GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Ubbink.

In „De Bazuin" vervolgt Prof. Bouwman zijn bespreking:

De zichtbare kerk is een vergadering van geloovigen en ongeloovigen, zegt Dr Ubblnk. De grondfout van alle kerken tot op heden is, dat zij niet zien, „dat de kerk principieel, en dat niet alleen in hare uitwendige verschijning, maar in wezen zoolang zij nog op aarde is, zoowel in haar geheel als in al hare leden, ook de allerheiligste, een vervlochtenheid is van het Goddelijk volmaakte en het menschelijk onvolmaakte, van heiligheid en zonde, ook, principieel en naar Gods wil, van geloovigen en ongeloovigen" (bl. 294). Hier komt Dr Ubblnk rechtstreeks in strijd met Art. 27 der Nederl. Geloofsbelijdenis, die de kerk, ook de kerk in haar historische openbaring, belijdt als een vergadering van geloovigen, en met den Catechismus, die de kerk ziet als een gemeenschap van heiligen.

Voorts:

Het is geheel onjuist indien hij zou willen bestrijden, dat ons niet de beginselen van de organisatie der kerk in de Heilige Schrift gegeven zijn. Maar zijn beschouwing over de organisatie der kerk hangt ook ten nauwste samen met zijn valsche Schriftbeschouwing.

Eindelijk:

De gemeente is naar Dr Ubbink's opvatting geheel overgeleverd aan de willekeur van den dominee. Wij zouden dan krijgen een domineesheerschappij. En, dit is juist één van de groote factoren waartegen de Gereformeerden steeds hebben gestreden. Dr Ubbink breekt met zijne leer de Gereformeerde Kerk af. Alle vastigheid is hiermede weg. Zijne voorstelling is valsch subjectivistisch, verwant aan de Ethische leer en het Doopersch enthousiasme, en behoort thuis in de zoogenoemde volkskerk, waar ieder dominee vrij kan leeren wat hij acht overeenkomstig de Schrift te zijn.

In „De Heraut" vervolgt Prof. Kuyper:

Dr Ubbink wil dus feitelijk de leervrijheid in de kerk invoeren. De predikant mag zelfs niet verplicht worden als hij zijn ambt aanvaardt zijn instemming met de belijdenis te betuigen. Feitelijk-dus hetzelfde wat in de Hervormde Kerk geschiedt, die ook een Belijdenis heeft, maar aan deze Belijdenis haar predikanten niet bindt, zoodat de meest tegenstrijdige richtingen in deze kerk plaatsruimte vinden en op de kansels dezer kerk zoowel modernen als orthodoxen vrijelijk hun meening verkondigen kunnen. Dat de Belijdenis dezer kerk dan een leugen wordt, is duidelijk.

70 Inimers:

Elk artikel der Belijdenis vangt aan niet met „de Kerk gelooft", maar met „W ij g e 1 o o v e n". Wij d.w.z. de ambtsdragers en leden dezer kerk. En wanneer de ambtsdragers en leden der kerk nu vrij zijn om te gelooven wat ze willen, dan legt de kerk met met haar Belijdenis een valsch getuigenis tegenover de wereld af.

De gevolgen?

De eene predikant zal leeren, dat de kinderdoop ons in het Nieuwe Testament niet bevolen is en dus, dit volgt er uit, weigeren kinderen te doopen. De ouders, die den doop van hun kinderen begeeren, zullen hun kroost ongedoopt moeten laten. Een andere predikant, die, evenals Dr Ubbink doet, meent, dat tucht, d.w.z. afhouding van het Avondmaal van openbare ongeloovigen en zondaren ongeoorloofd is, zal natuurlijk dan ook ieder ten Avondmaal toelaten, en de gemeenteleden, die van zulk een ontheiliging van het Avondmaal niet weten willen, zullen zich onthouden gaan. Een derde predikant, die het met de Independenten eens is, dat de kerkelijke huwelijksbevestiging niet overeenkomstig Gods ordinantie is, zal die kerkelijke huwelijksbevestiging weigeren.

Over de tucht-kwestie merkt Prof. Kuyper op:

Dat Dr Ubbink op zijn standpunt van geen tucht wil weten noch ten opzichte van de leer noch ten opzichte van het leven volgt hieruit van zelf. Er moet wel, zooals hij dit noemt, een inwendige tucht zijn, d.w.z. door het Woord, maar geen uitwendige tucht (blz. 267) dus geen afhouding van het Avondmaal, geen bannen uit de gemeente, ook geen afzetting uit het ambt. Zulk een machtstucht komt alleen aan den Staat toe, maar hoort niet in de kerk thuis (blz. 278).

De brandstapel van Servet is als afschrikwekkend voorbeeld genoemd, door Dr U.; maar, zegt Prof. Kuyper:

Dat deze brandstapel van Servet niets te maken heeft gehad met kerkelijke tucht, want Servet was geen lid der kerk van Geneve en is ook niet geëxcommuniceerd door Calvijn, maar door de Overheid om zijn „godslastering" ter dood veroordeeld, schijnt Dr Ubbink te hebben vergeten.

Ten onrechte, alzoo betoogt het blad, beroept Dr U, zich hier op de reformatoren:

De tucht zooals Calvijn die wilde, droeg een geestelijk karakter en ze is door hem niet van Rome overgenomen, maar aan Gods Woord ontleend, zooals hij in zijn Institutie zich dan ook alleen op Gods Woord beroept. Wat Dr Ubbink wil is dus, dat we van dit betere en juiste inzicht, dat God door Calvijn ons gegeven heeft, naar het onzuivere, kerk en staat vermengende standpunt van Zwingli en de zijnen zullen terugkeeren.

Trouwens, afgedacht daarvan:

Dat Dr Ubbink ook hier niet alleen afwijkt van de Belijdenis, maar in strijd is met de Schrift zelf, is duidelijk. Dr Ubbink tracht aan de klem van deze beide Schriftuurplaatsen te ontkomen, door te zeggen, dat hetgeen Paulus in 1 Cor. 5 zegt tot de gemeente van Corinthe een uitzonderingsgeval is, dat voor ons geen regel kan zijn, maar de duidelijke woorden van den Apostel weerspreken dit (vers 11). Hetzelfde geldt evenzeer van de exegese, die Dr Ubbink geeft van Matth. 18.

Nieuwe opvattingen? Neen, oude:

Wie het Schatboek van Ursinus, door Hommius vertaald en uitgebreid, waarin een verklaring van onzen Catechismus wordt gegeven, opslaat, vindt daarin al deze argumenten reeds genoemd en weerlegd.

De gelijkenis van het „onkruid in den akker" werd dan ook ten onrechte aangehaald. Immers: a. de akker is niet de ke r k, doch de w e r e 1 d ; en voorts, b. lette men hierop:

Het gevaar waarop Christus wijst, dat men het onkruid uittrekkende tegelijk daannede de tarwe zou uittrekken, zou, wanneer men dit op de kerk wilde toepassen, alleen gelden wanneer de kerk ook de hypocrieten uit haar midden wilde uitzuiveren, want de kerk k|in niet over het hart oordeelen en zou dus een kind Gods voor een hypocriet en een kind des boozen voor een kind Gods kunnen aanzien. Dit gevaar bestaat echter niet, wanneer de kerk uit haar midden wegdoet degenen, die zich zelf door hun leer of wandel als goddeloozen openbaren.

In „Rijnlands'che Kerkbode" vervolgt Ds Nauta zijn bespreking. Tersnede merkt hij op, dat juist op de door Dr U. zoo hooggeroemde Synode van Leeuwarden (met haar „heilig enthousiasme") reeds tégen zijn opvattingen stelling gekozen is, in de zaak-Netelenbos; immers, toen

werd door de commissie, die deze zaak kreeg te behandelen, en wier rapport door de Synode werd aanvaard, o.m. verklaard: Wat betreft de Schriftopvatting van br. N.(etelenbos) en zijn ontkenning, dat de vorm en inkleeding der H.(eilige) S.(chrift) ook geïnspireerd en dus onfeilbaar is, oordeelt uwe Commissie, dat deze gevoelens ingaan tegen hetgeen de H.(eilige) S.(chrift) zegt in:2 Tim. 3:16, in Matth. 5 : 18, zie Lukas 16 : 17; in Joh. 10 : 35; en in Matth. 22:32 en 42—45" (Acta, blz. 123).

Het is van belang, dat juist de Synode van Leeuwarden een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Want Dr Ubbink verkeert in de gedachte, als zouden onze Kerken zelve officieel sedert 1920 (toen de genoemde Synode, waar de kwestie van uitbouw der Belijdenis aan de orde kwam, werd gehouden) bedenkingen hebben tegen de belijdenis der 37 Artt. Gesteld al, dat deze beschouwing juist was (des neen), dan zouden in elk geval die bedenkingen de leer der inspiratie niet kunnen gelden.

Een bekend woord uit onzen tijd is de „Hinweis"; de heer A. Janse heeft in ons blad reeds er over geschre­ ven. Ook Dr U. kent het woord; Ds Rietberg zegt in zijn vervolgartikel („De Wachter"):

Hij zegt (zooals ik boven aanhaalde): „Zooals de Heidelberger zoo schoon zegt, dat beide Woord en Sacrament ons slechts naar Hem verwijzen". Maar —• dat zegt onze Heidelberger ne r g e n s ! Ons leerboek zou er niet over denken zich zóó uit te drukken!

Ook dit lezen we van Ds Rietberg:

Wanneer Dr Ubbink zegt, dat het in de prediking er niet om gaat, dat de Kerk d e Waarheid aan de menschen leert en brengt, maar dat een mensch „de Waarheid gaat zoeken", dan vnjkt hij hierbij af van de leer der Heilige Schrift. Dit is zóó duidelijk, dat het wel niet noodig is hierop dieper in te gaan. Trouwens, om maar iets te noemen, het woord „prediken" in het Nieuwe Testament, wijst op „de handeling van een heraut, die in naam van zijn koning aan het volk publiek de woorden van zijn heer mededeelt"; dat duidt dus aan, „dat de heilsboodschap Gods gebracht wordt op gezag, steunende op de autoriteit van den Koning van het Rijk". (Prof. Hoekstra).

De waarschuwende stem der historie laat Ds Heida in zijn vervolgartikel („Ger. Kb. H. v. Holl. e.o.") hooren:

't Is de waarheid Gods, die evengoed onmiddellijk, onafhankelijk van de Schrift kan worden gevonden als in de Schrift en het is in naam dier waarheid, die elk voor zichzelf maar moet uitvinden, vaststellen, uitstallen, dat de Heilige Schrift haar goedkeuring verkrijgt of haar afkeuring ontvangt.

Want geheel naar den trant der Ethischen en der vroegere critici van Oud-en Nieuw Testament al de eeuwen der Kerkgeschiedenis door, dat de zelf vastgezette, buiten de Schrift om gevonden waarheid meesteres, koningin wordt over de Heilige Schrift.

Zoo deden reeds de Gnostieken met het Oude Testament.

Zoo hebben geestdrijvers en Socinianen elk op hun manier gedaan. Zoo drijven de Ethischen in alle stilte door en maken veel volks afvallig.

Zoo worden de ketters de echte belijders, die het door het nuchter verstand of het enthousiastisch gevoel bij het rechte eind hebben gehad. Zij krijgen steeds den lauwerkrans en de Kerk van Christus wordt in het museum van oudheidkundige verzamelingen bijgezet in het hoekje der antiquiteiten.

Even later:

De inspiratie der Heilige Schrift moet daarom allereerst van kracht beroofd.

Zij behelst slechts een idee van heidenschen oorsprong, dat later theoretisch is vastgezet. Met de authoriteit heeft zij niets te maken. Neen die authoriteit rust op de kracht, die telkens ervaren wordt. En daarin, zegt Dr Ubbink, staat de Heilige Schrift met elk christelijk geschrift en met ieder gesproken woord op één lijn.

In „IJmuider Kerkbode" zegt Ds v. d. Meulen (in verand met het onderteekeningsformulier, dat publicatie n dit stadium niet toelaat z.i.):

Helaas ken ik Dr Ubbink niet persoonlijk en kan dus ook niet den psychologischen achtergrond van zulk een daad beoordeelen. Maar de daad objectief genomen acht ik geheel in strijd met eerlijkheid en waarheid.

Nog een nieuwe stem is die van Ds S. Datema („Drieb. Kb."):

Al zullen wij niet zeggen, dat Bavinck en Kuyper het laatste woord hebben gesproken, en zal er ook wel eens wijsheid vloeien van de lippen der Scandinaviërs en der Zwitsers, zouden wij de schaduw der rots verlaten, om koelte onder struiken te zoeken?

Afwijzend, wat den inhoud betreft, staat ook Ds P. v. ijk in „Geref. Theol. Tijdsch.":

Laat — gelijk het trouwens in onze voornaamste bladen gelukkig gedaan werd en wordt — broederlijk aangetoond worden, dat Dr Ubbink met zijn boek bewijst, dat de nieuwe strooming niet beteekent een reformatie van onze kerken.

Dat bij Dr Ubbink's nadere preciseering van zijn vage gedachten de „nieuwe strooming" blijkt in strijd met in plaats van een nadere ontvouwing van de waarheid te zijn. Geen voortbouwen op maar afwijken van de belijdenis.

Tot zoover de gereformeerde pers.

Wat van elders kwam, volge nog even. „De Nederlander" zegt:

Wij vreezen, dat in de hoofdzaak Ubbink gelijk heeft.

Daarmee zeggen wij niets over den toestand binnen de Gereformeerde Kerken, zooals hij dien teekent. Zijn teekening is donker; doch tot oordeelen zijn wij niet bevoegd en wij vertrouwen, dat hij al te somber teekent.

Maar zoowel historisch als principieel heeft hij gelijk, waar hij scholastiek en intellectualisme aanklaagt.

Het is thans inderdaad veelszins te doen om de „waarheid", een intellectualistische grootheid in plaats van om de „werkelijkheid", gelijk hij een paar maal scherp en o.i. onaantastbaar uiteenzet.

Dat Dr U. de Geref. Kerken inderdaad „teekent", erd onzerzijds betwist. En wat die „waarheid" contra werkelijkheid" betreft, merkt Ds J. J. Buskes in „Woord n Geest" op:

Voor Dr Ubbink is waarheid kennis van de werkelijkheid en hij noemt den empirist Baco van Verulam den wijsgeer der Reformatie.

Een volgend keer schrijf ik er wat meer over. Maar nu wil ik je wel reeds zeggen, dat m.i. hier de Achilleshiel van 'theele boek zit. Ik voor mij ben het hier met Dr Ubbink principieel en radicaal oneens. En je voelt zelf wel, dit raakt niet de kritiek, maar wel den opbouw van het boek, het positieve gedeelte. .^^.ii-c^^i^^i^ Dezelfde schrijver zei nog in hetzelfde orgaan:

Menschen van 'tH. V., laat ik zeggen; de meest radicalen in bepaald opzicht, loopen gevaar, dit boek zonder meer te accepteeren, omdat zij zich in de kritiek kunnen vinden. Jij zult zeker, vermoed ik, met de kritiek van Dr Ubbink instemmen. Ik doe dat ook voor het grootste gedeelte. Maar laten wij oppassen, dat wij daarom den opbouw niet zoo zonder meer aannemen. Voor mij zelf ben ik tot de overtuiging gekomen, dat ik Dr Ubbink's kritiek bijna geheel aanvaarden kan, maar dat zijn opbouw voor mij evenzoo bijna geheel onaanvaardbaar is.

„God zal ze (haar) zelf bevestigen en schragen."

In „Geref. Kbl. Den Haag" schrijft Dr C. Bouma ovec •f Hl den bekenden versregel uit Psalm 87. f

Johannes Eusebius Voet heeft den betreffenden versregel zóó weergegeven: „God zal hen zelf bevestigen en schragen". En zoo zingen we dien regel nu ' altijd, gelijk onze vaderen en vroegere geslachten hebben gedaan. Daardoor is die gedachte er in ge-, hamerd: ze beteekent hen. Toen kwam er een tweede'' bij. In tal van Bijbeluitgaven lezen we den (onbe-• rijmden) versregel zóó: „De Allerhoogste zelf zal hen bevestigen". d

Maar daarbij moet een aanmerking worden gemaakt: die lezing is verandering van de oorspronkelijke lezing der Statenvertaling. In de oude Bijbels staat niet hen, maar ze. Zoo leest mijn Elzevier-Bijbel van 1663.

Even later:

De gedachte van den Psalmist is niet: De Allerhoogste zal h e n, maar: Hij zal haar bevestigen. Haar, dat is Jeruzalem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's