waaraan dr v. Es een plaats gat in „Leeuw. Kb.":

Is het Testimonium Spiritus Sanoti een ervaringsbewijs? Dat is de quaiestie, die tusschen ons in geding is. U meait di© vraag bevestigend, ik meen ze zoo beslist mogelijk ontkennend te moeten beantwoorden.

Om niet langs elkaar heen te redeneeren, dienen wij vóór alles vast te stellen, wat een ervaringsbewijs is. En mij dunkt, daar zullen wij: het wel over ééns zijn. Het is volgens Uw eigen omsiohrijving^ waarmee ik geheel accoord ga, een bewijs, in dit geval voor de goddelijfclieid der Schrift, dat aan de ervaring is ontleend. M.a.w.: ik sta voor de vraag, of de Schrift al of niet het Woord van God is; ik raadpleeg mijn ervaring, die ik daartoe voor mijn bewustzijn objectiveer; zij pleit er vóór, gezien de ontdelckeaide, vertroostende en vernieuwende werking, die van' de Schrift op mij uitgaat; en dus concludeer ik uit haar (alle bewijs draagt het karakter van een 'syllogisme), dat de Schrift metterdaad het Woord van God is.

Heb ik mij nu zóó do werking van het T. S. S. te denken?

Neen, zóó juist niet, want Calvijn stelt de verzekering door het T. S. S., zooals ik in mijn referaat breedvoerig toegelicht heb, vierkant tegenover alle bewijsvoering! „Zij is voortreffelijker dan alle redeneering" (I, 7, 4). „Dit blijve derhalve vaststaan), dat de Sclirift in zichzelf geloofwaardig is en aan geen bewijsvoering en redeneeringen mag onderworpen worden" (I, 7, 5). Het T. S. S. draagt een onmiddellijlc, religieus karakter. Zonder tusschentredende redeneering of bewijsvoering doet het mij direct de Schrift als liet Woord van God erkennen. Het is die werking van den H. Geest op mijn wil, waardoor ik, boven alle menschelijk oordeel uitgeheven, met onwankelbare zekerheid in Gods wil, en in de Schrift als openbaring van dien wil, rust. Natuurlijk is dit laatste ervaring. En daarqp doelen al de uitspraken, die U uit Calvijn aardiaalt. Maar ervaring is nog iets anders dan. ervarings b e w ij s. En bovendien, strikt genomen is deze' ervaring het T. S. S. zelf al niet meer, maar zijn resultaat: ons geloof. Het T. S. S zelf onttreld zich aato. onze waarneming. Het gaat aan het geloof en aan alle geloofservaring vooral. Het is één met de wedergeboorte, die in de verborgen zielediepten zich afspeelt. Zooals de wedergeboorte zich tot de bekeering verhoudt, zóó het T. S. S. tot het geloof.

Is dit een zuiver-theoretische aangelegenheid, waar-• mee geenerlei belang is gemoeid? Allerminst, zooals ik in mijn referaat meen te hebben aangetoond. Immers:

1e. blijft zóó alleen het geloof als onmiddellijke zekerheid gehandhaafd, terwijl het op het standpunt van het ervaringsbewijs afgeleide zekerheid wordt, de conclusie uit een syllogisme, en daarmee feitelijk ophoudt geloof te zijn;

2e. komen "zóó alleen object en subject. Woord en Geest, beide tot hun recht, terwijl op het standpunt van het ervaringsbewijs op het subject eenzijdig nadrvik gelegd wordt ten koste van het object. De subjectieve ervaring is het primaire, het onmiddellijk-evidente: ik aanvaard de Schrift, omdat fen dan heel licht ook: in zoover!) zij met mijn ervaring overeenstemt. En het is dan ook merkwaardig, dat jaist ethische theologen als Doumergue (Jean Calvin IV, bl. 67) en Cramer (De H. Schrift bij Calvijn, bl. 140) het T. S. S. als ervaringsbewijs interpreteeren;

3e. blijft zóó alleen ook de oliristen in zijn geloofsleven gebonden aan 't objectieve Woord, terwijl hij op het standpunt van het ervaringsbewijs op zijn wisselende geestelijke ervaringen wordt aangewezen om van zijn heil in Cliristus vergewist te worden..

Nu zult U tevens begrijpen, wat mijn bezwaar tegen Art. 5 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis, is. Dit n.l.j dat het den schijn wekt door zijn herhaald „omdat" („dewijl"), dat het T. S. S objectieve geloofsgrond is naast het getuigenis der kerk en de vervulling der profetieën, terwijl het in werkelijldieid subjectief werlcende geloofsoorza alk is en als zoodanig een zekerheid werkt, die absoluut is, onafhankelijk van eenig bewijs, ook al kan ze door bewijzen (en daaronder dan ook 't ervaringsbewijs!) worden bevestigd. Wij gelooven, dat de Schrift Gods Woord is, niet omdat, ma'ar doordat de H. Geest dienaangaande in onze hai-ten getuigenis; geeft.

Ik zou het zeer op prijs steden, zoo U deze toelichting ook. onder het oog Uwer lezers wildet l)rengen, nu U mijn stelling in-Uw blad besproken hebt.

Op dit ingezonden stuk van Dr Dee antwoordt Dr v. Es dan weer aldus:

Op den inlioud gaan we zelf nog niet uitvoerig in. Bepaajlde discussie zou alleen dan mogelijk zijn, wanneer ook wij met onze losse aanteekeningen op dit leerstuk gereed zijn, en zoo beschouwing naast beschouwine, staat. We' zien ook uit naar de toelichting van de stellingen van Dr Dee in zijn referaat, waarvan het verschijnen in druk in het uitzicht werd gesteld. Toch zullen we bij onze volgende aanteekeningen, allicht gelegenheid 'hebben te laten uitkomen, dat wij van het schrijven van Dr Dee wel hebben kennis genomen en er ook die aandacht aan hebben geschonken, die het verdient.

Nu slechts een enkele opmerking.

Allereerst constateeren we met voldoening dat ook Dr Dee in dit ons toegezonden schrijven, „die werking van den H. G." die hij als het T. S. S. verstaat, — zelfs natuur 1 ijk „erva; ring" noemt. Dit is reeds heel wat gewonnen. Zoo zijn wij al in de sfeer, waarin o.i. dit getuigenis bezien en verstaan moet worden. Het is nu maar de vraag, wat men onder „ervarings b e w ij s" verstaat. Of met andere woordeni, of men met het „getuigenis" van den H. Geest uitsluitend in de „voluntatieve" sfeer, in de sfeer van het willen verkeert, of ook van het kennen. Of „ervaring" het begrip van „bewustheid" niet insluit, eu men zoo ook van het uitgangspunt van Dr Deo uit niet vanzelf komt tot een aan de ervaring ontleend „bewijs", al was het maar door het nader tot het bewustzijn brengen, een zich rekenschap geven van wat men _zoo, — toch zelter niet onbewust, — eiTaren heeft.

Voorts zijn er twee opmerkingen die ons ernstig doen twijfelen of Dr Dee met zijn zoeken naar de juiste opvatting van het T. S. S. wel op den goeden weg is.

Allereerst wanneer hij het T. S. S. met de „weder-' geboorte" vereenzelvigt. Want de „wedergeboorte" is iets van den men soh, d.w.z. watoieer men daarmede bedoelt het wedergeboren z ij n. En kan dus moeilijk als een getuigenis valn den H. G. worden beschouwd. Tenzij dat men met wedergeboorte de we der bar ing bedoelt, de fcraeht, welke van den H. G. uitgaat. Maar wij kunnen niet inzien, dat men daaruit anders dan juist alleen door een „syllogisme" tot een „getuigenis" van den H. G. zou kunnen komen, door een „bewijsvoering", een „redeneering", welke toch volgens Dr Dee bij het T. S. S. is uitgesloten, z.a.: „ik ben wedergeboren: ", „deze wedergeboorte is van den H. G.", dus bijv. „de H. G. getuigt daarmede dat de Schrift van God is".

En de andere opmerking betreft de correctie, welke Dr Dee in dit opzicht in Art. 5 onzer Geloofsbelijdenis zou willen aanbrengen. Zonder daarmede te zeggen dat ook in dit opzicht de artikelen van onze Geloofsbelijdenis geen nadere toelichting en uitwerking behoeven, wil 't er bij ons niet in, dat wij in de 20e eeuw beter zouden begrijpen, wat Calvijn met dit zoo echte „Gerefonneerde" Calvinistische leerstak, aJs zoodanig bedoelde, dan een man als Guido de Brés, leerling van Calvijn, die, laat ons zeggen, pl.m. 1560, dus onmiddellijk na de laatste uitgave van Calvijns institutie (1569) en nog bij 't leven van den groeten meester (f 1564) onze Ned. Geloofsbelijdenis heeft opgesteld, en de Gereformeerden van dien tijd, die met Rome hadden gebroken, en voor wie zulk een leerstuk nog andere, althans geheel anders gevoelde tegenstellingen opriep, dan voor ons, die er alleen een historisch en leerstellig gegeven in zien.

Ter overweging zij dit tweeërlei standpunt den geestelijk zulks vermogende aalnbevolen.

Religie een zenuwziekte?

In het „Kerkblad voor Bussum" (een afzonderlijke editie van „Noord-Holl. K.bl." met afzonderlijken kop en deels plaatseiyken inhoud voor Bussum) schrijft ds J. L. V. d. Wolf:

Onlangs .zag ik de aandacht gevestigd op een nieuw boekje van Freud.

Allicht hebt ge wel eens eerder van dezen man gehoord.

Immers is hij een van de beroemdste geleerden onzer eeuw geworden.

Voornamelijk door zijn methode van psycho-aualyse, volgens welke hij al het zielsbeweeg in den mensch te ontleden zoekt.

In bedoeld boelqe nu, dat getiteld is: „Die Zukunft eüier Illusion", erkent hij nog maar over een beperkte ervariijg te beschikken, waar het geldt tte psychischa verschijnselen bij den enkelen mensch in Izijn ontwikkeling van het kind tot den /volwassene. Maar uit wat hij gezien heeft, concludeert Freud, flat de religie met een zenuwziekte moet worden vergeleken, idoch dat de menschheid deze zenuwziekte wel eenmaal geheel te boven zal komen, ongeveer op eenzelfde wijze, als waarop een kind door zoo'n ziekte heengroeit.

Roeping is daarom bij de opvoeding voortaan alle reügieuse overwegingen terzijde te laten, 't Is de wetenschap, die ons gelukkig moet maken. Door haar toch zal de mensch steeds meer macht verkrijgen. En daarom: brengt het kind kennis bij! Natuurlijk kunnen tegenspoeden niet steeds ontloopen worden. Die moet de mensch dan maar kalm-berustend aanvaarden. Tegen den dood zal „waarschijnlijk" ook wel geen In-uid gewassen zijn. 't Zij zoo, als liij tijdens z'n leven dan toch maar vreugd heeft gesmaakt.

Is het niet allerdroefst! ^t Lijkt wel, of de geschiedenis voor dezen geleerde ee'n gesloten boek is gebleven. Hoe vaak is al niet eerder de leuze aangeheven: „ontwikkel toch het verstand, breng meerdere kennis aan, en ge zult eens zien, hoe gelukkig de menschen worden!" Maar telkens als men bij de diepste vragen gekomen was, de vragen, waar het nu eigenlijk op aankomt, die men op een bevredigende wijze beantwoord moet hebben, zal men welgemoed z'n levens­ weg kunnen vervolgen, moest de wetenschap, als ze eerlijk was, weer met één harer grootste vertegenwoordigers (Du Bois Reymond) verklaren: „Ignoramus et Ignorabimus, wij weten niet en wij zullen niet weten!"

Is het ook niet opmerkelijk, dat dezelfde eeuw, die het boek van Renan „De toekomst der wetenschap" zag geboren worden, later opgeschrikt werd door het geruchtmakend artikel van een Brunetier „Het bankroet der wetenschap"? Buiten Gods bijzondere openbaring moet het ook wel in het leven van den mensch donker blijven. De wijsheid, uit menschelijke wetenschappen geput, kan ons alleen het gemis aan licht doen gevoelen, maar het nooit zelf ontsteken. Een ander groot psycholoog onzer dagen heeft dit ook wel gevoeld. Namelijk de Nederlandsche professor Heymans. In zijn brochure „De toekomstige eeuw der psychologie" klaagt hij luide over den achteruitgang in werkelijke levensvreugde. De beroepswisselingen, de echtscheidingen, de steeds talrijker wordende zelfmoorden, zoo zegt hij, wijzen op een inzinking van het wereldleven. Maar, „hoe komt dit toch? Steeds sneller en steeds vollediger worden onze behoeften bevredigd, en steeds voelen wij ons minder voldaan; hoe overvloediger de weldaden der beschaving ons toestroomen, des te leeger ons leven wordt!" En dan geeft hijzelf, hoewel een ongeloovige, dit treffende antwoord, dat „de godsdienst uit 't leven weggenomen wordt en niemand iets aangewezen heeft, dat dien godsdienst vervangen kan".

Zoo staat de ééne psycholoog lijnrecht tegenover den ander.

Als nu toch heusch de wetenschap ons eens den weg tot het geluk afbakenen moest?

Maar Gode zij dank, „wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is", en ook de mannen der ongeloovige wetenschap zouden wèl doen, dat ze daarop acht haddon, als op een licht, schijnende in een duistere plaats!

Onder verwijzing naar wat ons blad hierover schreef geef ik ook hier ds v. d. Wolfs opmerkingen door.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1929

De Reformatie | 6 Pagina's