GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Emile (1762) en haar Auteur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Emile (1762) en haar Auteur.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Hoe het was. (John Locke.)

De invloed van Montaigne op de na hem komende paedagogische geschriften wordt ontkend, die van Locke op Rousseau en anderen is echter onmiskenbaar.

Volgens Rein wordt Montaigne door de schrijvers over opvoedkunde wel aangehaald, om eigen beweringen kleur en nadruk te geven, maar niet om op Montaignes uitspraken voort te bouwen. Locke vindt hem een babbelaar, die praatjes verkoopt. Grondleggende gedachten ontbreken hem.

Rousseau haalt in zijn Emile hei-haaldelijk de Essays van Montaigne aan. Maar zijn werk is er niet op gebouwd. Wanneer Montaigne er niet was gev/eost, zou de Emile zeker pittige gedachten in frisscho vorm hebben gemist, maar geen ander boek zijn geworden. De overeenstemming met Montaigne is toevallig, wanneer anderen hetzelfde betoogen als hij. Montaigne, Locke en Rousseau zijn b.v. alle drie tegen de opvoeding door en in de school, maar ieder op eigen gronden. Montaigne vindt de tucht er te hard. Locke acht, dat in de opvoeding den vader alleen alle autoriteit toekomt en deze dus onder zijn oogen geschieden moet. Rousseau eindelijk kan de school niet gebruiken, want hij wil het kind uit het verdorven milieu en zijn over-cultuur los maken. Van de invloed van Montaigne op de beide anderen, is hier dus feitelijk geen sprake. Dit heet trouwens zoo goed als nergens het geval te zijn. Het zij zoo. Niettemin heeft Montaigne de akker toebereid voor het zaad, dat Locke en Rousseau strooien zouden. Van Locke mag daarbij gezegd worden, dat hij de 18de, en van Rousseau, dat hij de 19de eeuw beheerscht heeft. Daarom mag van Locke hier niet gezwegen worden.

Drie eeuwen geleden, op de 29ste Augustus 1632, werd hij geboren. Hij werd Godvruchtig opgevoed, week door de omgang met andersgezinden af, doch keerde op rijpere leeftijd tot een meer positief Christendom terug. Toen een jonge maa hem vroeg, welke de zekerste weg was om tot inzicht van het wezen onder meer van de Christelijke religie te geraken, wees Locke op de studie der Heilige Schrift, op die van het Nieuwe Testament vooral, want, merkte hij op, ze heeft God tot auteur, de zaligheid tot einddoel en waarheid zonder eenig bijmengsel van dwaling tot inhoud. Hij wist zich vrij gekocht door Christus.

Toen hij zijn einde voelde naderen, wenscht© hij dat gedeelten uit Gods Woord hem werden voorgelezen. Onder het luisteren naar de bekende klanken uit de Psalmen overleed hij, (28 Oct. 1704), Zoo kan hij dus voorbeeld zijn van iemand, die met zijn hart den Heere vreesde, maai" door de afdwaling van zijn verstand groote scharen van de eenvoudigheid van het geloof dat naar de Schriften is, vervreemdde. Hij mag toch in zekere zin de man genoemd worden van het Deïsme, de rationalist, die zegt de Bijbel te aanvaarden, maar dan alleen voor zoover deze door en voor de rede aannemelijk te maken is. Hij is de man, die ook in geloofszaken de leiding aan het „gezond verstand" gaf, de grondlegger van het z.g. redelijk

d.i. verstaiids-Christendom. In 1693 gal hij uit zijn Essay betreffend© het menschelijk verstand. Locke leunt daarbij op Cartesius, met zijn rationalistische grondslag: ik denk, dus ben ik. Een drogrede, omdat het „ik" in „ik denk" geponeerd en tot aanzijn geroepen, niet bewijs kan leveren van het bestaan van dat „ik" dat hierop volgt.

Aan hem, den aartstwijfelaar, herinnoii, zoo sterk de spreuk, die Locke zich tot grafschrift verkoos, dat hij zijn gansche leven naar waarheid had gezocht.

Welk© beperkte beteekenis heeft bij zulk een beschouwing de Schrift. Zij toch geeft de Waarheid, wie haar zoekt, die vindt.

In zijn „Enkele gedachten over de Opvoeding" in 169Ó, dus drie jaar eerder uitgegeven, heeft hij echter zijn zielkunde niet verwerkt. In zijn opvoedkundig geschrift komt niet uit, dat zijn zielkunde uitgaat van waarnemingen, voorstellingen enz. (sensations) en tot denken (reflexion) voortschrijdt. Dat hij zich in dezen stil hield, had zijn reden. De vrienden kenden deze opvattingen nog niet, en bovendien werd hem geen theorie, maar practische raadgeving, als van een practisch ervaren en scherpzinnig man, gevraagd. En die gaf hij.

Ratichius en Comenius hadden te weinig in hun voorstellen ter verbetering gerekend met de factoren, die het leven belemmerend of bevorderend naast de invloed van den opvoeder stelt. Het piëtisme in Duitschland, met Francke (f 1727) voorop, kende deze en rekende er wel mee. En de verwant© Fénélon (f 1715) in Frankrijk, doch vooral diens vriend, Fleury, waren Locke's voorbeeld. Enkele jaren voor Locke's gedachten over opvoeding was van den laatste een boek verschenen over d© keuze en de methode der studiën (1686). Dat boek heeft Locke waarschijnlijk leeren kennen in Nederland, waar hij zich verscholen had als Dr Van der Linden. Ook op paedagogisch terrein ontmoeten l> uitschland, Engeland en Frankrijk elkander in deze drie mannen in de wijsbegeerte van Cartesius (f 1650). In de wereld en in de menschen. bestaat volgens haar een denkende kracht en daardoor kan de opvoeder in het kind wakker maken wat hem bij de opvoeding te hulp zal komen. Door Cartesius' geschrift over de aandoeningen der ziel, met de grondgedachte der ouden, dat z.g. levens^geesten het lichaam bezielen, dwingt het besef van de eenheid van lichaam en geest, van de harmonie tusschen deze beiden door. Daartoe moet ook aan de vorming van het lichaam bijzondere zorg worden, gewijd. Van die zorg is het eerste boek van Rousseau's Emile niet rhinder vervuld, dan de eerste dertig paragrafen van Locke's „Gedachten". „Veel frissche lucht, veel beweging, veel slaap, eenvoudige maaltijden, geen wijn of prikkelende dranken, zeer weinig of geen geneesmiddelen, niet te warme of te nauwe kleeding, vooral het hoofd en de voeten koud houden en de laatste dikwijls in koud water baden en blootstellen aan vochtigheid." Aldus vat de laatst© zelf de inhoud er van samen. En Rousseau's Emile wijkt er niet ver van af.

Op de leer der aandoeningen hebben ook beide hun zedelijke vorming der kinderen gebouwd. Krachtens de harmonische eenheid werd deze allereerst bevorderd door de kracht en de gezondheid van het lichaam. Boven onderwijs ging bij Locke de zedelijke ontwikkeling. Het ideaal van de opvoeding is de Gentleman, die deugdzaam leeft, wijs-.heid betoont, de levenskunst beoefent en geleerdheid of keimis bezit.

De aandoeningen van lust en onlust zijn de sterkste machten in de opvoeding. De vorming van het kind moet vooral geleid worden dooide lustgevoelens op te wekken. Daarom mag bij de studie geen roede woi'den geTaruikt. Ziedaar het thema dat Locke en na "hem Rousseau en Ligthart tot vermoeiens toe uitwerken.

Bij de Rationalisten ligt feitelijk ook de omkeering in het Bijbelsch onderwijs. Onze vaderen leerden de Heidelbergsche Catechismus op de scholen. Maar Fleury gaf een Catechismus van de Bijbelsche Geschiedenissen. Fénélon is eveneens tegen systematisch dogmatisch onderwijs. Hij wil met verhalen beginnen. Die kunnen de kinderen begrijpen en het al niet kunnen vatten beslist in de rationalistische school.

Locke wijst op de persoonlijkheid, alsof kinderen deze reeds bezaten, en vindt dat geen twee kinderen naar dezelfde methode zijn op te voeden. En Rousseau zal de lof ontvangen, dat hij volgens zijn Emile het kind in het kind ontdekt. Maar — het subject vindend en dienend, ging het nog belangrijkere object: de geopenbaarde waarheid met haar majestueus normatief gezag tot waarachtige vorming, verloren.

Een eenvoudig begrip van God, den almachtigen, alwetenden Schepper der wereld, mag volgens Lock© de kinderen worden bijgebracht. Het moet van buiten af in het kind worden geplant. Hij, evenals Rousseau ontkent, dat er zoo iets als een zaad der religie, een zin voor het goddelijke in ze zou wonen, omdat God zelf het er heeft ingeschapen. Daarom mag Emile eerst van God en Godsdienst hooren, als hij boven de 15 jaar oud is. Doch dat is te laat. Dan is de „gevoelige peiriode" voorbij, behalve voor het surrogaat, de verstandsgodsdienst van die tijd.

Inmiddels blijft voor Locke en later voor Rousseau het voornaamste van alle opvoeding de begeerten ondergeschikt te maken aan het verstand. De phantasie moet bedwongen worden. Zij zet de begeerten te veel aan, en kweekt bijgeloof. Alles wat op bakersprookjes lijkt, moet ver van de kinderen gehouden worden.

Voor aesthetische bezigheden voelt Locke niet. Dichtkunst? „Op de Parnassus is wel ©en lieflijke geur, maax de grond is er onvruchtbaar. Slechts heel zelden is er een goud-of zilvermijn ontdekt." Waarde heeft, wat voor het leven dienstig is. Vooral de aardrijkskunde geldt bij Lock© en Rousseau als een doelmatig begin van wetenschappelijke studiën, omdat deze kunde slechts op oog en geheugen beslag legt. Jan Ligthart werkte, bij alle verschil, feitelijk in dezelfde richting. De kennis van Hoog-en van Laag-Nederland, van de aardrijkskunde is in zijn didactiek centraal.

We zouden door kunnen gaan, maar achten dit voldoende, om aan te toonen, dat Locke's (en Fénélons) ideaal is een braaf en bruikbaar mensch te vormen, een mensch, die in staat is zijn verstand goed te gebruiken en zijn handelingen daaraan ondergeschikt te maken.

Dit te bereiken ligt volgens Locke in de macht der opvoeding. Van alle menschen, die hij ontmoette, waren negen tiende door hun opvoeding geworden wat ze zijn, goed of slecht, nuttig of niet. De opvoeding alleen doet het groote verschil tusschen dè menschen ontstaan.

Wat Lock© betoogt en, in alle bezonnenheid, schrijft, zal in de 18de eeuw geestdriftig door Rousseau worden herhaald en gepropageerd. De laatste heeft het Engelsche erts als pasmunt door heel de wereld in omloop gebracht.

STRIKWERDA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De Emile (1762) en haar Auteur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's