GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leerling van Kloppenburg.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerling van Kloppenburg.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen Willem Gispen den jongelingsleeftijd bereikt had, voelde hij zich het meest aangetrokken tot de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis. Daar zocht en verkreeg hij dan ook toelating tot het Heilig Avondmaal.

Tot dusver had deze Kruisgemeente nog geen eigen herder en leeraar. Maar in 1854 ontving zij als zoodanig Ds C. Kloppenburg. En deze werd nu de geestelijke leidsman van den jongen zilversmidsgezel.

Hoe genoot hij onder diens prediking! Onvergetelijk bleef hem die Zondagavond, toen de nieuwe dominee voor het eerst in deze gemeente de lOe Zondagsafdeeling van den Catechismus over de voorzienigheid Gods verklaarde. Gedurende de geheele preek, maar vooral onder het zingen van Rsalm 27:3, was Willems ziel „als een gewaterd© hof". Hoe rustte en berustte hij nu in den God zijns heils! En hoe blijmoedig ging hij des anderen daags naar het atelier! Hij had nu niets meer te begeeren. Zóó als de Heere het maakte, zóó

was het hem goed. Hij wist zich nu Gods eigendom, en daaraan had hij genoeg.

W©1 kwamen er ook weer tijden, dat hij onder de „dierbaarste" prediking „als een doode hond verkeerde. En vooral toen de Heere zijn moeder wegnam, zonk hij in diepe moedeloosheid weg. Maar hoe werd hij weer opgebeurd, toen Bs Kloppenburg den eerstvolgenden rustdag preekte over Jesaia 42:16: En Ik zal de blinden leideri door den weg, dien zij niet geweten hebben. Ik zal ze doen treden door de paden, die zij met geweten hebben; ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht: eze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen met ver-

Eindelijk voelde Gispen zich gedrongen aan Ds Kloppenburg eens een brief te schrijven, waarin hij den geestelijken achtergrond van zijn zieleleven

blootlegde.

D!e brief begon aldus: , ^OKK

Maart 1855.

Weleerwaarde Heer ! Met - dezen voldoe ik aan een behoefte van mijn gemoed die mij fiodert lang heeft gedrukt, maar dae it uit vrees van mijzelven te bedriegen of te misleiden, nooit heh durven openbaren. Dan, zij wordt mij boe langer hoe ondragelijker en zwaarder. Een-en ajiflermaal en bij vernieuwing zijn mijne stille verzuchtingen tot den Heere geweest, dat de gdlegenbeid zich mocbt opdoen om UEw. dezelve mondehng en als onder vier oogen mede te deelen. Tot nog toe is die weg met o-eopend, en daar ÜEw. toch zelden aUeen te spreken lijt, zoo kwam mij dit middel het gesobikst voor om mijn bart voor u te openbaren, of ook mogelijk de Heere langs dezen weg mijn gemoed eemgszms wilde verlichten, in afwaohting, dat UEw. mij met lankmoedigheid zult willen booren, en zoo gW het weri; Gods er niet in ziet, mij dan volgens Oods Woord getrouw zult behandelen en in dezen raad en bestuur

geven. ., •• i • - o-i De bezwaren, die mij drukken zijn tweeërlei. Het eene is aangaande mijn genadestaat, en bet andere aangaande de vurige begeerte, die ik, om met te spreken van mijn prille jeugd, vanaf mijn 16e jaar m stilte gekoesterd heb, om mijn leven m den dienst van God te mogen besteden, en in de bediemng des

Evangehes Gods knecbt te mogen zijn. Ziedaar, dominé, deze twee zijn het, die mij dermate drukken, dat, zoo de Heere bet niet veriboorde, ik al meer dan eens tot treurigheid en kniezen, ja tot wanhoop was overgeslagen. Doch omdat de Heere met verandert, daarom ben ik nog niet verteerd. Hoe ook bestreden en besprongen, ben ik tot nog toe niet tot het uiterste gekomen. Hoewel ik bet eene oogenblik uitroep: „Mijn hope is vergaan van den Heere", zoo is bet op het andere oogenbUk wel eens: „de verwacbüng der ellendigen zal toch niet m eeuwigheid verloren zijn." Derhalve wenechte ik dan den middellijken weg in te slaan, om te beproeven, of de Heere het zegenen mocht.

het zegenen mocht. Dan verhaalt de jeugdige schrijver in ongekunstelde bewoordingen zijn levensgeschiedenis, waarit we in ons vorig artikel reeds het meeste vernamen.

Het slot van den brief luidde aldus:

Onder dit alles, dominé, is er nog een stille begeerte (hoewel den eenen tijd sterker en vuriger dan den anderen tijd) tot den dienst des Heeren. Ook bierm verkeer ik tusschen vrees en hoop. Meer dan eens heb ik gevraagd, of de Heere het wilde wegnemen, en gedacht, dat het weg was. Dan, gedurig vind ik bet terug, en hierin kan ik mij op de alwetendheid Gods beroepen, hoe ik er soms door genepen, ja gepijnigd wordt met redeneeringen vóór en tegen. Die er voor zijn zijn deze, dat, voorzoover ik mijzelven bewust ben, bet bij mij voortvloeit uit een zuiver beginsel zonder bijoogmerken, maar alleen de eere Gods en bet heil van onsterfelijke zielen bedoelende, ja, uit liefde tot de miskende en verguisde waarheid. Die er tegen zijn zijn deze, dat ik geen extra-ordinaire roeping heb, gelijk Mozes, Jesaia, Jeremia en anderen; dat ik aangaande mijn eigen genadestaat in velerlei banden en vertwijfelingen verkeer, en derhalve onbefcwaam ben om anderen te stichten, en naar het bart dergenen te spreken, die rekenschap kunnen geven uit welken nood en dood God ben verlost heeft, en dat, zoo de Heere mij riep, de gelegenheid mij wel zou geschonken zijn of worden om mij' voor en toe te bereiden.

Ziedaar, dominé, hetgeen mij kwelt en drukt u in Ofpreebtbeid zooals het tusschen God en mijne ziel staat, medegedeeld, in afwachting, dat UEw. mij nu als een vader, ja als een herder onder dien groeten Opperherder, getrouw zult behandelen, waarschuwen en in liefde terechtwijzen, zoo gij het werk Gods er niet in ziet. Maar ziet gij er eenigszins den vinger Gods in, dan beveel ik mij aan in uwe voorbede, om mij op de vleugelen des gebeds mee te nemen tot voor den troon, en den Heere voor mij te vragen, wat er van zij. Misschien wil God nog antwoord geven, daar Hij nog nooit tot Jacobs huis gezegd heeft: Zoek Mijn aangezicht tevergeefs.

Vergeef mij, dat ik wat langwijhg ben. Ik heb het geschreven uit de volheid mijns gemoeds, onder opzien tot den Heere, of Hij bet zegenen mocht, dan of Hij het wilde keeren en mijn ziel er van losmaken mocbt.

het wilde keeren en mijn ziel er van losmaken mocbt. In afwachting dat UEw. mij bij gelegenheid eenigs­ zins nader zuU kunnen inlichten, heb ik de eer te zijn

UEw's dienstwillige dienaar, W. H. GISPEN.

Om dezen brief goed te begrijpen houde men wel in het oog, dat in vroeger jaren, meer dan tegenwoordig, de godvruchtige menschen in ons land zekere eigenaardige spreekwijzen hadden, die men „de tale Kanaans" noemde. Die taal was ontleend aan den Bijbel, aan de gereformeerde dogmatiek en aan het gemoedsleven der vromen-.-' -

Gispen nu had die taal al vroeg op de gezelschappen geleerd.

Zoo noemt hij zich in het door ons overgeslagen gedeelte van zijn brief „een doodbrakemde Heanan". Deze uitdruklring is ontleend aan Esalm 88:16, waar Heman, de Ezrahiet, zegt: Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende". Gelijk we al eerder vernamen, was deze psalm van den doodbrakenden Heman de lievelingspsalm van „Oude Saartje" in haar bekommering. En nu blijkt ons, dat ook haar neeTslachtige kleinzoon zich als Heman van der jeugd aan als den dood nabij voelde.

Maar om terug te komen op den brief aan Ds Kloppenburg.

Weldra deed zich de gelegenheid tot nadere samenspreking over den inhoud voor. Op zekeren dag, toen AVillem zijn leeraar een geschenk bracht, werd hij ontvangen op de studeerkamer, waar Ds Kloppenburg een candidaat voor het examen naar artikel VIII onderwijs gafi). En toen nu aan Gispen de vraag werd voorgelegd, of ook hij lust tot het predikambt had, kon hij niet anders dan met een ondubbelzinnig ja antwoorden. Het was het eenige wat hij van het leven begeerde: God te mogen dienen in de verkondiging van de vrije genade; te mogen getuigen van de goedertierenheden des Heeren. En Ds Kloppenburg ontdekte nu al spoedig, dat deze heilbegeerige jongeling ook „singuliere gaven" voor het predikambt had.

Maar de middelen tot wetenschappelijfce voorbeeiding ontbraken hem geheel. Daarom zou z'n oninee hem opleiden voor het onderzoek naar rtikel Vlll. Door bemiddeling van eenige vrienden erd nu een klein kamertje gehuurd op de l^asseerergracht, waar onze jonge vriend dan kon „studeeren". Wat zag hij vaak met jaloerschheid naar de atijnsche School op den Singel bij de Munt, waar gymnasiaal onderwijs werd gegeven; want dan voelde hij al het gebrekkige van zijn opleiding. Maar met des te meer lust en ijver verdiepte hij zich in de weinige boeken, die hem ten dienste stonden. Tot diep in den nacht — 's winters met de kraag van zijn winterjas op — zat hij bij' een klein lampje te werken. Had hij als knaap op de catechisatie van Ds Van Velzen reeds elke week één der 37 Artikelen van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis geleerd, nu nam hij gretig in zich op de „Kern der Christelijke Leer" van Egidius Francken, en „het Merch der Christelijke Godgeleerdheid" van Johannes a Marck.

Ook ging de jeugdige student reeds uit preeken, vooral in de Haarlemmermeer, waar ten huize van de familie 't Hooft gelegenheid werd gegeven o-m de aloud© waarheid te verkondigen. En daar zijn preekvorm van de oude schrijvers was afgezien, genoot hij het vertrouwen van zijn gehoor en werd hij begrepen. Trouwens, zelf kende hij reeds de geestelijke worstelingen, en dat gaf aan zijn prediking een voor zijn leeftijd zeldzame geestelijke diepte.

Bovendien bleef hij in persoonlijk contact met de eenvoudige vromen. Met name zijn armen vriend, den vroegeren straatzanger, verloochende hij niet. Toen diens Zondagavond-gezelschap verloopen was, en zij beiden alleen overgebleven waren, werd de wederzijdsche openhartigheid daardoor vermeerderd. Met benamingen, ontleend aan Bunyan's Christenreis, noemden zij zich „Christen" en „Hopende". De straatzanger was „Christen" en Gispen „Hopende". Zij vulden, om zoo te zeggen, elkander aan. De gewezen voorganger van het gezelschap had veel meer ondervonden dan de jonge student, en de jonge student kon den gewezen voo-rganger nog wel eens terecht helpen in de Schrift, of, zooals de straatzanger placht te zeggen: „in de leerstellige waarheid".

Hoe verheugd© de eenvoudige man zich, toen het er door was, dat Gispen predikant zou worden! En hoe bemoedigend was zijn critiek, toen Gispen voor 'teerst in z'n leven gepreekt had, en vTeesde, dat de menschen nu wel voor altijd genoeg van hem zouden hebben!

RULLMANN.


') „Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of andere: ^ die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zoo wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren, zal de Classe hen (indien het de Particuliere Synode goed vindt) eerst examineeren, en naar dat zij hen in het examen bevindt, hen een tijd lang laten in 't privé proponeeren, en dan voorts met hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen." Ahikel VIII Dordtsche Kerkenordening.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Leerling van Kloppenburg.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's