GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroegdoop in Den Bommel.

De „Maas-en Soheldebode" schrijft een kroniek over het kerkelijk leven van Den Bommel (Zuid-hollandsohe eilanden). O.m. komt daarin deze historische herinnering voor:

Uit het contra doopboek blijkt ons, dat hem hier eenige kinderen zijn geboren, waarbij o.a. in 1806 staat aangeteekend:

„Gedoopt Johanna Cornelia, geboren 28 Aug., gedoopt 28 September; doopgetuigen de hoog edele geboren heer Mr Johan, Baron Meerman, heer van Dalem en Vuren, kamerheer van den Koning van Holland, Ridder der koninklijke orde van verdiensten en lid des departementalen bestuurs van Holland; en de hoog edele geboren vrouwe Anna Cornelia, Baronesse Meerman, geboren Molierus, in 's-Gravenhago."

Doopgetuigen kwamen in dezen tijd veelvuldig voor, doch is later wegens misbruik afgeschaft. Over het algemeen doopte men vlug. Een maand als hierboven was zeer, zeer lang; meestentijds liet men den Heiligen Doop toedienen binnen 14 dagen.

Dit is van Den Bommel. Van het Den Bommel van eertijds. Het Bommel der vaderen. In hunnen nabloei.

Lijdelijkheidsprediking.

In de „Maas-en Soheldebode" wordt overgenomen en schets van den bekenden Hilbrandt Bosohma. Deze heeft een kerkdienst bijgewoond, blijkbaar in één der hervormde gemeenten van de Zuid-hoUandsche eilanden, en geeft er een goed geschreven schets van. O.m. lees ik:

Er zijn slechts een drietal gedachten, die de bewoners van het Eenzame Dorp denken; die houden hun zieleleven ontsloten, gelijk de duinen en dijken hun eiland omsloten houden en slechts zelden gaat iemand daar buiten; gedachten, die even onoplosbaar-tegenstrijdig zijn als het Leven zelf is. En deze eilandbewoners heeten calvinisten, omdat het calvinisme deze gedachten onder woorden gebracht en ze telkens dieper in hun ziel heeft ingegrift:

dat wij menschen arme verdoemelijke zondaren zijn;

dat alleen de genade van God ons redden kan, daar wij zelf niets kunnen doen;

wij zelf niets kunnen doen; en dat God ons nochtans eenmaal zwaar zal straffen, indien het later blijkt, dat Hij ons deze genade niet geschonken heeft.

Iets anders weten de bewoners van het Eenzame Dorp niet, daar alles wat zij te weten komen tot deze gedachten wordt teruggeleid. En ze willen ook niet anders weten. Dat is hun wijsbegeerte en hun godsdienst tegelijk.

De predikant beklimt den kansel.

Ik heb al heel wat van zijn voorgangers hier zien komen en gaan. Daar waren langen en korten, mageren en dikken, blonden en zwarten. Maar wat hun preeken betreft, die waren altijd hetzelfde. Gelijk de wateren daarbuiten altijd op dezelfde wijze langs de kustlijn murmelen en klotsen, onverschillig welke schepen zij voortdragen, zoo murmelen en klotsen hierbinnen altijd dezelfde ideeën langs de wanden van de kerk, onverschillig welke dominees er preeken, en nooit wordt er een andere gedachte gekoesterd. De wisseling van tijden en gebeurtenissen laat hier nooit haar invloed gelden. Daar buiten moge de oorlog een half werelddeel verwoesten, hierbinnen komt men er nooit van te hooren; daarbuiteri moge vlak bij de kust, zoodat men zijn noodschoten in de kerk hooren kan, een schip op de zandbank zitten, en worstelen tegen den stormwind, hierbinnen is er geen woord en geen bede, waarin dat feit ook maar wordt aangeroerd; men weet er hier niet van, net zoomin als de bewoners van de Mookerheide er van weten. Daarbuiten bloeit de aarde, maar hier binnen ' denkt men er niet aan; daarbuiten varen de visschers uit in storm en regen en zien Gods wonderwerken in de diepte, maar hierbinnen weet men het niet; hier weet men alleen: ^

„dat wij arme ellendige zondaren zijn;

dat God ons Zijn genade moet geven, als wij behouden zullen worden;

en dat wij nochtans zwaar door Hem gestraft zullen worden als Hij ons deze genade niet komt te schenken."

Maar ditmaal ben ik toch een weinig nieuwsgierig. Men heeft mij gezegd, dat de nieuwe dominé nu toch heusch iets bijzonders is!

Een jongeman met weeke doch klare, sympathieke stem. Hij spreekt op eenvoudigen toon den zegen uit en gaat dan langzaam en zeer beheerscht sprekend, voor in gebed.

Hij belijdt voor God, dat wij allen arme, verdoemelijke zondaren zijn, dat we dus afhankelijk zijn van Zijn genade, maar erkent, dat we nochtans zwaar gestraft zullen worden, als we deze genade niet deelachtig worden, ofschoon we niets kunnen doen om ze. te verwerven.

En ik bid het eerst eerbiedig mee. Want ben ik een andere, dan de bewoners van het Eenzame Dorp? Leven dezelfde tegenstrijdigheden ook niet in mijn ziel?

Maar als dezelfde gedachten voor de tweede maal in zijn gebed terugkeeren, dan kan ik ze niet recht meer volgen. De derde maal beginnen ze mij te prikkelen. De vierde maal hoor ik ze niet meer. Hoe vaak herhaalt hij in dat gebed, van twintig minuten lengte, diezelfde gedachten? Ik weet het op het laatst niet meer. Ze volgen elkaar op, ze klotsen over elkaar heen, als de baren der zee. De stem, eerst kalm en vredig, wordt gaandeweg sneller en klinkt in steeds hooger timbre, en jaagt en krijt als een machine, waarvan de veiligheidsklep bezwaard is. Totdat ze plotseling stil staat en „amen" zegt. Dan is het uit.

En in eens tot een heel anderen toon overgaande, leest hij kalm zijn tekst af: Handelingen 9 vers 11: „Zie hij bidt." Hij begint zijne inleiding met uiteen te zetten, dat wij arme, doemwaardige zondaren zijn en

dat wij enz. Als hij een paar minuten bezig is, kijk ik eens rond, om te weten waar ik ben. Ik ben in deze schemerige ruimte mijn plaatsbewustzijn verloren; ik wil het terug hebben. Waar ben ik eigenlijk? Ben ik in een Kerk?

Kerk? Ben ik in een slaapzaal? Het lijkt wel, of ik in een slaapzaal ben. En toch, wie dacht dat al die menschen slapen, zou hun groot onrecht aandoen. Wie dacht, dat ze wakker zijn, zou hun ook onrecht aandoen. Ze zijn in h a 1 f - s 1 a a p.

Straks gaat de kerk uit, de menschen verspreiden zich, ; maar:

Maar ik kom er uit — verward en verbijsterd, gebogen en gebroken van ziel. Onweerstaanbaar voiel ik mij aangeidreven om alleen, naar de dainsn tê gaan, . Op een der hoogste toppen zet ik mij neer, - ein kijk uit de verte nog eens met weeraioöd naar het Eenzame Dorp. Ik denk nog eens terug aam den jongen man met de week© stem en het weeke gelaat, die daar straks op den kansel stond.

Wat zal er van dit jonge leven worden?

Ik zie voor hem twee mogelijkheden. Do eerste

is, dat hij blijft wai llij nu is en dan zal hij, evenals zoovele slecht-fjeleido mediiims, van liever, lede verzinken in zedelijke en ge2st'> lijke verstomping.

De tweede is, dat zijn thans ondordrokte persoonjijkiieid van lieverlede haar jonge veerkracht herneemt. Dan zal hij, inplaats van bet gelOiO-f der gemeente, st(!eds meer zijn eigen gdooi verkondigen en eigen gedachten ontplooien. En dan zal hij steeds meer do ganst dar gemeente v-erliezon. Er zallen.' cndej de preek steeds meer wantrauweinde ooigen naar hem worden opgeslagen. Do rust in de Kerk zal weg zijn. Er zal spanning in de atmosfeer komen. Hai-de en ruwe woorden zallon er vallen in den kerkeraad. Ze zullen iiem het leven vergallen en hem noodzaken „hunne landpalen te verlaten".

Nu stel ik voorop, dat de heer HilbranrU Boschroa niet gereformeerd is, dat zijn heele geesto.siioudinp; een andere is, dan die van het gereformeerde, en da', hij dus vreemd moet staan tegenover menschen, die van het gereformeerde denken enkele coupures hebben overgenomen, of waarlijk gereformeerd zijn.

Het is dus m ó g e 1 ij k, dat de predikant en de gemeente niet goed geteekend zijn. Hot zou onbillijk zijn, de m o g e 1 ij k h e i d te verdoezelen, dat de schrijver zou vergeten hebben, zijn leven lang, en ook hier dus, dat de andere zijde van de hier verkondigde stellingen ook gepredikt wordt. Het komt ook voor, dat velen van wezenlijk gereformeerde menschen en preekers niet begrijpen, dat naast de verkiezing b.v. de verantwoordelijkheid gepredikt wordt, ja, dat de verkiezing juist de vorantwoordelijkheids-verkondiging haar sterksten inslag geeft.

Ik stel dus de mogelijkheid voorop, dat de jonge dominee een ander is, dan hier begrepen is.

Maar anderzijds is het voor ons ook duidelijk, dat, INDIEN inderdaad de gedaohtenwereld van het „eenzame dorp" BEPERKT blijft tot de hier omschreven gedachten, het leven, en het denken, en de probleemstelling, en de preek van deze menschen ongereformeerd is, het hart uitsnijdt aan wat gereformeerd is.

En d a n heeft de critiek van Hilbrandt Boschma wat te zeggen.

En misschien zal het hemzelf verwonderen, dat er gereformeerden zijn, die het met hem eens zijn; aangenomen, dat inderdaad zijn weergave van den „inventaris" der dorpsche kerk-gedachten volledig is. Het zal hem verwonderen, zeg ik, want hij zal vermoedelijk den dominee met de weeke stem gereformeerd noemen.

En dat is de man niet. Evenmin als anderen het zijn, die den gereformeerden naam annexeeren. De dominee zal waarschijnlijk zijn hersens hebben moeten volproppen met dogmenhistorisohe wijsheid, maar de gereformeerde dogmatiek niet hebben hooren verkondigen. Niet breed, niet vol. Hij zal waarschijnlijk in kennis gekomen zijn met enkele fragmenten der gereformeerde dogmatiek, en deze dan verstümmelt, en in karikatuurvorm.

En zeer vermoedelijk zal de heer Hilbrandt Boschma den dominee ook niet kunnen zeggen, wat gereformeerd is. Hetgeen te begrijpen is, zoolang met dien naam gesold wordt.

Over hef „Heere-Heere-zeggen".

Men klaagt zoo vaak erover, dat de begrippen, die de Bijbel ons geeft, en dat de denk-inhouden, die Christus ons leert te aanvaarden, onder de hand der dogmatische menschen onwillekeurig worden veranderd. Als „Jezus" eens kon luisteren naar een preek van zoo'n dogmatischen dominee, dan zou Hij schreien, dat men dit en dat van Zijn woorden maakt; zoo luidt dan de klacht.

De ethische broeders zullen wel niet ontkennen, dat zij in die klacht een levendig aandeel genomen hebben, en dat zij ze met haast richten, of doen en helpen richten naar de... . Gereformeerden. Die dan ook soms door hen bekeken worden op de manier van Hilbrandt Boschma, zie boven.

Maar het is merkwaardig, dat soms ethischen, en dan lang niet de minsten, want straks komt er wat van een ethisch hoogleeraar, aan hetzelfde euvel mank gaan, zoodra ze iets willen wegredeneeren, dat hun niet aanstaat.

Daar is b.v. de kwestie van de leertucht.

Het reorganisatie-voorstel, dat de hervormde gemoederen beweegt, sprak ook over mogelijke leertucht.

De ethischen zijn daar niet voor, althans niet allen.

Nu zou men zoo kunnen zeggen: het moet gemakkelijk zijn, althans de argumenten op te diepen, die de gereformeerden voor de leertucht aanvoeren. Om dan vervolgens daartegen ernstig te opponeeren. De brieven van Paulus, het voorbeeld der eerste christengemeenten, etc; de handboeken van het geref. kerkrecht geven materiaal genoeg.

Maar aan dit alles gaat voorbij Prof. Dr A. M. Brouwer, als hij schrijft:

Maar bij Jezus ligt de nadruk niet op de leer. „Niet een iegelijk die tot mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in bet koninkrijk der hemelen — m.a.w. niet de zuivere „leer" waarborgt het Christen-zijn — maax die daar doei den wil mijns Vaders die in do hemelen is". Op den wil ligt de nadruk. Het zondigen is ©en niet-volbrengen van Gods wil. De tucht, waarvan hier sprake is, is levenstucht.

Dit staat in het „Algemeen Weekblad".

Maar is dit nu een zuivere tegenstelling?

Geen sprake van. De woorden „m.a.w." hooren hier niet. Dat „Heere, Heere zeggen" heeft met „leer" niets te maken.

Overigens etaat de „wil" niet buiten de „leer". Men openbaart volgens Christus en Paulus en de Schrift het wezen van den wil en zijn keus, óók in de wijze, waarop iemand staat tegenover de „leer". Leer wordt niet slechts gekend of niet-gekend; ze word.t eerst „aangenomen" of „niet-aangenomen".

En daar gaat heel de hier gegeven reeds dadelijk mee overboord, en het betoog ook. onderscheiding

Is het wonder, dat, wie zóó vreemd staat tegenover de gedachten van hen, die bestreden worden — ik heb niet het oog op bepaalde onderteekenaars van dezen tijd, maar op de 'klassiek-gereformeerden, b.v. kathederbezetters van Utrecht eertijds — ook geen zuiver begrip hebben kan van „Assen", al wordt er dan ook over gesproken?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's