GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLIII.

De zeventig zeventallen, Dan. 9:24-27.

De openbaring, die aan Daniël op zijn gebed om Israel's herstel geschonken werd, spreekt van zeventig zeventallen. Het is onmiddellijk te zien dat het getal zeventig hier aansluit bij Jeremia's profetie van de zeventig jaren. Maar het is eveneens aanstonds duidelijk dat de termijn die met de zeventig zeventallen bedoeld wordt niet dezelfde kan zijn als die van Jeremia's zeventig jaren. AVat is dan onder die zeventallen te verstaan? Het woord beteekent heel dikwijls weken; en zoo wordt het te dezer plaatse ook algemeen vertaald, bijvoorbeeld ook door onze Statenvertaling. Maar dan denkt men niet aan gewone weken, doch aan ja ar weken, perioden van telkens zeven jaren, zoodat het hier gaan zou over een tijdvak van 70 X 7 = 490 jaren. Ik meen echter te moeten betwijfelen of hiervoor genoegzame grond bestaat, In de eerste plaats vinden wij nergens in het Oud© Testament die beteekenis van ja ar week; in de tweede plaats bevat de profetie zelve geen enkele aanwijzing dat de zeventallen als zeventallen van jaren zijn bedoeld; in de derde plaats komt men met het getal van 490 jaren bij geen enkele opvatting uit; en in de vierde plaats is het wel zeer de vraag of het eigenlijk wel in de bedoeling der Godsspraak' kan liggen een zeer preciese chronologische berekening mogelijk te maken. Ik acht het veel aannemelijker, dat de zeventallen te verstaan zijn van tijdruimten van niet nauwkeurig bepaalden duur; het woord zevental typeert die tijdruimten dan alleen als tijdvakken die in zichzelf een zekere eenheid vormen.

Nu wordt gezegd dat deze zeventig zeventallen zijn afgezonderd over Daniel's volk en stad. De grijze staatsman hoeft gebeden om het herstel van zijn volk op grond van de profetie; hem gewordt nu een openbaring aangaande de toekQiiasi, . van Israël, waarin sprake is van een tijdruimte die daarvoor van bizonderè-beteekenis is.

De beteekenis van die' tijdruimte der zeventig zeventallen wordt nu aangegeven in de volgend© woorden: e zijn afgezonderd „om de goddeloosheid te niet te maken en de zonden weg te doen en de ongerechtigheid te verzoenen; ©en eeuwig© rechtvaardigheid aan te brengen, en gezicht en profeet te verzegelen ©n een heiligheid der heiligheden te zalven". Het is duidelijk dat de eerst© drie dingen: e goddeloosheid te niet maken, dq zonden wegdoen en de ongerechtigheid verzoenen, ten nauwste bijeen hooren. Dat zijn volkomen synonieme begrippen. Allereerst wordt dus aan Daniël, die met schuldbelijdenis om vergeving voor zijn volk gevraagd heeft, geopenbaard dat er voor zijn volk nog een zekere tennijn bepaald is (d© zeventig zeventallen), na verloop waarvan volkomene en waarachtige zondenvergeving zal worden verkregen. Evenals de eerste dri© dingen bij elkaar hooren, zal dat ook het geval zijn met de laatste drie. Van het eerst© dezer drie „een eeuwige rechtvaardigheid aanbrengen", is het duidelijk, dat het de positieve tegenhanger is van de zondenvergeving. Niet alleen worden de zonden weggenomen, maar ook een eeuwige, ©en blijvende rechtvaardigheid geschonken, een rechtvaardigheid, die niet weer kan worden tenietgedaan. Van het tweede „gezicht en profeet te verzegelen" is ook de beteekenis niet moeilijk te gissen; het moet beduiden, dat op de Goddelijke openbaring, die in gezichten en door het profetisch Woord gegeven is, het zegel wordt gezet; dat is ongetwijfeld te verstaan van de vol-komene vervulhng der profetie, waardoor haar waarachtigheid onweersprekelijk wordt in het licht gesteld, en zij als het ware h©t zegel barer echtheid ontvangt. Maar van het derde „een heiligheid der heiligheden te zalven" is de beteekenis moeilijker te bepalen. Het ligt wel voor de hand, dat het met het aanbrengen van eeuwige rechtvaardigheid en de vervulling van de profetie zeer nauw moet samenhangen, maar wat is er onder te verstaan? In de Heilige Schrift wordt de benaming „heiligheid der heiligheden" van zeer ondersch©!dene zaken gebruikt: an het brandoffexaltaar (Ex. 29:37; 40:10), van het reukaltaar (Ex. 30:10), van de toonbrooden (Lev. 24:9), van het heilige reukwerk (Ex. 30:36), van het .spij.soffer.-(Lev.2:3, 10; 6:17; 10:12), het zondoffer (Lev. 6:25, 29; 10:17), ©n het schuldoffer (Lev. 7 : 1, 6; 14:13), van den geheelen tabernakel met al zijn toeb©hcoren (Ex. 30:26—29), van het verbannene (Lev. 27:28), van den visionairen tempel van Ezeohiël (Ezech. 45:3) en van het daaromheenliggende terrein (Ezech. 43:12), of ook van het terrein dat als hefoffer aan de priesters moest worden afgestaan (Ezech. 48:12); in 1 Kron. 23:13 eindelijk van de priesters zelf (de Statenvertaling met haar „allerheiligste dingen" is hier fout; de juiste vertaling is „Aaron nu werd afgezonderd om hem te heiligen tot eene heiligheid der heiligheden"). Onze bizondere aandacht verdient, dat de hier gebruikt© uitdrukking niet dezelfde is die van het biimenst© en belangrijkste deel van den tabernakel en den tempel wordt gebruikt, waarin alleen de hoogepriester, en dan nog maar éénmaal 's jaars, mocht binnentreden, en waarin de ark des Heeren haai plaats had: het heilige der heiligen". De beide zegswijzen verschillen in het Hebreeuwsch hierdoor van elkaar, dat in het tweede geval bij het tweede woord het bepalend lidwoord is geplaatst. Voor den zin maakt dat dit verschil: n het eerst© geval wordt alleen iets aangeduid wat in het algemeen zeer heilig is; in het tweede geval wat het heiligste van alles is. Het is van belang hierop te letten, omdat ons daardoor een niet te onderschatten aanwijzing voor de beteekenis van het hier gezegde wordt gegeven. Verschillende uitleggers denken aan den tempel, maar juist het feit dat hi©r de algemeenere uitdrukking is gebruikt, i©ts wat heihg is, geeft grond voor de gedachte, dat de tempel in ieder geval niet is bedoeld. Daarom zal het ook niet juist zijn, zooals onze Kantteekenaren en andere verklaarders doen, de uitdrukking op Christus toe te passen; ook van Hem zou veeleer de andere uitdrukking gebruikt zijn: et heiligste van alles. Waaraan we dan wel te denken hebben? Men kan niet zeggen dat ©r ©en bepaald iets is, dat hetzij door het spraakgebruik, hetzij door de bewoordingen van de hier gegeven openbaring zelf, op den voorgrond treedt ©n daardcor in aanmerking komt. Ook niet het brandofferaltaar, waaraan de. .Jf? aa-ste uitleggers denken, die de beschouwingen der negatieve Bijbelcritiek omtrent het boek Daniël zijn toegedaan; zij hebben •dan het oog op de speciale historische gebeur-

tenis van de wijding van een nieuw altaar in de dagen van Antiochus Epiphanes door Judas den Makkabeeër. Want de grond om bepaald aan dit altaar te denken ligt alleen jn de vooropgezette meening dat de profetie die wij behandelen op den tijd van Antiochus betrekking heeft. Met het oog op dit alles meen ik, dat er het meeste voor pleit, ook niet aan één bepaalde zaak te denken, maar liever in het algemeen aan den dienst van God. De zin zal dan zijn, dat, tegelijk met het aanbrengen van de eeuwige rechtvaardigheid en de vervulling van de profetie, ook een nieuw© dienst van God wordt ingev/ijd. Nemen wij nu al de uitdrukkingen samen, dan wordt het niet moeilijk te vatten op welk tijdstip de hier gegeven openbaring doelt. Wanneer komt de waarachtige verzoening der zonden, de eeuwige rechtvaardigheid, de vervulling van de profetie, de nieuwe dienst des Heeren? Met de verschijning van onzen Heere Jezus Christus op aarde, zoo is de doorgaande leer der Schrift. Dat is het tijdstip, waarop de wezenlijke tenietmaking van de zonde plaats heeft, de eeuwige, blijvende gerechtigheid wordt aangebracht, de profetie haar vervulling vindt, en de dienst der schaduwen door den dienst der aanbidding in geest en in waarheid zal vervangen worden. Wat we ook reeds bij andere profeten vonden uitgesproken, wordt hier dus weer herhaald: dat de Oud-ïestamentische eeredienst slechts ©en tijdelijk karakter draagt, en eenmaal door een dienst van minder uitwendigen, meer geestelijken aard zal worden vervangen.

Dit is echter slechts de, zij het ook uiterst belangrijke, inleiding. Nu volgt een nadere uiteenzetbing cimrest ae tijdruimte der zeventig zeventallen, die in drie perioden van onderscheidenlijk zeven, twee en zestig, en één zeventallen wordt gesplitst.

De eerste van deze drie perioden, welke zeven zeventallen omvat, wordt aldus gekarakteriseerd: „vanaf het uitgaan van ©en woord om Jeruzalem te herstellen en op te bouwen tot op een gezalfde, ©en vorst, zijn zeven zeventallen". Dit staat, zooals we bemerken, nog meer rechtstreeks in verband met Daniel's gebed dan het voorgaande; hier wordt over Jeruzalem's herstel gesproken. Maar waar ligt het beginpunt van deze periode? welk „uitgaand woord" wordt bedoeld? Daarover bestaan vel© verschillende opinies, die wij niet nader zullen beschrijven noch bestrijden. We willen er alleen op wijzen, dat alles aanduidt, dat wij bij dit „uitgaand woord" aan de profetie van Jeremia hebben te denken die voor Daniël het uitgangspunt vormde tot zijn gebed. In de eerste plaats alreeds hierom, dat het uitermate vreemd zou wezen indien van die profetie in het Goddelijk antwoord op Daniel's gebed geen melding zou worden gemaakt. In de tweede plaats ook, wijl de andere mogelijkheid, dat het „uitgaande woord" het verlof tot den herbouw zou wezen (van koning Kores of van eenigen anderen vorst) hierdoor wordt uitgesloten dat pas dn de tweede periode van de 62 zeventallen van den daadwerkelijken herbouw sprake is, en er tusschen beide niet een zoo lange tusschenruimte kan liggen. Bovendien kan er nog op gewezen worden, dat in het onmiddellijk voorafgaande vers van de Godsopenbaring die Gabriel heeft over te brengen ook gesproken wordt als van een „woord dat uitging"; waardoor het 't meest aanbevelenswaardig is ook in vs 25 aan een profetisch woord te denken.

Neemt dus de eerste periode haar aanvang bij de profetie van Jeremia, dan vragen we nu waar haar einde ligt, d.w.z. wie de „gezalfde", de „vorst" is, van wien hier sprake is. Ook op deze vraag worden zeer verschillende antwoorden gegeven, die we alweer niet uitvoerig behandelen zullen. Alleen stellen we vast, dat daarmee wel Gyrus of Kores, d© koning der Perzen, zal bedoeld zijn. Redenen daarvoor zijn de volgende. Vooreerst, dat het opzichzelf zeer waarschijnlijk is, dat het einde van d© periode, die met Jeremia's profetie begint, zal vallen bij haar vervulling. Vervolgens, dat in de tweede periode allereerst melding wordt gemaakt van den herbouw van Jeruzalem, en dus de vorst met wien de eerste periode eindigt, wel wezen moet d© Perzische koning die tot dien herbouw den allereersten stoot gegeven heeft. Eindelijk ook nog, dat het niet alleen hier is dat de naam „gezalfde" van Kores wordt gebruikt; ook in Jesaja 45:1 lezen we: ^alzoO' zegt de Heere tot zijnen ge^ zalfde, tot Kores".

De tweede periode omvat 62 zeventallen. Van deze periode wordt gezegd, dat „het zal hersteld en opgebouwd worden, plein en gracht, en wel in benauwdheid der tijden". Onderwerp hiervan is ongetwijfeld Jeruzalem, waarvan in het voorafgaande werd gesproken. Deze tweede period© kenmerkt zich dus door het herstel en den wederopbouw van Jeruzalem, zooals zich de eerste periode, van de zeven zeventallen, kenmerkte door Jeruzalem's verwoesting en smaad. Hier zi©n wij dus d©n regelrechten terugslag op Daniel's gebed om Jeruzalem's herstel: hem wordt beloofd, dat Jeremia's profetie in vervuUing zal gaan; de door hem afgesmeekte herbouw der heilig© stad zal plaats hebben. Daaraan behoeft hij geen oogenblik te twijfelen. Maar tevens blijkt hier, dat de Heere het oog van Daniël op een verdere toekomst wil richten: zeventig zeventallen zijn bepaald om de volledige schuldverzoening te brengen; wei reeds vóór het afloopen van dien termijn komt de herbouw van Jeruzalem, maar het eigenlijk© waarop de verwachting van den ziener zich richten moet ligt verder weg.

Een paar opmerkingen moeten hieraan nog worden toegevoegd.

Vooreerst deze, dat de herbouw niet de geheel© periode der 62 zeventallen vult. De bedoeling is, dat die herbouw in deze period© tot stand komt, en dan de herstelde stad in dien staat verder blijft voortbestaan. Maar er mag toch wel op gelet worden, dat ook de herbouw zelf niet binnen een kort© spanne tijds tot stand is gekomen: eerst een klein© honderd jaar nadat Cyrus zijn edict tot terugkeer had uitgevaardigd zijn onder Nehemia de murOT. van Jeruzalem weer opgebouwd.

Ten tweede, dat het noemen van „plein en gracht" wel wat vreemd schijnt. Sommigen prefereeren de lezing „plein en straat". We behoeven daarop niet in te gaan. De zin is natuurlijk: Jeruzalem in zijn totaliteit.

Ten derde, dat de herbouw zal geschieden „in benauwdheid der tijden". Inderdaad leeren ons met name de historische berichten in de boeken Ezra en Nehemia, dat het met den herbouw der stad allerminst voorspoedig ging, en dat de teruggekeerde ballingen met buitengewoon veel moeilijkheden hadden te kampen.

Een volgend maal voortzetting.

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's