GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jeugd en Jeugdbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugd en Jeugdbeweging.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het cuituur-element in de moderne Jeuodbewccing. I.

Wij moeten echter nog breeder en dieper op dit verschijnsel, aangeduid door den term: „moderne jeugdbeweging ingaan. Immers, reeds in den naam ligt opgesloten, dat deze beweging in onlosmakelijk verband staat met den modernen tijd. Zij is een teeken van onzen tijd en zal haar vruchten ook hebben voor de toekomst.

Wij spreken van den „modernen" mensch en van het „moderne" denken en gevoelen, zoo ook van de „moderne" Jeugdbeweging. Waar de „moderne" Jeugdbeweging een teeken is van den „modernen" tijd en van het „moderne" denken, voelen en willen, zullen wij om haar te verstaan allereerst moeten vaststellen het karakter van dezen onzen „modernen" tijd. Dit is geen gemakkelijke taak. Allereerst heeft men opgemerkt, dat alle cultuurhistorische termen, en dat is ook deze, lijden aan inflatie, aan qpblazing. „Toch, wij ervaren het, er is zoo iets als de geest van een eeuw, de geest van den tijd, dien wij overal ontmoeten, iets^ dat beslag legt op het denken en willen van de menigte, dat spreekt uil do kleeding, dat ons tegemoet komt in het lied, dat de publieke opinie beheerscht, de vreugd in het leven leidt, dat het ideaal ons biedt en als ideaal gegrepen wordt, dat zich inzonderheid uit in de zonden der eeuw."i)

Men heeft getracht deze onze eeuw nu te kenschetsen, om zoodoende het „Leitmotiv" van alle beweging van onze dagen te lainnen aangeven en daarnaar de verschijnselen te kunnen beoordeelen. Wat is nu dit kenmerk? Er is gezegd, dat het kenmerk dezer eeuw is, dat zij geen kenmerk heeft.

Een wirwar van verschijnselen treft ons oog. Dat is dus eigenlijk gezegd: onze eeuw is de chaos, de anarchie, de ontbinding. Zoo komen we pp de lijn van Spengler's suggestief boek: Der Untergang des Abendlandes". Dr H. Co lijn noemde onzen tijd den tijd van het razende tempo.

Er ^ijn echter anderen, die zich niet tot het negatieve bepaald hebben, maar een positief kenmerk hebben trachten

aan te geven om de verschijnselen van onzen tijd te karakteriseeren. Maar het gebied was zóó uitgestrekt, dat daarbij viel te overzien^ en de verschijnselen, die de aandacht trokken, waren zoo menigvuldig, klankrijk en ingewikkeld, dat de meeningen niet eenstemmig zijn, de één zocht het kenmerkende in de ontwaking der historische of der natuurkundige wetenschap, de ander in de ontwikkeling der democratie, de derde in de moderne ontwikkeling der techniek. Vierden zeggen, dat wij leven in het teeken van neo-mystiek of neo-romantiek, anderen oordeelen, dat psychologisme of relativisme, autonomie of anarchie juister aanduidingen zijn.

Dr H. Bavinck brengt naar voren, dat, wat ons in den nieuwen tijd vooral treft, is de innerlijke tweespalt, waardoor hij verteerd wordt. Men noemt hem een „overgangstijd" 2). Zoo is het metterdaad.

Er is een disharmonie tusschen ons denken en gevoelen, tusschen ons willen en handelCTi. Er is tweespalt tusschen godsdienst en cultuur, tusschen wetenschap en leven.

Er is een jonger geslacht opgetreden, dat het inzicht, dat men het zooi heerlijk ver gebracht had, heeft ingeruild voor de erkentenis, dat het ongekende en onkenbare, het irrationeele, ons van alle zijden omringt. Men meende alles te weten. Voor de wetenschap bestonden geen raadselen. Men meende alles te kunnen door de kennis van het hoofd en de macht van de hand. Wetenschap en techniek, zij zouden de wereld veroveren en gelukkig maken. Maar thans is men tot andere gedachten gekomen. De wetenschap weet niet veel, weet heel weinig, kan zelfs het leven niet verklaren.

En de techniek viert wel haar triomfen, maar maakt vele menschen tot machines en staat in andere omstandigheden machteloos. Toen Icwam daarbij de wereldkrijg, die zooveel ethische waarden inzonderheid vernietigde. G. Dehn teekeot de machten der verwoesting aldus: „Es sind zwei Milchte der Zerstörung: die practische Erfahrung des Lebens, wohei der Jüngling stark bedruckt wird vom Problem der Theodicée und durch den Einflusz des Weltkrieges, und den Einflusz modemer, natui-wissenschaftlicher Popularphilosophie in Hackelscher Manier." s) En nu ligt over de wereld „die Stimmung des Untergangs" *), waarvan , 0 s-wald Spenglers boek „Der Untergang der Abendlandes" een sprekend bewijs is. Maar in één zaak stemt men daarbij overeen: het historisch Christendom heeft zijn tijd gehad. De „Schlagwörter": God, ziel, onsterfelijkheid, zegt Meyer— Benfey, hebben hun zin voor ons verloren. 5) ^)

Echter, men kan bij de ruïnen van het eenmaal zoo grootsch opgetrokken gebouw wel staan weenen, maar daarmede komt men niet verder. Een nieuw huis moet worden opgetrokken. En dat zal nu het komende geslacht doen. „Jugend hat das unbedingte Recht vor sich zu sagen: „Ich bin mein eigner Antang". Jugend is Erbe und Ahne zugleicli. [Jnsere vollkommen aufgelöste Welt braucht eine Jugend, die den Mut zum Unmöglichen hat, in der das starkste Verlangen nach freier Betatigung aller Krafte gart. Denn nur eine bewegte Jugend hat Aussicht die der Welt wider lebenswert zu gestalten. Wir wissen: Kultur ist immer nur, wo Bewegung ist. Darum musz IBewegimg sein in der Jugend, nicht von aussen erregte Bewegung, sondem innerer Auftrieb."')

Hoe staathet nu echter met die jeugd, waarop men zijn hoop vestigt? Het antwoord luidt, dat de moderne jeugd karaktertrekken vertoont, die haar in vorige tijden niet, of niet in die mate eigen waren. De moderne jeugd heeft zelve den invloed der moderne maatschappij ondergaan. De Bond ter behartiging van de belangen van het Kind heeft indertijd een enquête ingesteld inzake den vooruitgang of achteruitgang in het geestelijk en zed el ij k gehalte van de rijpere Jeugd.

Dit Rapport verscheen in 1923 onder den titel: „Is onze rijpere jeugd in wezen anders dan vroeger? " s) De vragen, die gesteld werden, waren de volgende:

1. Is het uwe overtuiging, dat het geestelijk en zedelijk gehalte van de jeugd tegenwoordig anders is dan vroeger, bijv. 25 jaar geleden?

2. Hoe zijt gij tot deze overtuiging gekomen?

3. Indien gij vraag 1. bevestigend beantwoordt, meent ge dan, dat er vooruitgang of achteruitgang is te bespeuren?

4. Welke oorzaken kunt gij voor deze verandering aanwijzen?

5. Is het II bekend ol de aard en het aantal der jeugddelictea, door de rechterlijke macht behandeld, zoodauitj gewijzigd is gedurende genoemd tijdperk, dat daaruit eenige gevolgtrekking kan worden gemaakt?

6. Welke wegen tot verbetering kunt gij eventueel aangeven?

Een 100-tal antwoorden kwamen in. De conclusies, waartoe de Commissie kwam, waren de volgende:

1. Het geestelijk en zedelijk gehalte der rijpere jeugd vei'toont inderdaad belangrijke verschillen met dat van voor 25 jaren, in het bijzonder voor zoover het haar uitingen "betreft.

2. In sommige opzichten is er vooruitgang, in andere opzichten achteruitgang. 3. De wijzigingen in denkwijze en haadelingea laten zich ten deele verklamn door den ontwikkelingsgang der menschheid. Immers, waar wij door de geheele geschiedenis heen den mensch zich. met en in de maatschappij zien wijzigen, is het logisch, dat de jeugd niet aan dit wijzigingsproces ontkomt.

4. Daarnaast zijn ook bijzondere oorzaken te ontdekken, zoowel voor vooruitgang als voor achteruitgang, oorzaken, welke in rechtstreeksch verband staan met den tijd, waarin wij leven.

5. Als bijzondere oorzaken voor achteruitgang mogen worden aangemerkt:

a. De demoraliseerende invloed van den oorlog, waarvan de nawerking nog voelbaar is.

b. Tekort aan plichtsbesef en aan begrip van de eischen, die de opvoedingstaak aan de ouderen stelt. In het kort onwil of onmacht der opvoeders.

c. Een teveel aan ontspanning in den vorm van vermakelijkheden (dansen; café-bezoek; de fiioscoop, die in zijn huidig ontwikkelingsstadium nog te zeer op prikkeling of tijdverdrijf in plaats van op verhefting gericht is). Ook verkeerde lectuur.

d. De vaak overdreven wijze, waarop sport beoefend wordt en daarnaast vooral ook de passieve deelneming (toekijken).

e. Op sexueel en moreel gebied het slechte voorbeeld en de weinige zelfbeheersching van vele ouderen.

f. De eenzijdig-verstandelijke ontwikkeling, die het schoolonderwijs geeft, een onderwijs, dat onvoldoende rekening houdt met de geheele menschelijke natuur.

g. Het te beschikken hebben over een te ruime beurs, ten deele als gevolg van de weelde, die tot voor korten tijd algemeen is toegenomen, maar ook doordat vele jongeren in vergelijking met volwassenen te gemakkelijk en te veel verdienen.

h. Het rooken.

6. Oorzaken van vooruitgang.

a. Een grootere belangstelling ten opzichte van godsdienst, als reactie op de onverschilligheid en het materialisme van het laatste deel der negentiende eeuw.

b. De algemeen heei-schende drang naar organisatie, die tal van jeugdorganisaties deed ontstaan, die over het algemeen zoowel wat de lichamelijke opvoeding als de karaktervorming betreft een gtmstigen invloed uitoefenen, en vooral den gemeenschapszin versterken, al valt het bezwaar, dat de jeugd daardoor meer uithuizig wordt, niet te ontkennen.

c. De bestrijding van de drinkgewoonten.

d. De meerdere zorg, welke aan de lichamelijke opvoeding wordt besteed.

7. Oorzaken die zoowel tot vooruitgang als achteruitgang aanleiding geven.

De sterke drang naar vrijheid, die zich in de negentiende en twintigste eeuw heeft doen gevoelen in alle kringen en lagen van de maatschappij bij mannen en vrouwen, bij alle volken en rassen.

Deze drang naar vrijheid komt bij de jeugd vooral tot uiting en leidt mede door het nog ontbreken van evenwicht tot gebrek aan eerbied jegens de ouderen in jaren en jegens het gezag, bandeloosheid, tuchteloosheid, overmoed eenerzijds. Doch anderzijds wekt hij vooral onder de betere elementen initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel, kracht en zelfstandigheid. Het wil ons voorkomen, dat indien de ouderen dezen geest lainnen begrijpen, door samenwerking van oud en jong in onderlinge waardeering iets schoons uit dezen vrijheidsdrang geboren kan worden. Wordt hij evenwel niet door plichtsbesef, zelfbeheersching en eerbied voor anderer geluk en vrijheid getemperd, dan zal hij ongetwijfeld tuchteloosheid enz. nog doen toenemen, zeer ten nadeele van het komende geslacht.

8. Ofschoon de gewijzigde tijdsomstandigheden en wetten het zeer moeilijk maken ten opzichte van aard en aantal der jeugddelicten een uitspraak te doen, is het toch zeer waarschijnlijk, dat hierin gaandeweg verbetering valt waar te nemen."')

Prof. Dr J. Waterinfc beantwoordde de vraag: „Is het jeugdtjrpe in de laatste twintig , jaar veranderd? " in dezer voege:

1. de jeugd van thans is zelfstandiger; 2. de jeugd van thans is onbeheerschter; 3. de jeugd van thans heeft minder eerbied; 4. de jeugd van thans leeft vrijer dan die van vroeger, i»)

Daarmede stemt overeen de c Oi n c 1 u s i e, w a a r-toemenin Duitsehland is gekomen, waar gesproken is van „den nood der jonge menschen", en als oorzaken van dezen nood worden genoemd:

a. auserhalt der Vereine: der versagende Einflusz des Elternhauses; die allgemeine Vereinsmeierei, die schon den Jungen met Beschlag belegt und nicht mehr loslilszt;

der Sport im besonderen, der neben günstigen körperlichen Wirkungen sehr ungünstige, ja verboerende, weil das Innenleben entseelende und entleerende Einflüsse zoigt (Rekordsucht), vielerlei zu Oberflachligkeit und Sensationsgier führende Zeitströmungen und Vergnügungsgelegenheiten (Kino, Rummelplatz, Zeitungen, illustrierte Zeitschriften, Schmutz und Schund); das fast völlige Verschwinden und die Vemehmuiig und Erschwerung

13 des christlichen Bekenntnisses im öffenüicheo. Leben ")

Leben ") Daarbij willen wij nog als een der betreurenswaardige feiten voegen: de negatie van alle gezag, zoowel van het gezin, van de kerk en van den staat als in andere levensverhoudingen, i^)

Is nu inderdaad de moderne jeugd zoo decadent, of zijn er wellicht lichtpunten aan te wijzen, die als heldere toortsen de donkere plekken onzichtbaar maken? Het geciteerde rapport van den Bond ter behartiging van de belangen van het kind wees ons de teekenen van vooruitgang. Mr L. G. van Dam wil, dat men de oppervlakkigheid en de moderniteit der jongerwi niet zal overschatten en zegt, dat het bekende boek van Mevr. van Anuners-Küller „De Opstandigea", en de naar aanleiding daarvan verschenen lectuur de groote fout beging den uiterlijken schijn te verwarren met het eigenlijke wezen. Htet ultra-moderne van vele tegenwoordige jongeren is méér pose dan realiteit, misschien zelfs nog minder dan pose: een modeverschijnsel." is) Daarbij kan ook met dankbaarheid geconstateerd worden, dat èn in de Roomsch-Katholieke èn in de Protestantsch-Christelijke kringen nog vele jeugdigen zijn, die vastheid van lijn vertoonen. En voor den kring der Gereformeerde joiigeren, vindt Dr K. Dijk, erkennende vele gerechtvaardigde klachten, dat andere jammertonen te schril zijn, en spreekt hij het uit: „In onze jeugdbewegingen op Gereformeerden grondslag schuilt voor een zeer groot deel de kern van onze gewone Gereformeerde jongeren, en ik verblijd mij er in, dat zij vaak een levend protest zijn tegen allerlei slapheid en onbelijndheid, die zich in deze tijden van veel onzekerheid alom openbaart." ")

Ook van andere zijden als bovengenoemde wordt het licht geteekend, dat met name de jongeren zullen geven, waar de anderen onherroepelijk in^ den nacht ondergaan. Drankgebruik en criminaliteit nemen af. Psychologisch is grootere zelf-! standigheid en daarmede versterkt verantwoorde-] lijkheidsbesef onmiskenbaar aanwezig. Op het ter-| rein vaia het sociale en ook van het relij, ieuzei leven is er een opleving van belangstelling. En: nog nooit is er onder de jeugd eene beweging.geweest als in deze tijden juist voor ideëele doeleinden. De opkomst der moderne jeugdbeweging! toont, dat er onder de jongeren trachten leven, ] welke alleszins hoop geven. „Ware nicht die Jugendbewegung da, als letzte Hoffnung, so müsztel man sagen, auf Grund vieler Anzeichen: „Wir sind in Europa bereits unaufhaltsam auf dem Wege der Barbarie." ^^)


1) A. Zijlstra, „De Jongeling en zijn eeuw". Amsterdamsche Bondsdag (Ned. Bond van Jongel. Ver. op Geref. Grondslag), 1926, pag. 11. Amersfoort.

2) H. Bavinck, „Christelijke Wereldbeschouwing", pag. 8. J. H. Kok, Kampen. 1929.

3) „Daar zijn twee machten, die verwoestend werken: de practische ervaring van het leven, waarbij de jongeling sterk gebogen gaat onder het probleem der Theodicée, en door den invloed van den wereldoorlog en den invloed der moderne, natuurwetenschappelijke populaire Filosophie naar de wijze van Haeckel". G. Dehn, „Die religiose Gedankenwelt der Proletarierjugend", pag. 34 v.v., Berlin.

4) „Das Weiraar der arbeitenden Jugend", pag. 47.

5) Meyer-Benfey, „Moderne Religion", pag. 130. Leipzig, 1902.

6) Zie voor de breedere kenschetsing van onzen tijd: H. Bavinck, „Christelijke Wereldbeschouwing", pag. 8—14. 3e druk. J. H. Kok, Kampen, 1929.

7) „De Jeugd heeft het onvoorwaardelijk recht te zeggen: „Ik ben mijn eigen begin". Jeugd is erfgenaam en, voorgeslacht tegelijk. Onze volkomen opgeloste wereld heeftl een jeugd noodig, die den moed tot het onmogelijke heeft, , waarin het sterkste verlangen naar vrije tewerkstelling van alle krachten woelt. Want slechts een Jeugd, die zich in beweging stelt, heeft uitzicht, de wereld weder waard om te leven, te vormen. Wij weten: Cultuur is altijd slechts daar, waar beweging is. Daarom moet er beweging in de jeugd zijn, niet van buiten opgewekte beweging, maar innerlijke aandrift". Das Weimar der arbeitenden Jugend", pag. 47-^8, Berlin.

8) Uitgave N. V. Uitgeversmaatschappij „Ontwikkeling", 's-Gravenhage.

9) Zie genoemd Rapport, pag. 87 v.v.

10) Referaat, gehouden op de vergadering van den Bond voor Geref. Jetigdorganisatie, 1930.

11) „buiten de Vereenigingen; de te kort schietende invloed van het ouderlijk huis; de algemeene vereenigings-liefhebberij, die reeds op denl jongen beslag legt en hem niet meer loslaat; de Sport in het bijzonder, die naast gunstige lichamelijkél werking, zeer ongunstige, ja verwoestende invloeden aan! den dag doet treden, omdat zij het innerlijk leven ontzielt! en leeg doet worden (recordzucht), velerlei tot oppervlak-'l kigheid en honger naar sensatie voerende tijdstroomingenl en gelegenheden tot vermaak (bioscoop, couranten, geïllustreerde tijdschriften, zedeloosheid); het bijna geheel verdwijnen en het moeilijker worden van: i het christelijk belijden in het publieke leven". E. Stange, ^ „Handbuch für das evangelische Jungmannerwerk Deutschlands", II, pag. 331. Barmen, 1929.

12) Zie ook: H. Bavinck, „De opvoeding der rijpere Jeugd", pag. 78 v.v., J. H. Kok, Kampen, 1917. — C. N. Impeta, „De Hand aan den ploeg", pag. 11 v.v., Zwijndrecht 1920. — Zie ook verschillende ervaringen, door Dr van Wijk, gepubliceerd over zijn werk te Rotterdam in het Clubhuis „De Arend".

13) L. G. V. Dam, „Jeugdbeweging", in „Vragen des Tijds". Juli 1927.

14) K. Dijk, „Het dogmatisch Indifferentisme onder de jongeren". Referaat, gehouden op de vergadering der Gereformeerde Predikanten-Vereeniging, 1924, pag. 60—62.

15) F. W. Koerster, „Jugendseele, Jugendbewegung, Jugendziel", pag. 294. Zurich und Leipzig, 1925.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Jeugd en Jeugdbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's