GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Consonanten en Dissonanten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Consonanten en Dissonanten.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder deze goedgekozen titel gaf Wouter Hutschenruyter dit jaar bij Van Stockum en Zoon (Den Haag) de herinneringen aan zijn bedrijvig muziekleven uit. Een stuk biographie dus.

— „Gedurende mijn meer dan veertig-jarige muzikantenarbeid" — zoo zegt hij in de inleiding — „heb ik, midden in het muziekleven staand, alle belangrijke gebeurtenissen op het gebied van de toonkunst, hetzij mee-beleefd, hetzij van nabij gadegeslagen. Mijn ambt van orkestleider bracht mij in aanraking met bijna alle solisten van naam, die in de jaren van mijn werkzaamheid het podium betraden; ook met veel componisten, dirigenten, schrijvers over muziek. Ik had ook zitting in tal van besturen en commissies, en leerde zoodoende vele zaken, waarvan het publiek alleen de buitenzijde zag, in kern en wezen kennen. Mijn herinneringen zijn dus dicht samengeweven met het muziekleven in ons vaderland, zij' hebben als zoodanig belang en daarom durf ik ze bekend maken." —

De schrijver ^stelt hier op de voorgrond: het belang van zijn ervaringen voor de muziekgeschiedenis : we gelooven goed te doen, zijn voorbeeld te volgen.

„Men zat aan tafels en dronk (en at!) wat men wenschte. Dat „eten" bereikte zijn hoogtepunt in de tweede pauze, wanneer de restaurateur de bestellingen vaak niet kon bijhouden; het gonzend gebabbel van de bezoekers, en het geklepper van borden, messen en vorken, gaf samen, wat een moderne jonge dame zou vinden „een zaaaalige Jazz-muziek".

Vlak voor het orkest stond een groote, ronde tafel, die blijkbaar voor de stamgasten was bestemd; alle dames hielden zich al luisterend (wanneej, zij niet babbelden!) bezig met een handwerkje; twee hanteerden een soliede breikous".

Zióó beschrijft Wouter Hutschenruyter het publiek

van een goede veertig jaar geleden, en dan gaat dit gedeelte van zijn biographie niet over ervaringen bij een dilettantisch onder-onsje in een ol ander luguber achteraf-plaatsje, maar dan schildert hij de toestanden, in het j, Concerthaus" van de muziekstad Berlijn.

Zóó was het veertig jaar geleden in Berlijn, maar was het omstreeks 1890 in ons land wel beter? Weineen! Natuurlijk denken we direct aan de strubbelingen waarmee Willem Kes in die zelfde tijd te worstelen had om het Concertgebouwpubliek op te voeden. Hutschenruyter memoreert ze ook nog even: , .Gedurende het eerste winterseizoen zat het publiek in de Zondagmiddagconcerten nog aan tafeltjes, en dronk al of niet luisteread, zijn borrel".

't Is heilzaam onze herinneringen aan of onze kennis van vroegere tijden nu en dan eens op te frisschen; onze vooruitgang óf onze laksheid op muzikaal terrein komt dan des te helderder uit. Zoo'n qpfrisschertje krijgen we op prettige wijze als we auto-biographieën lezen van hen die achter de orkestlessenaar beroemd geworden — of vergeten zijn.

Wouter Hutschenruyter, Rotterdammer van geboorte, behoort zeker niet tot de musici, die geheel vergeten zijn; toch zal het meerendeel van mijn lezers waarschijnlijk slechts een flauwe voorstelling hebben van zijn persoon en werk. Omstreeks 1860 geboren, valt zijn hoofdwerkzaamheid juist in een tijd, waaruit ieder heel wat composities kent, die vaak gezongen of gespeeld worden, zoader dat de naam van den maker meer is dan een naam. Notities als deze zorgen ervoor, dat we ten minste Wouter Hutschenruyter weer even ziea als een midden in het zoo moeilijke muziekleven worstelende persoonlijkheid. Wel geniet hij thans een zekere rust, maar de strijd blijft hij toch kennen.

Wie van een biographie verlangt, dat ze persoonlijke historie geeft in artistieke stijl, zal zich in dit boek teleurgesteld voelen: het kuastenaarschap van Hutschenruyter ligt niet op het gebied der taal. Heel eenvoudig, zoo maar simpelweg, vertelt hij van zijn leven als musicus. Teekenend voor zijn eenvoudiglieid spreekt hij meest van „muzikant". Juist die ongekunsteldheid vormt een van de aantrekkelijkheden van dit werkje; ze drukt er het stempel der echtheid op.

Alle aanstellerij, alle grootdoenerij is den auteur vreemd: hij komt er rond voor uit hoe hij over zichzelf denkt:

„Een wonderkind ben ik nimmer geweest, wel een gewone HoUandsche jongen, natuurlijk (het ware dwaasheid dit te loochenen) met muzikalen aanleg, maar die niet „het stempel van het genie" op het voorhoofd droeg. Ik had dikwijls meer lust te gaan knikkeren, dan vingeroefeningen, toonladders en etudes te studeeren; alleen de strenge tucht waaronder wij kinderen stonden (ik ben er nog dankbaar voor!) weerhield niij, op mooie zomerdagen uit de vioolles weg te blijven en langs de — toen nog zoo mooie — boorden van de Rotte te zwerven, of in October met de knipkooi meezen te gaan vangen."

Langzaam en geleidelijk ging mijn ontwikkeHng. Heb ik iets bereikt, dan geschiedde dat in de eerste plaats dank zij het voorbeeld mij door mijn vader gegeven; in de tweede door mijn aangeboren lust in regelmatigen, onverdroten arbeid".

Blijkens het geciteerde — en de geest van het boek is in overeenstemming hiermee — geen overschatting van eigen gaven.

Maar onderschatten doet hij zichzelf ook niet. Dat blijkt onder anderen uit de voorliefde waarmee hij zijn eigen redevoeringen inlascht, bijvooxbeeld in het verhaal van het weerspannig orkest, dat hij door een hartige toespraak tot rede moest brengen.

Wars van vleierij, gevoelig voor verdiende lof, meegaand van aard waar het kleinigheden betreft, laai vasthoudend aan een met moeite veroverd, aJs waar erkend muzikaal principe — zóó leeren we deze persoonlijkheid kennen uit de kunstelooze maar trouwe teekening van zijn leven.

Consonanten en dissonanten.

Een van de schrilste dissonanten in dit „muzikanten"-leven klinkt op uit de bladzijde waar Hutsrhenyruyter beschrijft, hoe hij op zekere dag tot de ontdekking kwam, dat zijn gehoor tengevolge van een oor-operatie totaal geruïneerd was. Stel u voor: een musicus, orkestleider, directeur van een muziekschool, — die ieder muziekstuk

valsch hoort. Iets ervan kon ik begrijpen omdat ik zelf ook, jaren geleden, door een vrij weinig beteekenende oor-ontsteking enkele weken lang alle diepe bastonen ongeveer een kwarttoon lager hoorde dan normaal was. Nog herinner ik me iets van de angst dat mijn muzikaal gehoor blijvend bedorven zou zijn, en van de voortdurende vrees, lang daarna nog, dat mijn tijdelijke gehoors-invaliditeit zich zou herhalen. Maar dat is toch nog maar een kleinigheid, vergeleken bij het lijden dat iemand die in het volle muziekleven staat, overkomt, als zoo'n kwaal ongeneeslijk blijkt.

Aan dit ongetwijfeld zeer zware levensleed echter hebben wij het te danken, dat Hutschenruyter zich toelegde op de schrijverij'; waarschijnlijk zou zijn drukke praktijk hem daarvoor anders geen tijd gelaten hebben. Wel verschenen reeds vroeger bijdragen van hem, o.a. in het muziektijdschrift „Caecilia", maar de „Geschiedenis van het Orkest", de serie-bijdragen over „Beroemde Musici" (bij Kruseman) over Mahler, .Chopin, Mozart, Strauss, Brahms, Wagner, Beethoven, zouden dan toch allicht in de pen gebleven zijn.

Met genoegen niemoreeren we hier vooral ook de brochure: , , Wie mag de toonkunst als vak kiezen? " waarop we in ander verband nog hopen terug te komen.

In „Consonanten en Dissonanten" heeft deze nu ruim zeventigjarige veteraan een scTiat van gegevens neergelegd die voor de kennis van onze muziekcultuur, vooral van het concertwezen, van belang zijn. De groote feiten van de muziek-geschiedenis der laatste vijftig jaren staan of komen mettertijd wel in de handboeken; hier krijgen we een kijkje op de entourage; we mogen met Hutschenruyter hier en daar eens achter de schermen zien.

't Is een zegen, na 70 jaren te mogen terugzien op een zóó werkzaam leven. Leerling, eerst van zijn vader, daarna van de Toonkunst-school te Rotterdam, kreeg Hutschenruyter belangrijke posten, eerst te Rotterdam (als kapelmeester, leeraar aan de Muziekschool en directeur van Euphonia), daarna te Amsterdam (als 2e orkestdirecteur onder Willem Kes). Zijn hoofdwerkzaamheid vond hij in Utrecht, waar het Sted. Orkest veel aan hem te danben heeft. Ten slotte, tegen de 60 jaar oud, trad hij op als Directeur van de Muziekschool van Toonkunst in zijn geboortestad Rotterdam. Aan dit directeurschap maakte de door musici het meest gevreesde kwaal een tragisch einde. In persarbeid vond de onvermoeibare „muzikant" een welkome uitweg.

Inderdaad, een zeer arbeidzaam leven wordt ons in „Consonanten en Dissonanten" geteekend. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. In veel opzichten geeft Hutschenruyter een navolgenswaardig voorbeeld.

In één opzicht laat zijn auto-biographde een betreurenswaardige leegte. De naam van God wordt in dit boek slechts genoemd in banale phrasen. Talent en doorzettingsvermogen schijnen het een en het al te zijn. Een bevredigende oplossing van de levensdissonanten schijnt Hutschenruyter niet te weten. Daarom is het slot ook zoo mat:

— „En zie ik nu — de zeventig voorbij — terug op mijn lange, drukke leven vol van arbeid, moeite en zorgen, dan kan ik toch zeggen: veel daarin is goed en mooi geweest. Ik heb met hart en ziel de toonkunst kunnen dienen en daarin zooveel bevrediging gevonden, zooveel genot mogen smaken, dat ik vaak heb durven zeggen wat ik hier wil herhalen: Kom ik nog eens terug op de wereld, dan word ik weer muzikant". — Dan volgt een „Einde".

God geve ons kunstenaars, die de troost van hun leven niet vinden in het goede en mooie daarvan, maar daarin^, dat ze in hun leven, óók in hun kunstenaarsloopbaan, èn in sterven — óók in de beproeving van een vroegtijdige „muzikale" dood —• het eigendom zijn van Christus! En dat ze daarvan dan ook mogen getuigen!

JOH. LUIJKENAAR FRANCKEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Consonanten en Dissonanten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's