GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Revisie van liet proces van Jezus?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Revisie van liet proces van Jezus?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Revisie van liet proces van Jezus?

Baar is onlangs oen college geweest van geleerden van Joodsche origine, die de vraag hebben opgeworpen, of b«t geen tijd werd om het proces van Jezus te herzien en te erkennen, dat het Sanhedrin Hem onr«cht had gedaan. „De Hervorming" (vrijzinnig) geeft «ïaarover de volgende bijzonderheden:

Reeds meer kwam ik een bericht tegen van dezelfde strekking als het volgende. Ik wil onze lezers ervan niot onkundig houden en vertaal wat Foietvie (16 Oct. '29, p. 1004) aan het Journal de Oenève ontleent. Het blijve voor rekening van het dagblad of beter: van de daarin genoemde bron: „De Sunday School Times verneemt uit Philadelphia een curieus bericht, dat, als het bevestigd wordt, zeker een aanwijzing zou zijn van nieuwe tijden: een Joodscb jurist uit Denver (Colorado) zou onlangs hebben voor-S'Gsteld aan cenige van zijn landgenooten een Joodsche Tereeniging op te richten ter verwerkelijking van de godsdienstige zending van Israël, en bovenal om het initiatief te nemen van een revisie van het proces van Jezus. Overtuigd, dat de smaad, waaronder Israël gedurende negentien eeuwen gebukt gaat, gevolg is van de veroordeeling van Jezus, zou Schwayder willen, dat een groot Sanhedrin te Jeruzalem wordt bijtiengeroepen, om het Jezus aangedane rechtsgeding eerlijk te onderzoeken en te beslissen, of de voorvaderen, die Hem heibben veroordeeld, zich met betrekking tot Hem aan rechtsverkrachting hebben schuldig gemaakt. Als het onderzoek do onschuld van den verooi-deelde aan het licht brengt, vreeze dit groote Sanhedrin niet zijn schuld te erkennen en de goddelijke vergeving in te roepen. Een rechtvaardig en juist oordeel moet worden uitgesproken zonder bekommernis wat ervan het gevolg zal zijn!

Degeen, die het initiatief nam, is van meening, ' dat dit Sanhedrin moest worden samengesteld uit 23 rabbijnen, bekend om hun vroomheid en wetenschap, 24 geleerden en 24 zakenmenschen, die een reputatie hebben van scherpzinnigheid en flinkheid. Elk dezer leden zou plechtig beëedigd zijn en zou waarboi-g moeten geven, dat hij vrij is van elk vooroordeel (! v. S.) en besloten de waarheid te aanvaarden, welke deze ook zijn zou. Men wacht met belangstelling, welke ontvangst de Joodsche wereld aan de interessante suggestie van dezen Joodschen jurist bereiden zal".

Gelijke kwestie ware ook op te werpen voor hen, die studie maken van het staatsrecht bij de Romeinen.

Maar al zóu ook het Joodsche volk erkennen, dat Kaiafas zonder noodzaak Christus overgegeven had, en dat Pilatu.s zonder dwingende redenen hetzelfde had gedaan, — de Christus zou toch des ondanks als balling door de wereld blijven gaan. Wie Christus vrij rondloopen laat in deze kromme wereld, omdatHijongevaar-1 ij k is, omdat de waarheid toch niet door Hem wordt beschadigd, en omdat de eeden van het volk Israël door Hem in het wezen van Zijn verlangend hart niet zijn geschonden, — doch voor het overige Christus niet erkent als staande boven óp den profetenberg, als grondlegger van dien berg aller profeten, die heeft Hem nog verloochend. Verloochend als Middelaar Gods en der menschen. Verloochend ook als Zoon van Abraham en David. Het komt in de wereld niet aan op een conclusie, die ons denken langs zijn eigen wegen vindt, maar op het aanvatten van het voorafgaande bevel, dat langs de openbaringswegen Gods naar ons komt, en ons zegt: hoort Hem, hoort Hem. Christus wil niet met ons onderhandelen over de vraag, wat waarheid ia, en wat recht is, maar Hij wil Zijn waarheid en Zijn rechtspraak opleggen met het hoogste gezag. En de spanning van de rechts-en onrechts-vragen van het Sanhedrin, gelijk ook de spanningloosheid van de rechtspraak van Pilatus, zij gaan beide Hem voorbij, want zij staan buiten de mogelijkheid van de aanvaarding van den C h r i s-t us.

Westelijk Protestantisme; weer iets nieuws.

„De Hervorrning" (vrijzinnig) schrijft:

In het vorig nr beloofde ik terug te zullen komen op de bijdrage van Heinrioh Frick in het Kairos-boek: „Die gestaltenden Krafte des westlichen Protestantismus und die protestantische Einheit". Het is een meesterlijk geschreven stuk. Zonder heel veel nieuwe feiten aan te brengen geeft het een groepeering en belichting, die in hooge mate instructief is.

Westelijk Protestantisme, d.i. voor Frick het amerikaansohe en britsche. Het is niet, als in Duitschland wel gemeend wordt, eenvoudig een vorm van het gereformeerde protestantisme, neen, een derde belijdenis naast Lutheranisme en Calvinisme, van deze beide zoozeer onderscheiden, ' dat het verschil van deze gering wordt. Veeleer moet het (in wijderen zin) westersche Christendom naast Katholicisme en reformatie-kerken als een derde eigen type begrepen worden. Om het te benaderen gaat Fr. uit van de bede: TJw Rijk 'kome. Voor het Lutherdom valt hier alle nadruk op het eerste, voor het Calvinisme op het tweede, voor het westersche Christendom op het derde woord.

Al is het oneerbiedig, in de rede te vallen, toch zou ik dadelijk maar willen zeggen: wie dergelijke onderscheidingen, schijnbaar subtiel, maakt, krijgt tegenwoordig aanstonds gehoor. Maar dat komt alleen daarvan, dat spreker en hoorder in zoo'n geval beiden niet precies weten, waar de klepel hangt van de klok, die ze hooren luiden. Wat hier b.v. van het Calvinisme gezegd wordt, is af te wijzen.

Het artikel vervolgt:

In den hervormingstijd waren voor de laatste mentaliteit karakteristiek die buiten de orde vallende onrustige geesten en groepen, wier bonte menigvuldigheid niet onder een verzamelwoord te brengen is; on­ der hen waren van de wereld afgekeerde mystici, zoowel als hoog-politieke revolutionairen, allen echter verbonden door den moed tot geheel nieuwe visioenen van het Koninkrijk Gods. Van bijzondere historische beteekenis zou dit eerst worden, doordat het een groote kans kreeg in d© Nieuwe Wereld. Op het verleden wordt niet teruggezien. Het vrijheidsgevoel, waarmede de landverhuizer westwaarts trekt, verkrijgt een religieuse wijding. De koloniale bodem deelt zijn gesihiedenisloosheid mede aan dengene, die over hem gaal. De toekomst is het beslissende. Eisch is het komende te dienen en concreet houdt dit in: een vernieuwing van het leven door te voeren, geheel in den stijl van een samenleving, vrij van kerk en staat.

Op dezen bodem is een amerikaansche interpretatiö van het Christendom opgewassen. Op de vraag: wat is het rijk Gods? wordt geantwoord: de toestand der volkomen samenleving. Het zal zijn in de toekomst. En hoe komt het? Doordat de hoogere krachten steeds meer de overhand krijgen over de lagere. Voortgaande civilisatie is alzoo een nader komen van het Godsrijk, de kerk (welk begrip hier een geheel anderen inhoud verkrijgt) wordt het orgaan voor de rationalisatie van de nooden en raadselen van het aanzijn, de tot dit doel georganiseerde gemeenschap. Deze wordt gedacht naar analogie van gewone vereenigingen. „EiEficiency" is ook hier de leuze. Het industrialisatieproces heeft den grootsten invloed gehad op den ganschen levenskijk. Zoozeer zelfs, dat de industrialisatie soms als wegbereidster van het Christendom gold. De op Westersche wijze beschaafde geldt reeds als half-christen en de taak der zending is niet het minst uit deze halve christenen volledige christenen te maken. Fr. spaart deze beschouwingswijze zijn kritiek niet, de onze zullen wij maar inhouden. Het streven naar een eenheid der christenen, zooals dit b.v. te Stockholm en Lausanne aan den da, g trad, heeft onder den krachtigen, van uit Amerika daar geoefenden invloed, sterk het moment van een wil tot een arbeidsgemeenschap, die de westersche beschaving rationeel, universeel, effectief wil dienen.

Al zijn er tegenwoordig heel wat verlichte jongelieden, die nu gaan glimlachen, toch denk ik bij het lezen van dergelijke dingen: gelukkig wie wat weet van de kerk als organisme en als instituut. Misschien zijn de jongelui wat meer geneigd tot vriendelijkheid, als ik erbij zeg, dat ik hier óók wil gedacht hebben aan het verschil tusschen kerk en koninkrijk Gods.

Maar wie van deze onderscheidingen niets weten wil, ja, die kan moeilijk wegwijs worden in al die neo-formaties en neo-informaties; het zal hem wel eens schemeren.

De gemeene gratie en „Nederland".

De „Maas-en Scheldebode" schrijft over ds Hoeksema's jongste uitlatingen inzake de gemeene gratie. Ik behoef daar niet veel van te zeggen, want de redacteur van „Kerkelijk Leven" heeft indertijd onze lezers uitvoerig ingelicht, en het vraagstuk breed besproken. Thans zegt genoemd orgaan:

Onder dit opschrift schrijft Ds H. Hoeksema een epistel in zijn blad over den toestand der Gereformeerde Kerk in Nederland.

Ds Hoeksema is een predikant, die om zijn looche-

Hing van het leerstuk der Gemeene Gratie uit de Chr. Geref. Kerk is gezet.

Hij noemt het een verblijdend teeken, dat het vraagstuk der Gemeene Gratie ook in Nederland opnieuw de aandacht trekt.

Hij tracht dit te bewijzen, door te vermelden, dat hij met iemand in Groningen daarover gecorrespondeerd had, en dat zijn oom in Groningen hierover een schrijven opgezonden had aan de Ned. „Wachter". Ten derde, dat een zuster hem medegedeeld had, dat Ds van Munster dit onderwerp op een predikantenconferentie zou behandelen. Dan nog een Bchrijven uit „De Reformatie", wat eigenlijk niets anders is dan een verdediging van het leerstuk der Gemeene Gratie, en ten slotte nog een antwoord op een schrijven van Ds Rietberg te Maassluis. Dit moet nu den indruk wekken bij de lezers van de „Standard Bearer", dat men in de Geref. Kerk van Nederland ook al aan 't wankelen is omtrent deze waarheid!

Ik kan natuurlijk niet beoordeel§n, in hoeverre de schrijver in de „Maas-en Scheldebode" (onderteekening: „je Amerikaansche vriend") al of niet volledig weergeeft, wat ds Hoeksema zegt, en ik kan er ook niet over gaan debatteeren dus. Ik lees de „Standard Bearer" niet. Maar als het waar is, dat in Nederland de gemeene gratie niet meer als een algemeen erkende waarheid wordt voorgesteld, dan geloof ik, dat tegenspraak zonder meer volstaan kan. Dat op sommige punten een enkele om nadere bezinning (ten aanzien van de grondslagen) vroeg, 'kan slechts toegejuicht worden (omdat het noodig is), maar het bewijst, dat men des te meer aandacht aan de kwestie zelf geeft. En dat, ook al wil men de verhouding tusschen Christus en de gemeene gratie, of die tusschen algemeene en bijzondere genade, alsmede die tusschen heilsplan en de middelen van zün verwezenlijking, nog nader bezien, daarmee het element van genade en van rijkdom niet wordt geëlimineerd uit het „leerstuk" der gemeene gi'atie.

„De bruidegom komt".

Onder het opschrift „Een huwelijk in het Morgenland" schrijft het blad „het Morgenland — Le Levant" o.m. het volgende:

De trouwdag kwam nader en tot mijn groote verbazing begonnen de feestelijkheden 's avonds om half negen, wat voor het Oosten zeer laat is. Tijdig ging ik er heen; op straat werd het reeds donker, de kooplui hadden hun winkeltjes gesloten, bijna geen mensch was er te zien. Toen ik kwam waren er reeds enkele gasten aanwezig. Men wees mij een eereplaats aan en ik wachtte op de dingen, die komen zouden. Het zag er nog heelemaal niet naar uit, of er een trouwpartij! plaats zou hebben, niets feestelijks. Mannen waren bezig een prachtig Oostersch tapijt tegen den muur te spijkeren; anderen onderhielden zich — langzaam ging de tijd voorbij. Mechanisch bekeek ik het patroon van het tapijt — ik was vermoeid en ook ietwat ontstemd, dat ik zooveel kostbaren tijd verloor met wachten. Doch er was nu eenmaal niets aan te doen, ik was uitgenoodigd en moest wachten — precies als de anderen. De tijd ging langzaam voorbij, het werd negen uur, de predikant kwam en ook hij wachtte — alsof het vanzelf sprak. Plotseling weerklinkt er een luid geroep, een zeo van licht doemt uit de verte op: „De bruidegom komt!!" Hij kwam, begeleid door zijn vrienden, die allen een brandende kaars droegen; welk een blijdschap, een gejoel en gejuich. — Eigenaardig, die zee van licht in den donkeren nacht. — „En te middernacht geschiedde er een geroep: „Zie, de bruidegom komt", „en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft", stond plotseling voor mijn geestesoog. Direct daarop begonnen de plechtigheden. Allen waren als 't ware geëlectriseerd van blijdschap.

Later, aan het einde van het artikel:

Toen ik later in het nachtelijk .uur door de donkere straten naar „Bethesda" ging, begreep ik de gelijkenis der tien maagden beter dan ooit te voren. Was het wel zoo erg verwonderlijk, dat zij bij het wachten waren ingeslapen? Het inslapen was ook niet het ergste, maar wel, dat vijf van haar geen olie voor hare lampen in voorraad hadden.

Dra komt de Bruidegom: Gaat, snelt Hem vroolijk tegen. Steekt uwe lampen aan. Haast is de nacht voorbij.

KIQOS en Van Eeden.

Onder het opschrift „Humanisme en Christendom" merkt ds Le Gointre op in „Bergen op Zoomsch Kerkblad", en dan onder herinnering aan wat de catechismus zegt over ons „ganschelijk onbekwaam zijn tot eenig goed", tenzij door wedergeboorte (goed in theologischen zin):

Aan deze dingen werd ik dezer dagen in 't bijzonder herinnerd door een zeer-te-waardeeren artikel van een der bekendste letterkundige critici in ons vaderland, Henri Borel, waarin hij de persoonlijkheden van de twee groote mannen van de beweging van '80 (zal ik maar, kortheidshalve, zeggen) ter sprake bracht, naar aanleiding van een zeer inférieur artikel in het lijfblad van den eerste, Willem Kloos, versche-üen, over den tweede, door mij bedoelde, nl. Frederik van Éodcn.

Aan beide valt de groote tegenstelling van Humanisme en Christendom al heel scherp te demonstreeren. Kloos is de trotsche en altijd-felle, eigen-wijze, van zich zelf wanhopig-hnog-voo!onde humanist. Zijn, hoe moet ik 't goed uitdrukken, kunstbezetenheid heeft wel waarlijk abnormale vormen aangenomen Om dat te bewijzen, behoeft men nog geeneens zijn toevlucht te nemen tot dien overbekenden versregel, waarmee het vijfde sonnet van zijn eerste verzenbundel begint:

„Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten".

Al zijn uitingen, vooral in de laatste jaren, waarin van een waarachtig-poëtische productie geen sprake meer is, wijzen in die richting, zooals ook Henri Borel in zijn al-genoemd artikel aantoont (in „Het Vaderland" van 1 Dec. jl.).

Terwijl door heel het werk van Frederik van Eeden steeds de draad geloopen heeft van het religieuse verlangen, hij was, op zijne wijze, een God-zoeker van zijn jonge jaren af aan. Hij heeft nooit genoeg gehad aan „de kunst om de kunst", maar onafscheidelijk daarmee verbonden gezien de ethische waarden. Na al zijn tasten en zoeken heeft hij dan ook eindelijk gevonden en is, zooals bekend, enkele jaren geleden overgegaan naar de R. K. kerk.

Nu is het erbarmelijk te letten op den smaad, hoon en verachting, die dezen man geworden zijn en nog steeds geworden van de zijde der aanbidders van het hooggeloofde humanisme, van degenen, die de Kunst beoefenen (vooral met 'n groote K!) om de Kunst. Wat in het genoenide maandblad „De Nieuwe Gids" van Nov. is versohenen, daarin opgenomen door Kloos en gericht tegen Van Eeden, is zóó infaam en verachtelijk, dat de andere redacteuren zich genoodzaakt gezien hebben publiek het verschijnen ervan te betreuren. Wij Avillen ons nader in dit zeer onverkwikkelijk gedoe niet begeven, het raakt ons ook niet. Alleen maar ziehier, waartoe de man, die geen woorden genoeg vinden kan om duidelijk te maken, wat voor een buitengewoon diep-en teer-voelend mensch hij toch wel is (hij is nu al jaren lang bezig deze dreun te zingen in zijn, litterair-gesproken, droevige z.g. „Binnengedachten") waartoe deze humanist-bij-uit-stek gekomen is: het laten plegen met zijn goedvinden, van 'n allerlasterljjksten aanval op zijn ouden vriend, die, ook al, om wat hij eens aan Kloos gedaan heeft, in diens zeer benarde levensomstandigheden, anders aan hem verdiend had. Hier blijkt, over alle artistieke gaven en aualiteiten heen, de vreeselijke waarheid van het „geneigd tot alle kwaad". Kloos heeft er eens van gezongen, dat hij door het leven gaan wilde „hoog in Haat (let weer op de hoofdletter). Die wil tot haten heeft bij, toch al meer dan 70 jaar oud, nog niet verloren, zelfs niet tegenover zijn toch pok al bijna 70-jarigen vroegeren vriend.

Van dezen vriend kon de hooghartige, fel-hatende Kloos anders nog wel wat leeren, ook, wat deemoed en liefde is. En zoodoende dan ook nog, wat Christendom is, met name nu onontbeerlijk, in den klimmenden armoe-stand van zijn leegen, ouden dag. Het verschil tusschen Kloos en Van Eeden, Humanisme en Christendom komt wel heel sterk uit, als ge het volgend gedicht, een van de laatste verzen van Van Eeden, plaatst tegenover den laaghartigen, veraohtelijken aanval, die Kloos in zijn „N. Gids" heeft laten doen op Van Eeden, een gedicht, dat (naar Borel opmerkt) kennelijk tot zijn vroegeren vriend Kloos is gericht:

„Laat mij nog eenmaal U met zachtheid noemen mijn vriend van jaren her, eens zoo nabij. Wat ben ik, dat ik tegen Ü zou roemen? Wie pleit mij van der hoogmoed zonde vrij? Verteederd is mijn hart, mijn lippen beeven, hoe vluchtig is ons nietige bestaan! Laat m' eenmaal nog mijn vriendenhand U geeven — wij waren beiden offers van den Waan. Hoe hebben wij gedoold, geliefd, geleeden! Nu staan wij beiden aan des grafkuils rand Vergeef wat U mijn woorden lijden deeden tot weerzien dan — in 't beetre Vaderland".

„Bizonder bepaaid".

Ds J. Mulder schrijft in „Leeuwarder Kerkbode":

Ik herinner mij nog goed, dat wijlen Ds Hoekstra van Arnhem eens in de „Geldersche Kerkbode" jaren geleden vertelde van een moeder, die tot zekerheid was gekomen, dat haar kind in den hemel was, omdat zij zoo bijzonder bepaald was geworden bij wat er in Ps, 19 staat in vrs 3 (berijmd):

Zij heeft haar zwaai en spoor, Den ganschen hemel door.

Dat dit van de zon staat gemeld, begreep die moeder niet en aan de beloften van Gods genadeverbond had zij geen vat.

Wie een beetje van dergelijke mensohen afweet, ver-

staat, dat het af en toe doorgeven van dergelijke verhalen heusch geen ijdel verhaaltje, met 'n tikje platte pret is.

„Je gelooft dus alles letterlijk"?

Ds Gouvée schrijft iets over zijn vroegeren catecheet, een goeden, maar niet bepaald gereformeerden dominee, die in de fransohe taal doceerde.

Ds Gouvée vertelt:

Ik kreeg, toevalligerwijze noemt een mensoh dat, een beurt over do verleiding van de slang. Ik was het rondweg niet meer eens met de wijze, waarop het door mijn Leermeester een vorig maal als „inkleeding" was voorgesteld. Ik hield, iraarsohijnlijk door „E Vote', vast aan de historie. Zóó was het gebeurd! Niet anders. Het angstzweet brak mij uit, maar ik moest begmnen en begon: „U hebt een vorig maal verteld en ik gaf daarop het door mijn dominee vertelde weer, het voor zijn rekening latend. Ik dorst nog niet 't versch 1 te laten blijken. Ik voelde mij als zestienjarige een jongen tegenover een man, dien ik om zijn ijver en correctheid hoog waardeerde.

Had hij het toch gevoeld? Misschien door het ietwat vreemd begin: „U hebt een vorig maal verteld ?

We waren om de schoonmaak een volgende keer in de groote zaal en zaten nu in rijen achter alkaar, toen het — was het weer toeval? — opnieuw mijn beurt werd om den val des menschen te vertellen. Het werd mij nu te machtig. Zoo goed en zoo kwaad als 't ging, al vragend, liet ik mijn bezwaren blijken.

Later:

Nog ongeveer een jaar zal ik er gebleven zijn.

Totdat — ik was toen zeventien — na afloop van de catechisatie het hooge woord er uit moest, dat ik niet meer komen zou. Mijn Vader liet mij vrij.

Ik weet niet meer of dominee het z e i of dat 't zoo uit zijn oogen vonkte: je houdt me dus voor een ketter!

Och neen, een ketter? Ik wilde hem althans geen zeer doen. Maar God zeer doen nog veel minder. V o e 1-d e hij dan niet, dat ik niet anders kón? Hij wierp den Bijbel open. Je gelooft dus alles 1 e 11 e r 1 ij k? Hij hield zijn vinger bij 2 Sam. 24: „En de Heere porde David: Ga, tel Israël en Jüda; en toen bij 1 Kron. 21: En de Satan porde David aan dat hij Israi'l telde. Nu, wat is nu letterlijk waar?

Daar is het ongeluk weer: „letterlijk" gölooven wordt hier een passe-partout voor alles, wat men niet gelooven wil. Alsof de dogmatische kwestie die daai ligt achter de bizonderheid van David — waarover toch folianten volgeschreven zijn, en die een heel algemeene theologischfilosofische kwestie is — iets met „letterlijk" gelooven te maken heeft.

Wie zal zeggen, hoeveel ellende over Nederland gebracht is door theologische faculteiten, die geen theologie doceerden, en de menschen onkundig lieten van het abc van theologisch denken van alle voorgaande eeuwen, zoowel roomsch als protestantsch? Want wat moet men nu denken van een dominee, die beschaafd was, en een goed mensch, die dus niet lui was, en toch niet wist te onderscheiden hier? Laten we danken voor Kampen en Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Revisie van liet proces van Jezus?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's