GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Penelope, Ulysses, en....

Onder dit opschrift schrijft een Herv. pred. aan de „N.R.C.":

Wat óns betreft, wij willen wel bekennen, dat wij een kostelijk oogenblik beleefden toen wij dezer dagen de avondpost uit de bus haalden en ons oog viel op een boekje, op welks omslag stond: „Penelope en Ulysses in verband met de wederkomst van den Heiland".

Later:

De lezer vergeve het ons, maar door ons brein flitste het: „bien étonnés de se trouver ensemble!" Het riep ons te binnen een insgelijks kostelijk moment van jaren her. Toen wij voor het eerst den voet zetten in onze tegenwoordige pastorie als: nu ons „eigen" huis, was het eerste, dat ons in de huiskamer opviel: het buffet. Daarop stonden n.l. broederlijk en zusterlijk naast elkaar: de Venus van Milo, de Christus van Thorwaldsen en de Discuswerper. De werklui van de verhuizing hadden deze beeldjes daar argeloos neergezet. Het toeval wilde, dat de Christus van Thorwaldsen juist tegenover den Discuswerper stond, zoodat de uitgebreide armen in plaats van te noodigen: „Komt allen tot mij", veeleer angst schenen uit te drukken voor die vervaarlijke schijf...

En nu hier: Penelope, Ulysses en... de Heiland. Wij keken de eerste bladzijden eens in. Een enkel citaat zij ons veroorloofd: „Gelijk Ulysses de indringers, die het zijn vrouw lastig maakten, uit zijn huis verdreef, zijn woning reinigde en weer in bezit nam, zoo zal de Heiland bij zijn wederkomst ook zijn wederpartijders verdrijven en doen dolen, zijn huis (Staat, Maatschappij, Kerk, School, huis en hart) reinigen en weer: in bezit nemen.

Bij de wederkomst van den Heiland heeft er w e d e r een Tempelreiniging plaats, maar dan overal en geweldiger. En gelijk Ulysses zijn echtgenoote Penelope bevrijdde en van haar belagers verloste, zoo za! de Heiland bij Zijn wederkomst Zijn gemeente, Zijn Bruid, ook van haar vijanden bevrijden en haar tot luister, heerlijkheid enheerschappij voeren". „Als bedelaar gekleed, kwam Ulysses In zijn paleis terug, waar hij aan Penelope de tijding bracht, dat hij haar man ontmoet had; deze leefde nog en zou spoedig terug komen. Penelope herkende in dezen bedelaar echter haar echtgenoot niet maar ontving hem vriendelijk in haar paleis, om de „blij de boodse h a p", die hij haar bracht. De hond herkende echter zijn meester, gelijk ook een os zijn bezitter kent en een ezel de kribbe zijns heeren en in dit opzicht een redeloos dier vaak boven een mensch staat. Toen den volgenden dag de indringers beproefden, om den boog van Ulysses te spannen, kon niemand, in weerwil van alle inspanning, dit doen. Nu trad de vermomde bedelaar naar voren en spande met alle gemak den boog van Ulysses. Nu herkende Penelope in dien bedelaar haar man, en haar keuze, voor jaren reeds gedaan, werd nu herhaald en vol blijdschap en verrukking bevestigd. Ulysses legde zijn bedelaarsgewaad af en kleedde zich' in volle wapenrusting, verdreef de indringers, en nadat hij ze gedood had, nam hij weer het volle bezit, niet alleen van zijn trouwe en schrandere Echtgenoote, maar óók van zijn paleis en al zij n goedere n." Dit alles is volkomen duidelijk. Inzonderheid de spatiëeringen (die van den auteur zelf zijn) wijzen ieder, die maar eenigszins in den bijbel thuis is, direct aan, waar de man heen wil. We hebben hier met een boetprediker te doen. Maar weldra blijkt, dat hij zijn pijlen — we blijven met deze beeldspraak in de sfeer van het heldendicht, de Odyssee! — bijzonderlijk op zeer bepaalde categorieën richt. Hoort! „Zooals de indringers van de afwezigheid van den wettigen vorst misbruik maakten, om in het paleis van Ulysses heerschappij te voeren en daar de wettige huisvrouw Penelope te molesteeren en lastig te vallen, zoo hebben ongeloovigen en vrijzinnigen zich in de Ned. Herv. Kerk, de erve der vaderen, gevestigd en maken het daar de wettige erfgenamen en bezitters dier kerk, namelijk hen, die zich aan de b e 1 ij d e n i i< dier Kerk houden, lastig en matigen zij zich in dio Kerk de heerschappij aan." Ah zoo! de vrijzinni "gên, ' hier wel van de ongeloovigen onderscheiden maar toch in één adem met hen genoemd, zijn lieden

van hetzelfde slag als de „vrijers" van Penelope! Hoewel wij ons zelf niet tot de vrijzinnigen rekenen, kunnen we toch niet laten hun hier een knipoogje te geven; wij vertrouwen, dat zij wel zooveel gevoel voor humor hebben, dat zij zich niet door deze vergelijking gekrenkt zullen achten, maar er integendeel een vroolijk oogenblik aan beleven. Is het niet buitengewoon aardig? En dan worden er zoo waar een paar van de „vrijers" met name genoemd: de evangelische Dr VVagenaar van Leeuwarden, die het in een. referaat over „Verzoening" verbruid heeit en zekere heer Stokmans van Zeist, die het in „Kerkopbouw", bijblad van het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" verkorven heeft...

Wij voor ons zouden ook niet graag aldus het verhaal gebruiken.

Maar maakt het een wézenlijk verschil, of men een bijbelsch verhaal „overbrengt" op een ander terrein, naar het hier gevolgde recept, dan wel een niet-bijbelsch? Wij meenen, dat door ettelijke „bewerkers" van de bijbelsche geschiedenissen de zaak, waarom het in die historie zelf gaat, even gretig voor parallellen gebezigd wordt als hier geschiedt, en houden vol, dat men dan den bijbel toch feitelijk even goed thuis kon laten, om zijn verhaaltjes ergens elders op te diepen.

Locallseering.

In „De Groene Amsterdammer" herinnert iemand aan de bekende litteraire localiseeringen van het evangelieverhaal, zóó, dat b.v. de geschiedenis wordt voorgesteld als geschied in Vlaanderen, of in Silezië, enz. In aansluiting aan wat ik verleden week opmerkte over „den generaal en Golgotha", citeer ik hier uit het genoemde blad:

En evenmin wekt het aanstoot, wanneer August Veniieylen in „De wandelende Jood" in de faseineerende beschrijving van den droeven tocht naar Golgotha in de joelende menigte, die Christus vergezelt. Iaat meemarcheeren „de schriftgeleerden, de ouderlingen, de kosters en stoelenzetters van den Tempel, den stadhouder en zijn raad, de dekens van het rijke lakengilde, de bond der geldwisselaars, de maatschappij tot bevordering van het vreemdelingenverkeer, de Kamer van huisbazen en grondbezitters", enz. enz.

Men ziet het: de „generaal" van verleden week behoeft niet met een mond vol tanden te staan.

Hoe men onze zonde-prediking weergeeft.

In „De Groene Amsterdammer" schrijft A. Helman:

Een zondaar is hier noodzakelijk ook een mistroostig iemand en een domkop. Zonde heet te zijn: een kortstondige vreugd waar men op den duur geen zij bi] spint; waarvoor men elk willekeurig oogenblik gestraft kan worden door de wrekende hand van god.

„Hier" wil zeggen: in Nederland. We hebben dus in het bovenstaande een uitlating, die doet zien, wat deze auteur van onze zonde-begrippen begrepen heeft. Deels zijn schuld (niet scherp genoeg luisteren), deels onze schuld (niet scherp genoeg zeggen).

Keesje, de „Domme".

In „Het Oosten" schrijft Jan van Herp over zeker(en) Keesje, die (dat) erg dom was, naar het blad. De vader van den auteur vertelde Keesje eens iets van Pinksteren, de oudste kerk, de roomsche, de pausen, Luther, de Afscheiding:

Keesje zat met open mond en ooren, stom verbaasd, te luisteren. Toen hij zoover bekomen was dat z'ii spraak weer in hem kwam, klonk het in zijn Zeeuwschvlaanderensch taaltje: „Maar Van Herpü Is dan de Gereformeerde kerk niet door onzen Heere Jezus met de discipelen gesticht? Dat heb ik altijd gedacht." — En volgens Keesje was het kleine groepje „oud Nederduitsch Gereformeerden", waartoe bij behoorde, de ware Gereformeerde kerk.

Keesje was dom, erg dom; maar zullen wij nu vem uil de hoogte op hem neerzien?

't Is nog maar een paar maanden geleden, dat een Baptist predikant hier in Grand Rapids beweerde: „dat ZIJN genootschap de ware voortzetting der Pinkstergemeente was". Hij kon de lijn aanwijzen, door alle eeuwen heen tot op 't jaar 33 na Christus' geboorte! In Nederland was er eenige jaren geleden een dominé der Gereformeerde kerk B (de kerk door Dr A. Kuiper gesticht) die zijn groep nog verder terug bracht; hü ging over de Pinkstergemeente terug tot op Christus, en kwam zoodoende bij Keesje terecht!

Als men komt op het punt waar bepaald moet worden „waar" en „wanneer" een zeker kerkgenootschap ontstaan is, schijnt het wel dat er niet alleen „domme" maar ook „geleerde en bestudeerde Keesjes" zijn!

Misschien kunnen we den auteur dienen met het verhaal over een professor aan de Vrije Universiteit, die nóg verder terugging, on zoowaar de lijn naar Adam trok: Prof. Fabius. In ernst.

Moet Fabius nu naast Keesje op het domoorenbankje? Of is slechts hij wijs, die begrijpt, dat de eene probleemstelling de andere niet uitsluit?

Batabkers-van-den-vooruitgang.

In „Kerk en Wereld" lezen we:

Er zijn al Bataksche doktoren, die in Holland hebben gestudeerd, zelfs een vrouwelijke dokter. Als de vaders van deze geleerden geen menschenvleesch meer hebben gegeten, dan in elk geval de grootvaders.

Een radja van de Oostkust, die nu in een Rolls Roys rijdt, heeft in zijn jonge jaren nog herhaaldelijk menschenvleesch geproefd.

Dat het Christendom dezer menschen nog heel primitieve kanten heeft, ligt voor de hand. Zoo liepen zij. toen voor enkele jaren de eerste vliegenier over hun land heenvloog, doodelijk verschrikt naar de zendelingen en riepen: „Toean Allah komt!; Toean Allah komt!"

Faculteiten zonder breed-universitair verband.

Prof. Grosheide schrijft in „De Heraut":

Een particuliere universiteit moet op straffe van den effectus civilis te verliezen, binnen 50 jaar na de aanwijzing 5 faculteiten hebben. En daarbij mag b.v. niet een Indische of een handelsfaculteit zijn! Alsof het onderwijs in de juridische of litterarische faculteit er minder door werd, wanneer er geen nieuwe faculteiten bijkwamen! Alsof niet al het bestaande hetzelfde bleef en misschien zelfs verbeterd kon worden, wanneer men zich kon concentreeren op wat men had!

Hier wordt dus het sprookje opgeruimd, volgens hetwelk er een allergewichtigst onderscheid zou bestaan tusschen een faculteit, die niet, en een andere, die w è 1 met hèèl de universiteit in „verband" stond.

„Verband", ach ja, man spricht ein grosses Wort gelassen aus.

Maar wie niet van sprookjes houdt, doch de werkelijkheid kent, weet, dat dit verband natuurlijk alleen maar administratief is, en financieel en organisatorisch, maar als er niet méér bijkomt, heelemaal niet wetenschappelijk. Voorzoovèr er inderdaad wetenschappelijk verband is, wordt het onderhouden door de personen van een deel van het corps der hoogleeraren, maar dan niet via de administratie, doch via de boeken uit een of andere bibliotheek. Dit verband is reëel, heeft beteekenis, maar heeft met het wonen onder één dak, of met het gezamenlijk staan op één rooster van lessen niets te maken.

Ik heb dan ook hier aan Kampen gedacht; het heeft inderdaad professoren gehad in groot-verband; en het procentage was daar precies even groot en precies even klein als het overal is, was en wezen zal.

De cocktail en de borrel.

Ds W. H. Gispen schrijft in het „Maandblad v. d. Geref. Ver. v. Drankbestr.":

„Mrs. Barnley werd verdacht haiar minnaar in een vlaag van verstandsverbijstering doodgeschoten te hebben. Er weis geen enkele getuige, zoodat het proces, dat uit deze da^d voortvloeide, groote moeilijkheden veroorzaakte.

Ten slotte werd Mrs. Bandey wegens gebrek aan bewijs door de jury vrijgesproken.

De hoofdredacteur van de „Daily Herald", die uit hoofde van zijn functie dit proces van het begin tot het einde heeft bijgewoond, vertelt ons in een reeks van artikelen den dieperen achtergrond van het drama.

Mrs. Barnley behoort tot, wat men noemt in Engeland „de society" èn was zeer gezien.

Die populariteit genoot ze vooral door het feit, dat haar huis ingericht was als een complete cocktail-bar.

Men mengde daar de fijnste cocktails en volledige „cocktail gelagen" duurden vaak Itpt diep in den morgen.

„Op zich zelf", zoo vertelt ons de „Daily Herald" verder, „niets bijzonders." Er schijnt zich zoo langzamerhand in bepaalde kringen en vooral niet in de allerlaagste, een kwaad ingevreten te hebben, dat niet meer weg te snijden is. Men cocktailt op alle en zeer bijzondere wijzen. Men kan geen lunch meer beginnen of beëindigen of de cocktail staat klaar.

„Het jenever-en alcoholkwaad was groot, " zoo gaat bovengenoemd blad voort, „maar erger en ergerlijker nog dan die volkskanker, is het voortwoekerende kwaad van het cocktaU-alcoholisme. Zij doodt haar slachtoffers op verfijnde, vertechniekte en geraffineerde wijze en tast de jeugd aan in haar edelste en waarachtige gevoelens."

Daarnaast volge hier een beeld van de ruwere drankgewoonten, ontleend aan „De Groene Amsterdammer". Een schrijver handelt daar over het scenario van een propagandafilm: Fakkelgang. We lezen:

Voor mij ligt het scenario en het treft mij, bij zulk een bijna gelijktijdige vergelijking tusschen manuscript en film, opnieuw hoe overwegend belangrijk de geschreven cinegrafiek toch eigenlijk is voor de geprojecteerde dito. Ik kan de verleiding niet weerstaan er enkele fragmenten uit af te schrijven:

„....in traag tempo verlaten (arbeiders) de werkplaats. Opname van binnenuit, zoodat men silhouetten van figuren en beenen tegen helle gat van uitgang ziet. Camera volgt een der arbeiders langs straat. In halve close up volgen van kop van arbeider. Hierin verschijnt even als dubbeldruk beeld van verschillende kroegen. Dubbeldruk verdwijnt. Loopende kop blijft over. Hierachter opname van havenkroeg uit de verte. Havenkroeg komt dichterbij: overvloeien in spinneweb; komt dichterbij...." en verder de impressie van een kroegscene overgaande in een allegorie:

„.... inschenken. Tandelooze mond wijd open. In één teug inklokken van een borrel. Tronie van arbeider, nu geheel verzopen, in grijnslach. Inschenkende Eirm. Kop van arbeider, levensmoede kop der vrouw. Uitschenkende arm. Tronie van kastelein. Dierlijke koppen. Stompende vuisten. Gehavende tronie. Weer vuisten. Een blinkend mes. Ontzette koppen. Kastelein schenkt in verstarring verder Uiterst korte koppen in verstarring. Verstarde kop van kastelein. Uitschenkende arm. Blijft uitsohenken - schenkt over glas, over buffet. Stroomen, stroomen. Overstroomt kroeg, straat, stad...."

Dit alles kan ais litteratuur geen enkele pretentin doen gelden en (op de overstroomde drank na) evenmin op bijzondere originaliteit van vinding. Maar het is levendig en juist gezien en van een voartreffelijke raakheid in woordkeus.

Tot zoover „De Groene".

Twee uitersten, maar dan alleen naar den vorm.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's