GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof, Grosheide over prof. Gunning

In De Heraut sclmjft prof. Grosheide over prof. Gunning, wiens geboorte vóór honderd jaar onlangs herdacht werd:

Het IS voor mij niet gemakkelijk over Gunning te schrijven. Over zijn persoon heb ik nooit anders dan met achting hooren spreken. Levendig herinner ik me nog, hoe hij tegen liet einde zijns levens toenadering tot de confessioneelen toonde, een toaiadering, die door Ds Misfcotte wordt betreurd. Maar op mij maakte ze destijds een diepen mdruk. Ik begreep, welk een zielestrijd achter een en ander liggen moest en welk een moed er uit sprak, om op déze wijze zijn standpunt te bepalen.

De theologie van Gunning evenwel heeft me nooit aangetrokken. En ik denk dan bepaald aan de boeken, die men gewoonlijk als zijn meesterwerken noemt. •Mijn concrete nuchtere aanleg heeft er te vaak in gevonden een ontwijken van een duidelijk ja of neen, dat men bij menige gelegenheid zoo gaarne had gehoord. Ik weet wel, dat men mij nu dadelijk een verstokt intellectualist zal schelden, die voor de diepte van een man als Gunning geen oog had. Ik durf daartegenover stellen, dat men in elke wetenschap, ook in de theologie, naar klaarheid staan moet. En als men dat niet kan, wat juist ia de godgeleerdheid, die van de diepste dingen handelt, telkens weer het geval zal zijn, laat men dan zeggen, dat men het antwoord niet weet, nog niet weet, of, omdat men aan het eeuwige raakt, nooit weten zal. Men sJDreekt dikwerf van de dingen op hooger plan brengen, voor mijn besef is dat soms ze hopeloos vertroebelen. Nu beweer ik met, dat Gunning dit gedaan heeft bewust of onbewust. Maar men verstaat wel, dat men bij zulke inzichten bij Gunning vaak dingen vindt, die niet 'bevredigen. Trouwens, ik sta in deze dingen niet alleen. Men zal prof. Geesink niet licht van intellectualisme beschuldigen. Geesink Is begonnen met een groot vriend van Gunning te zijn. Gunning bevestigde Geesink in diens eerste gemeente te Schipluiden. Maar Geesink heeft zich van Gunnings theologie afgekeerd. Aanleiding daartoe is o.m. geweest een gesprek over den tabernakel in de woestijn. Geesink sprak vrij boud tegenover Guniriing uit, dat men dien toch niet 40 jaren kon hebben meegedragen, als in den Bijbel werd vermeld. Gunning ontweek het, om op die concrete kwestie een concreet antwoord te geven. Meer dan eens Tieb' ik Geesink hooren vertellen, welk een teleurstellenden indruk dit op hem had gemaakt. Dan, al moet ik zeggen, dat ik Gunnings uitgangspunt niet kan doelen en dat zijn methode mij niet aantrekt, gaarne zij uitgesproken, dat liJj tot de grootste en invloedrijkste Nederlandsche theologen van de negentiende eeuw behoort, dat hij zich in woord en wandel als een • oprecht Christen heeft gedragen, en dat we ons er

daarom over verheugen, dat zijn liODiderdjarige geboortedag is herdacht.

Deze herinnering, waarin zoowel de persoon als de tlieolooig wordt herdacht, doet weldadiger aan dan de niet-'Controleerbare anecdote, waarmee onlangs een ethisch orgaan - den persoon van dr Gunning stelde tegenover een. andeir persoon, in casu (vandaar het woord „casueel") dr A. Kuyper. Een gereformeerd blad gaf van deze anecdote weer een andere lezing.

Laat de ethischen eens over „beginselen en meeningen" spreken. Dat is beter dan pei-sonen behandelen; en... prof. Gunning is er in voorgegaan, in den titel van een geschrift en metterdaad. Hij heeft beter den plicht om zijn tijdgenooten naar hun historisch geworden beginselstrijd te bezien, trachten na te leven, dan de huidige journalistieke leiders der ethischen.

Erfelijkheid en erfzonde.

In de 's Gravenhaagsche Kerkbode (liervormd) schrijft dr M. M den Hertog onder den titel: „Krachten en tegenkrachten" o.m. dit:

Een van de vreeselijkste dingen, een van de somberste groofmacnten in het leven, waarvoor ieders oogen te avond of te ochtend opengaan, is: het erflijke.

De medische wetenschap houdt ernstig rekening met wat zij noemt: het hereditaire. Wie zich door een dokter laat onderzoeken, weet welke vragen hem gesteld worden: leeft uw vader nog? Zoo neen, waaraan is hij gestorven? Leeft uw moeder nog? Zoo ja, i» zij gezond? Zelfs uw grootvaders worden in het onderzoek betrokken. En dit niet omdat uw geneesheer; zoo veel belang stelt in uw familie, maar omdat hij' weet, dat er praedispositie, d.i, voorbestemming voor een bepaalde ziekte zijn kan, waarvoor de verklaring moet worden gezocht in vorige geslachten.

In de crimineele anthropologie, d.i. die wetenschap, die zich bezig houdt met het leven van den misdadiger, wordt vooral sinds Lombroso gesproken van erfelijk belasten. Men is tot de overtuiging gekomen, dat de neiging tot misdaad verklaring, of in ieder geval medeverklaring, vindt in het leven van de oudeTS en grootouders van den misdadiger, die b.v. drankzuchtig waren of bandeloos leefden. In Amerika is men in een bepaald geval tot de conclusie gekomen, dat uit een huwelijk tusschen twee minderwaardige en misdadige personen in verloop vaneenige geslachten, tientallen idioten, drankzuchtigen en misdadigers zijn voortgekomen. Er zijn geleerden geweest, die zoover gingen, dat zij alle persooidijke verantwoordelijkheid loochenden en meenden, dat gevangenissen moesten worden omgezet in psychiatrische klinieken.

Onze literatuur is vol van dit probleem. De fiüureii, die ConpeTits en anderen teakendein, gaan onverbiddelijk langs lijnen van geleidelijkheid hun ondergang tegemoet door fatale krachten, die in hen werken. De teekening van zulk een figuur, die een dramaticus als Heim-ich Ibsen gegeven heeft in zijn „Spoken", is aangrijpend. De jonge Oswald wordt tenslotte krankzinnig, aan welk treurig einde het leven van zijn vader niet vreemd is. Hier is de erfelijkheid als een noodlot: de ouders keeren als spoken in de kinderen terug.

In al deze beschouwingen is veel overdrijving en eenzijdigheid. Toch ligt er een kern van waarheid in, waarvoor de kerk altijd oog gehad heeft. Te allen tijde heeft zij gesproken van erfzonde. Men heeft hiermee den spot gedreven. Wat een leer! De mensch is immers van nature goed. Een lief kind, dat daar sluimert in de wieg, zou reeds de kiemen desi verderf s in zich omdragen? Dwaasheid! De ziel van een pasgeboren kind is als een blank stuk papier. Wat er op komt te staan, hangt af van Icwade en goede voorbeelden, van de omgeving, waarin het kind opgroeit. Zoo leerde reeds Pelagius. In de achttiende eeuw was het Rousseau, wiens grondstelling was: , , terug naar de natuur", en die natuur was goed. Augustinus heeft echter reeds in de vierde eeuw krachtig hiertegen stelling genomen en zijn zwaar en somber geluid laten hooren: het hart des mensclien is verdorven. En tegen de paedagogische beginselen, die Rousseau eenmaal neerlegde in zijn Emile, is van alle kanten protest gekomen. Zelfs een Ifegel betuigt, dat tegenover de leer der moderne verlichting, die meent, dat de meu'Sch van nature., goed zou zijn en dus als zoodanig blijven moet, de diepe kerkelijke leer van de erfzonde staat. (Kleine Logik, ed. Rolland S 45.)

Onze tijd is bezig zich aan al deze in den grond oppervlakkige beschouwingen te ontworstelen. Men houdt rekening met de wereld van het onbewuste en achterbewuste. En de psycho-analyse, welke bezwaren er ook tegen kunnen worden ingebracht, brecht ons weer heel dicht bij het woord, dat Jezus spreekt van het hart des menschen, waaruit voortkomen booze bedenkingen, doodslagen, overspel, dieverijen en valsche getuigenis. In oude sagen wordt gesproken van Ivlokken, die verzonken zijn in het meer. Het is de Booze, die ze er in geworpen beeft. .Maar soms in geheimzinnige nachten beginnen ze te luiden. En hun sombere klank Idinkt door de stiUe Tcldem. Gehoord wordt weer wat diep verzonken was. Zoo blijken er diep in den mensch verborgen krachten te wonen, in de sfeer van het troebele onbewuste!, maar die toch telkens weer zich doen gelden. Klokken, die niet oproepen tot Gods heiligdom, maar luiden ten verderve.

En onze tijd ziet niet alleen, dat de mensch individueel verdorven is, maar heeft ook oog voor het solidaire. Het menschelijk geslacht i's niet als een zandhoop, waarin de korrels los van elkander liggen, maar is een organisme, waarvan geldt: „als één lid lijdt, lijden alle leden". Als een boom, waarvan do wortel verkankerd is, en het lot van den wortel bepaalt het lot van elk blad.

Wie echter niet meer weet dan dit, kan omnogelijk uitkomen boven een noodlotsleer. Alleen het evan­ gelie verlost hieruit. Het is zeker pessimistisch en rekent met sombere zondekrachtien, die werken in den mensch; de zonde sist in ons bloed en vreet in onze leden. Maar het evangeUe is ook optimisme: het spreekt van tegenkrachten. En de centrale van al deze krachten is Jezus Christus, die de kracht Gods tot zaligheid is.

Het evangelie spreekt van wedergeboorte, geboorte van boven.

Al meen ik, dat de afstand tusschen de christelijke leer 'der erfzonde eenerzijds en de nieuwere psychologie a.nderzijds, nog precies even groot is als vroeger, en, indien er verschil is, nog grooter dan eertijds', toch 'zijn deze opmerkingen te overwegen.

Een vrijzinnige over de elementen van waarheid in hei leerstuk der uitverkiezing.

In het vrijzinnige orgaan „De Stroom" schrijft H. J. D. R. Theesing over „Geloof en Ongeloof". Hij merkt op, dat ook in de „voorstelling van den praedestineerenden God" elementen van waarheid zijn; en vervolgt dan:

Welke zijn deze waarheid-elementen?

Vooreerst dat de mensch zich zelf het geloof niet kan geven; en vervolgens dat de gave van het geloof, ondeï menschen volstrekt willekeurig verdeeld wordt. Ik meen dat deze beide waarheidselementen ook voor „niet-Calvinisten", te gróote beteekenis hebben dan dat er niet eehige aandacht aan zou kunnen worden geschonken, te meer, daar hierdoor het feit der godsdienstloosheid in een geheel ander licht komt te staan.

Vooreerst dus, dat de mensch zich zelf het geloof niet kan geven. Neen, want inderdaad gaat aan het „geloovig-zijn" iets vooraf, dat i n den mensch plaats vindt zonder zijn mode-weten, en ten deele zelfs zonder zijn mede-werking. Wat hier bedoeld wordt moga duidelijk worden uit een schijnbaar geheel ander voorbeeld :

Wij spreken van een kunstenaar bij da gratie Gods, en noeimen de geniale denkers geïnspireerden. Zoo zij zelf over hun scheppingen spreken, zullen zij getuigen, dat zij komen, niemand weet hoe. Zij ontvangen openbaringen waar zij niet om vragen en zich somtijds zelfs tegen verzetten. Zij leven in vei'band met een andere wereld, maar kunnen dit zelf niet helpen. Zij zijn de media, door deze andere wereld uitgeko'zen, om zich door hen te manifesteeren. Een volstrekt willekeurige uitverkiezing, Het optreden van het genie kan niet worden voorspeld of berekend. Het genie kan, vergeve mij het woord, niet worden gefokt. Alle wetmatigheid en causaliteit die wij de natuur aanleggen, blijkt hier verbroken. De volstrekte willekeurigheid openbaart zich zelfs op deze ontstellende wijze, dat geen rekening •wordt gehouden-met hohamelijke dispositie, karakter en zedelijken aanleg. Genie en moreele onwaardigheid kuruien samengaan. Hier wordt niet gerekend naar wat men zedelijk „verdient", on blijkt de „vergelding" onbekend tot ontsteltenis van alle brave filisters.

Toch behoeft niemand < -!o „genialen" te benijden want zij zijn veeltijds de boven hun eigen krachten psychisch of verstandelijk gekwelden. Van genie tot waanzin ligt somtijds een enkele schrede; gelijk er ook meermalen slechts een enkele schrede hen scheidt van een 'hoogdravende ijdeltuiterij en zelf-ingenomsnheid, die hen voor den alledaagschen mensch ridicuul maakl. Zij leven buiteai alle door mensclien gestelde verhoudingen.

Nu leeft ook de geloovige in verband met de „andeire" wereld, die hier eenvoudigheidshalve „God" wordt genoemd. Voordat hij echter geloovige kan heieten, heeft God zich in hem gemanifesteerd. God heeft hem gebruikt als medium om zijn aanwezigheid te bewijzen. De geloovige noemt dit zijn wedergebccrte. God treedt in hem te voorschijn. Dit is een ervaringsfeit. De mensch zelf kan hier niets jian doen. God verrijst in hem, hij weet niet vanwaar. Het is een „generatie spontanea". Zoo kan niemand ziclizelf ol een ander bekeeren. Deze wedergeboorte beantwoordt aan geen enkele wet. Alle causaliteit is hier verbroken. Met zedelijke vermogens wordt geen rekening gehouden. De waarachtig geloovige kan tevens — de grootste zondaar zijn. Want God openbaart zich op volstreld willekeurige wijze. De bekeering is geen daad van deii mensoh, ofschoon zij ook niet geheel en al aonder den mensoh plaats vindt. Want de mensch moet zich niet met alle inspanning verzetten. Hij moet op Gods getuigenis „ja" zeggen. Hij komt echter aan dit „ja" niet toe, als God niet éérst spreekt. En dit spreken is volstrekt willekeurig.

Dit is het ware in de voorstelling van den praedeistineerenden God. Alle jjroote bekeerden hebben dit ervaren.

Neen, van toenadering spreek ik ook nu niet.

Maar toch is het verblijdend als een vrijzinnig orgaan zulke dingen zeggen kan.

Als de schrijver nog drie dingen doet:

lo. erkennen, dat het begrip „willekeur" past in een denksysteem, dat „God God laat"; niet

2o. dat de calvinist niet slechts een verkiezing t o t z a 1 i g h e i d gelooft, doch deze een dwaasheid acht, als men niet tevens gelooft aaix een verkiezing tot geloof, tot befceering, tot rechtvaardigheid en goede werken;

3o. dat de verkiezingsleer niet iets afknijpt van de verantwoordelijkheid van den mensoh, doch dat deze juist door gene wordt versterkt, wijl de praedestineerende God óók Zijn „welbehagen" had in het uitwerken van de idee van verantwoordelijke schepselen, —

dan • zal hij nog meer waarheidselementen kunnan aanwijzen in de leer van den praedestineerenden God,

Artikelen, gelijk hier „De Stroom" heeft, staan op hoog peil. Zulk zoeken naar den zin van het ge-reformeerde denken zoekt gij in het „Algemeen Weekblad" (ethisch) te vergeefs. Daaraan ontbreekt da zin voor de geschiedenis; het spreekt, verdienstelijk, over vele verschijnselen van dezen tijd, maar weet er niet één uit het verleden af te leiden. En het gereformeerde wordt daar heelemaal niet begrepen.

Hoe royaler afbakening van wederzijdsche positiOj hoe eerlijker strijdmanier. Vele slappelingen begrijpen dat niet. En hebben het over deii „vrede" op aarde, maar dat is maar een praatje, want ze staan buiten da sfeer, buiten de mogelijlclaeden van den strijd op aarde. Vredesconferenties over de aarde —• op de maan; en over de geestelijke stroomingen, jenseits van die geestelijke stroomingen.

Het is b ij n a komisch. In wezen echter schuldig, en misleidend.

„Kritiek op Jeruzalem"; „Christ-like" of „christian"?

In „De Opwekker", aldus schrijft ds D. Pol in „De Macedoniër", vonden wij een kritiek op Jeruza-1 e m. Bedoeld is natuurlijk de Jeruzalemsche zendingsconferentie, waarover ook in ons blad geschreven is. Ds Pol neemt in „De Macedoniër" in dei rabriek „Van' mijn Uitkijk" deze critiefc over. Ik ontleen hier weer aan ds Pol.

Ik kan niet beoordeelen, inhoeverre deze critiek op de concrete feiten van de Jeruzalemsche meeting klopt. Eerlijkheidshalve stel ik dit voorop.

Wè! meen ik, dat de vraagpunten, die in deze „kritiek op Jeruzalem" door den schrijver Rolland AUen (schrijver van een volgens ds Pol uitnemend werk over de methodologie der zending), voor onzen tijd van het hoogste belang zijn en telkens-weer onze aandacht dwingen.

Ik ontleen daarom enkele gedeelten g-raan. Allereerst dit:

In een voorwoord, geschreven door Dr John R, Mott, wordt ons medegedeeld, dat „in alle deelen der wereld de behoefte erkend is aan een betrouwbaar, representatief lichaam om^ in belangrijke, urgente zaken duidelijke, authentieke leiding te geven".

Wat precies bedoeld wordt met „authentiek", is niet duidelijk; het woord kan beteekenen „betrouwbaar" of „van onbetwisten oorsprong". Hoe het hier ook opgevat wordt, de zendelingen moeten tevreden zijn met de „authenticity", de echtheid van do hier gegeven leiding, al zijn zij niet geheel zeker van de duidelijkheid ervan, omdat Dr Mott geen geringe aanspralcen maakt voor de Conferentie en haar boodschappen.

Hij beweert a), dat de uitspraken „scherpzinnig, passend voor den tijd en prophetisch" zijn en dat zij de algemeene opinie vertegenwoordigen van een waarlijk „creative" - scheppende vergadering; b) dat zij werden gedaan in een sfeer, waarin het mogelijk werd nieuwe mandaten te ontvangen van den steeds scheppenden God. Wat beteekent dat? Dat de aanbevelingen van de Conferentie directe mandaten van God vertegenwoordigen. Dan is het omioodig er aan toe te voegen, dat zij „geen bindend gezag" hebben.

Nu moeten wij in de eerste plaats opmerken, dat het Rapport zeker niet duidelijk is en in de tweede plaats, dat er dingen als waarheden in geponeerd worden, die, zoo zij al niet in absolute tegenspraalc met den Bijbel zijn, niet gemakkelijk in overeenstemming te brengen zijn met de onderwijzing van Christus en. Zijn Apostelen.

Vervolgens:

In Hoofdstuk I lezen wij: Christus komt leven aanbieden aan menschen, aan gemeenschappen, aan volken. Wat beteekent dit?

Als wij onzen Bijbel raadplegen, vinden wij daarin, dat Christus het leven biedt aan menschen, en aan Zijn Kerk (die een gemeenschap is) het eeuwige leven verzekert, maar wij vinden er geen verkondiging van leven voor gemeenschappen of volken als zo^ffdanig.

Het Israël Gods is zeker geen volk in den zin, waarin het woord hier gebruikt wordt. Het leven, dat Christus brengt aan de menschen, is volgens Johannes „het eeuwige leven". Ik moet bekennen; dat het voor mij ongeloofelijk is dat volken als volken, gemeenschappen als gemeenschappen, eeuwig leven zouden hebben. Ik moet dus een onderscheid maken tusschen het leven, dat Christus aan menschen brengt on het leven, dat Hij aan gemeenschappen en volken brengt óf ik moet de waarheid van deze bewering ontkennen.

Ook dit is van de grootste beteekenis:

Als doel der Zending wordt genoemd „het vormen van een , Christ-like — „op Christus gelijkend" karakter in personen en gemeenschappen en volken. Waarom gebruiken de sclirijvers het woord Clirist-like en niet het woord „Christian" — Cliristelijk? Omdat Christ-like slechts gelijkenis uitdrulrt? Wij kunnen het woord Christ-like toepassen op een mensoh, die geen Christen is. Als het woord hier gebruilit is, , om slechts overeenkomst uit te drakken, dan betwist ik do waarheid van de bewering ten stelligste. Het doel der Zending is niet het vormen van een op Christus gelijkend karakter in personen en gemeenschappen en volken, maar iets veel diepers. Als „Christlike" genomen moet worden in de beteekenis van Christelijk — voortkomend uit de gemeenschap met Christus, dan vr-aag ik, of wij dit kunnen toepassen op gemeenschappen en volken. Personen komen irt gem.eenschap met Christus door een nieuwe geboorte, door het inwonen van Zijn Heiligen Geest. Ontvangt een volk een nieuwe geboorte, woont Christus m volken als afzonderlijke volken? Belooft Hij Zijn Heiligen Geest aan gemeenschappen en volken als zoodanig?

Ik vrees, dat, wat de schrijvers bedoelden, was, dat het doel der Zending is individuen en regeeringen er toe te brengen wat genoemd wordt „Christelijke idealen" aaix te nemen. Ik beweer, dat er geen Christelijke idealen zijn buiten Christus en dat de menschen deze idealen niet bereiken kunnen, als zij

niet één zijn met Christits en de gave des Heiligen Geestes ontvangen hebban. Ik ben er van overtuigd, dat het doel der Zending is de samenvoeging van de menschen met Christus in Zijn Kerk, veeleer dan het doortrekken van niet Christelijke volken met „Christelijke idealen", opdat het karakter daarvan op Christus gelijkend moge schijnen. Het onvermijdehjk resultaat van deze wijze van werken moet zijn, dat de zendelingen zich gaan bezighouden met pogingeai om het leven der volken als volken te beïnvloeden, inplaats dat zij hun eigenlijk werk doen, dat bestaat in het brengen der menschen tot Christus en het opbouwen van Zijn Kerk. Daardoor zou ongetwijr feld ook het leven der volken beïnvloed worden, naarmate het aantal Christenen vermenigvuldigde en de Kerk groeide.

„Christ-likc" of „christian", inderdaad, dat is een heiel groot verschil.

Voor een volgend nummer bewaar ik enkele andere punten van deze kritiek op Jeruzalem.

De rijken — stiefkinderen der kerk.

Prof. Lindeboom (Groningen) schreef dezer dagen een boek over „Stiefkinderen van het Christendom". Hij verstaat daaronder voornamelijk de ketters of althans de buitenkerkelijken, mysticisten, sociale ketters, individualisten, sectaristen. Zijn titel — die zich aansluit bij het bekende werk van Gottfried Arnold, den man, die a priori de ketters tegenover de kerk wilde in 't gelijk stellen — is wel niet heelemaal juist; want de „stief-'kindeiren", hier bedoeld, waren doorgaans „stoute kinderen". Stiefmoederlijke behandeling is een fout, die van do (stief) moeder eenzijdig uitgaat; daarbij is do moeder rijk doch haar kinderen houdt ze arm. Maar stoute kinderen beginnen zelf fout op te treden; waarmee niet geloochend is, dat de kerk hun te weinig gaf; maar de kerk had dan niet meer te geven; 'moeder was zelf axm, en dan komen de gedachten der zonen openbaar: de stoute kinderen verlaten de arme moeder en worden ketters, individualisten, en wat daar verder volgt; de goede zonen worden reformatoren; in en door hen wordt de bloedarme moeder genezen.

Inlusschen, dit is maar een uitstapje. Het woord „stiefkinderen" lijkt me beter dan in dezen boektitel aangewend door een inzender in het „Algemeen Weekblad":

De rijken zijn nooit door de Kerk met die zorg omringd, die evenredig behoorde te zijn aan de bijzondere gevaren, die hen bedreigen en waarop Jezus herhaaldelijk, maar toch bijna tevergeefs, gewezen heeft.

Zooals vele dingen, die dreigen, is ook dit acuut geworden in onze dagen door de bekende oorzaken van meer weelde, meer vrijheid, critische houding der jeugd, enz. En zooals de Kerk zoekt en tast naar wegen en middelen om in de schreiende nooden van andere groepen te voorzien, daar zal zij ook deze kinderen, die met al hun voonechten, ja, door hun voorrechten schade lijden aan hunne ziel, niet in den steek mogen laten, want het is inderdaad zooals Björkquist zegt: „der Reichtum ist eine grosse und gefahrliche Aufgabe, ein barter und schwerer Beruf; Keiner bedarf mehr der stützenden Furbitte als der Reiche".

Intusschen, alle rijken zijn geen stiefkinderen. Ze zijn zelf vaak stout. Stiefkind worden ze pas, als de kerk hen vertroetelt, en spaart, of hun gevaren niet telt.

Ds Renting vertelde onlangs van iemand, die de voorbede der gemeente vroeg, omdat hij een erfenis gekregen had. Zulke aanvrage om voorbede is meer waard dan tien andere.

Voor de meisjes.

Ds J., D. Boerkoel schrijft in Kerkbode": „Watergraafsmeersch©

Woensdag 22 Mei kwam ik ergens binnen, waar de radio aangesloten was op de Haarlemsche Groote Kerk. De excellente ex-excellentie v. Dijk had juist gesproken en er werd een orgelconcert gegeven. Maar dit was niet te hooren door het lawaai, dat onze in bondsdag verzamelde meisjes maakten. Dat zelfs de majestueuze Bavo niet heel den dag kon imponeeren en ^e meisjes, die het gesproken woord niet konden verstaan, op den duur wat onrustig werden, is te begrijpen; maar het orgel wordt door heel de kerk gehoord en het duidt op een gebrek aan discipline, dat de bespeling van een onzer machtigste orgels door een bekend organist niet in stilte kon worden beluisterd. Zooiets heeft die organist no^ nooit beleefd. Meermalen heb ik in die kerk de gratis avondconcerten bijgewoond; het was stampvol, maar muisstil. Nu leek het een ontwijding en het ergste is, dat de radio het aan heel luisterend Nederland openbaar maakte.

Niet iedereen is in staat muziek te hooren. Misschien is 't goed, een volgenden keer op 't programma te drukken, dat alleen degenen, die luisteren kunnen, blijven mogen, en als 't orgel spreken gaat, eerst te waarschuwen: ite, missa est.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Reformatie | 6 Pagina's