GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Vereenlying van 1892.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vereenlying van 1892.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

(De kern van de zaak. 2.)

Hel vijfde bezwaar, dat de predikanten Van Lingen en Wisse op de synode te Amsterdam van 1892 indienden, luidt als volgt:

„e. En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar, voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangeren der Doleerende Kerken in den laatsten tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de Wedergeboorte en den Heiligen Doop." 1)

Hieruit blijkt al aanstonds, dat de afscheiding van 1892 niet plaats gehad heeft om de leerbeslissingen der synode van Utrecht van 1905, die tegenwoordig telkens voor den dag gehaald worden. Ik acht het niet onmogelijk, dat, indien het straks tot een samenspreking met de Chr. Geref. broeders komt, zij vooral verzoeken zullen om over 1905 toet ons te handelen. En waarschijnlijk zal er onzerzijds wel geen bezwaar zijn om aan dat verlangen te voldoen. Mits men dan maar niet vergete, dal wij dan praten gaan over andere dingen dan die, waarop wij in 1892 uit elkaar zijn gegaan. Het is haast te onnoozel, maar — gezien het vele misverstand dat heerscht — toch niet overbodig om op te merken, dat besluiten uit den jare 1905 noodt aanleiding geweest kunnen zijn tol een scheur, die dertien jaar vroeger getrokken werd.

Zelfs durf ik verder gaan en uilspreken, dal ook in 1892 de leergeschillcn de eigenlijke kern dei-zaak niet zijn geweest. Ik weet wel, dat Ds Jongeleen mij dit zal betwisten. Toen ik ©enigen lijd geleden, nog vóór het verschijnen van zij'n brochure, op een andere plaats dit ook eens bef weerd had, heeft hij mij in „De Wekker" ver^ welen, dat ik van de beweging van 1892 maar weinig wist, en als eenige bron zeker een boekje van Ds Van der Linden gebruikt had. Maar nu komt zijn eigen brochure mij in 'tgelijik stellen. Indien in 1892 de leergeschillen werkelijk de hoofdzaak zijn geweest, waarom besteedt hij dan in zijn boekje van ruim 40 bladzijden, hieraan slechts even twee pagina's, en gaal al het overige over andere zaken? De heele opzet en uitwerking van zijn boekje bewijst, dat de leergeschillen de spil niet zijn geweest, waarom alles heeft gedraaid.

En walmeerzegl, 'tofficiëele stuk van de Di Van Lingen en Wisse stelt mij in 't gelijk. Want het bezwaar van de leergeschillen wordt daar pas op de vijfde of laatste plaats genoemd, wat toch zeker niet juist is, als dat nu de hoofdzaak was.

Misschien zal men zeggen: ja, maar de prolesteerenden wilden een climax aanbrengen en daarom noemden zij hun ergste grief het laatst. Maar ook dit wordt door het stuk zelf weersproken. IWanl de bezwaarden noemden niet het vijfde, taiaar het vierde punt „niet hun geringste", dus: hel ergste. En dit punt ging niet over de leer, maar over de liefde.

En als wij het vijfde bezwaar zelf nader beschouwen, dan blijkt het, hoe totaal ontoereikend en ongemotiveerd het is, om daarop een nieuwe kerk te slichten. Want men zeide niet, dat men bezwaar had tegen de leer of de belijdenis der doleerende kerken. Dat zou nog zin gehad hebben. Want de beide partijen, die zich zouden vereenigen, waren niet afgescheiden en doleerende personen, doch de Chr. Geref. kerk eenerzijds en de Nederduitsch Geref. kerken aan den andoren kant. Maar men wierp zich op wat door sommige voorgangers was uitgesproken. En bij deze voorgangers had men bezwaar niet tegen wat ze altijd, maar wat ze in den laatsten tijd geleerd hadden. En geleerd hadden, niet over stukken die het hart der belijdenis uitmaken, maar over die van wedergeboorte on doop. En zelfs hierbij zeiden de protesteerenden niet, dal die bedoelde doleerende voorgangers in deze stukken in hun. geheel onbijbelsch en on gereformeerd waren. Maai' het ging slechts over dingen, die in verband daarmee waren uitgesproken. En als ge vraagt, welke dan die onjuiste voorstellingen waren, dan krijgt ge uit het bezwaai-schrift zelf geen antwoord. Dat geeft niet meer dan een vage aanduiding, waarin ieder lezen of niet lezen kan, wat hij wil. En deze vaagheid trachten de protesteerenden dan aldus te verdedigen:

„Wij achten hel overbodig dit nader te ontwikkeen. Om zelfs den schijn te vermijden dat het ons m personen te treffen te doen zou zijn, noemen ij geene namen. Er is in 't publiek genoeg over eschreven, dat U niet onbekend kan zijn" ^) Stelt eens, dal iemand, die niets van onze vaderandsche kerkgeschiedenis afweet en vandaag als reemdeling bij ons komt binnenvallen, zich van onze kerkelijke toestanden op de hoogte wil stellen en welen, om welke dogmatische afwijking och de 'Chr. Gereformeerde Kerk ontstaan is, an zal hij uit het officiëele stuk, dat men bij de synode indiende, en waarop men ook is heengeaan, met geen mogelijkheid kunnen raden wat cü! toch geweest is.

Terwijl èn de belijdenis èn de kerkenorde èo de liturgie geen andere conclusie overlieten, dan dat vereenigd moest worden, heeft de huidige Chr. Geref. kerk dit alles voor niets geteld, en de kerkelijke gedeeldheid der christenen nog grooter gemaakt om pai-licuiiere uitlatingen van sommige voorgangers; en zij heeft dit gedaan zonder bijl de wettige synode precies haar bezwaren te formu-j leeren en zonder aan te toonen, op welke bijbelsche gronden hierom vereeniging verboden werd.

Welk een gansch ander standpunt werd inge nomen b.v. door Prof. Lindeboom. Deze zeide, reeds vóór het samenkomen der synode, van dit bezwaar:

„Ook wij zouden niet gaarne voor onze rekening nemen al wal de broeders op het oog hebben, doch evenmin al wat in eigen boezem wordt gezegd en geschreven^), gedaan en gelalen. Maar — dat wordt immers ook niet ge-j eischt. Met Ds Sikkel zeggen we: wij vereenilfe gen niet met gevoelens enz. van geleerde en on-K geleerde broeders en znsters, maar met Gerefi'^ Kerken. En als het dan ten eenigen tijde blplK dat er inderdaad ongereformeerde leer geleerd B wordt, dan zullen de Vereenigde Kerken recht f doen, in den Naam van den Heere der Kerk.

Alleenlijk — men noeme niet te spoedig een en ander o n gereformeerd, en make zich niet bang voor zeer vrijmoedige sprekers of schrijvers. Niet aan een of ander broeder of — zuster, maar aan de Kerk zelve staat het, over iemands zuiverheid uitspraak te doen; en al te vrijmoedige beoordeelaars kunnen altijd door de Kerk tot de orde; worden geroepen." *) I

En de synode zelf oordeelde: „Aangezien it. ereeniging geschiedt op den grondslag van eea-i heid in Geref. belijdenis en Kerkenorde, bezwaren' tegen gevoelens betrekkelijk het een of ander stui der leer steeds op bevoegde kerkelijke vergade! ringen kunnen worden gebracht om aldaar bei oordeeld te worden."') [

En dit ook terecht. Indien het waar zou zijn^ dal voor kerkelijk samenwonen niet meer eeni heid in belijdenis en kerkenorde voldoende is, | maar ook eenheid van inzicht in allerlei onder-1 geschikte kwesties binnen het kader der belijdenis noodzakelijk; dan kunnen wij niet alleen in de J toekomst alle pogingen tot hereeniging staken, r." maar dan zouden wij ook nu reeds alle kerke» f moeten ontbinden, en ieder geestelijk op onszeil; ^ gaan staan. Want zulk een algeheele gelijkheid tol in de kleinste onderdeelen, komt binnen dc| aardsche kerk nooit. |: .ï

Mocht Ds Jongeleen dit alles van mij niet wi 1* aannemen; dan wil ik hem nog het oordeel ^' twee van zijn kerkgenooten voorleggen; die voffl hem misschien meer gezag hebben.

Het eerste is van zijn eigen voorwoordschrij «'il Prof. Wisse. Ds Jongeleen verklaart in zijn hro-| chure het vijfde bezwaar nader. Hij vertelt, d^'l hierbij gedacht is aan Dr Kuyper, die leerde, da'! in ons doopsformuleer de te doopen kinderen niel| als nog buiten alle genade liggende voorkomen, | en die meende, dat het geloofsvermogen lang i"! de diepte van ons steenen hart werkeloos verborg gen kan liggen zonder dat gij zelf cf een ander | daar iets van merkt, s) En oo'k Prof. Wisse schijiil|, door het schrijven van zijn voorwoord dit zu"*! een ernstig dogmatisch geschilpunt te vinden, dal| men hierop kerkelijk uiteen moet gaan. Maar hot. heeft diezelfde Prof. Wisse, toen hij, nog in li*'| Gereformeerde kerkverband, voor de plaatselij^V ineensmelling te Leiden ijverde, en toen ook daarj als bezwaar werd geopperd, dat er door ver-

ceniging dwaalleer komt in de kerk, onderstelde j •wedergeboorte enz., dit bezwaar veel zuiverder getaxeerd, toen hij hierop o.a. dit antwoordde:

„2o. Als we ineensmelten, krijgt ge juist de geiegenheid om dan goed toezicht daarop te houden, •f 6 r w ij 1 de oplossing dan ook niet is: « e d e e 1 d h e i d, ') want éénheid eischt Gods Woerd, maar de dwaalleeraren bestraffen en desnoods afzetten.

3o. Dwaalleer. Maai-men zij voorzichtig, iemand, die leert dat de uitverkoren men-Hchen vroeg worden wedergeboren, (dit ligt in de !eer der onderstelde wedergeboorte), zal ik geen ketter noemen. Ik leer het niet; maar wie het w e I 1 e e r t, en dan leert, dat God, de Heilige Geest, het echter doet door Zijn onwederstaanbare kracht, wordt door mij niet als ketter gebrandnier kt. s) Als men de broeders en zusters van 34 één voor één eens onderzocht in de leer op de fijne puntjes, als: Sacramenten, Kerk, Genadeverbond enz.; ik denk, het onderzoek zou niet jfl te best voor velen afloopen. Moogt ge dan direct 4-en lichtvaardig oordeel over anderen vellen? En nog eens: is DE oplossing dan: niet-vereenigen? Of: zuiver houden en tucht oefenen? "^)

Het tweede oordeel, - dat ik Ds Jongeleen wil v!»rleggen is van den reeds eerder door mij genoemden heer J. H. Wessels. Deze gaf op last en met goedkeuring der Chr. Geref. synode van 1894 een geschiedboekje over de gebeurtenissen van 1.S92; van welke taak hij zich, naar het oordeel van het moderamen, op uitnemende wijze kweet, i") En al moet nij daarin, naar ik ergens elders las, het gevoelen van Dr Kuj^per verkeerd hebben weergegeven; verder onderzoek schijnt hem toch tot beter inzicht gebracht te hebben. In een boekje, dat in 1899 uitkwam, erkent hij ten minste, dat iusschen de Chr. Geref. Kerk en de Gereformeerde Kerken een eenheid in belijdenis bestaat, die op Gods Woord is gegrond.") Ook hij oonstateert: „De Geref. Kerken stemmen dit toe, doch de Chr. (ieref. Kerk maakt hiertegen bedenkingen en meent, dat in de Geref. Kerken de belijdenis niet naar den Wocrde Gods is, omdat velen in haar de bekende Doopsleer huldigen", i^) Maar ook hij moet toegeven, dat dit z.g.n. verschil in Doopsleer in 1892 toch niet de hoofdzaak is geweest, „'tis waar, in 1892 maakten de Chr. Gereformeerden, die zich terug trokken, reeds bezwaar tegen deze leer; toch was dit niet de hoofdoorzaak van het terugtrekken; allereerst was dit het beginsel der scheiding, hetwelk men in en door de vereeniging rekende prijs gegeven te zijn. Later is meer den 13) nadruk gelegd op de Doopsleer."")

Hoe de heer Wessels er over dacht, dat door z; ijn mede-kerkleden hierover geschil werd gemaakt, kan blijken uit het volgende:

„Waarin de Chr. Ger. Kerk aangaande de leer 2; ich sterk maakt tegenover de Geref. Kerken en haar apart optreden meer recht van bestaan zoekt !e geven, is vooral de leer der „onderstelde wedergeboorte bij den Doop". Doch dit weten we: indien al de ambtsdragers zich daarover moesten uitspreken, dan zou het' blijken, hoe weinig eenheid van begrip daarover bij hen aanwezig is.

Wij willen wel zeggen: dat wij die leer niet zijn ïoegedaan naar hel begrip dat wij van dit artikel der belijdenis hebben; maar de Chr. Ger. Kerk mogen wij den raad wel geven, dat zij op hare s.vnode de leer des Doops eens aan de orde stelle, voor haar volk duidelijk make en haar begrip van Doop en Wedergeboorte tegenover de Ger. Kerken plaatse. Doch we vreezen, dat het tot een eenparig opstellen, op Bijbelsche gronden, niet komen zal. We achtten i'») het zelfs niet onmogelijk, dat er in haar zijn, die niet ver van de Ger. Kerken in hun begrip zijn. Doch wij meenen ook ; : aderen daarin te vinden. Zoo men let op hetiiQen één harer voornaamste woordvoerders in het publiek daarover telkens schrijft, waarlijk dan weten we niet, of we nog maar niet liever de i> oopsleer der Geref. Kerken zouden kiezen.

Wanneer moet aangenomen worden, dat bij Jacob de wedergeboorte eerst bij Pniêl is begonnen, dan meenen we daarin een ander uiterste Ie vinden dan bij de Geref. Kerken B.

Zoo de Geref. Kerken B de wedergeboorte dan wat vroeg onderstellen, is het bij den schrijver bedoeld, zeker wel wat laat. Zoo de kerken B eene wedergeboorte stellen die, als een zaad in de aarde, eenigen tijd onzichtbaar en werkeloos kan bestaan, zoodat er geen leven is waar te nemen, daar stelt bedoelde schrijver een onwedergeborene, doch die den verborgen omgang met God kent, welke naai' Psalm 25 alleen z ij kennen^ waar de yreeze Gods in woont. Deze Jacob, een kind der belofte, reeds vóór de geboorte als een uitverkoorne aangekondigd, in zijn leven omringd van de verschijningen des Heeren, inzonderheid an den Engel des Verbonds Jezus Christus, erarende de bewaring en bescherming der Engelen, die zich scharen rondom hem die den Heere vreezen, dit alles zou volgens des schrijvers begrip hebben bestaan in een onwedergeboren staat en derhalve zou Jacob tot zijn 97ste jaar als een onbekeerde in de zonden hebben geleefd vervreemd van God, maar toen op één nacht wedergeboren en tegelijk geworden een held in den strijd, een vorst Gods? Grooter contrast omtrent de leer der wedergeboorte tusschen dezen schrijver en de Geref. Kerken zal wel niemand weten.

Zou de Chr. Ger. Kerk deze leer van één harer voornaamste woordvoerders durven aanvaarden? Wij denken er geen oogenblik aan! Doch wat stelt zij er tegenover? "!*)

En even later: „Doch, we zagen het reeds, de Chr. Gereformeerden laten ook nog altijd op zich wachten om daartegen eenparig een zuiverder opvatting te stellen. Daarentegen kunnen de Geref. Kerken evenzeer beschuldiging inbrengen tegen de Chr. Ger. Kerk, over haar opvatting' van Doop, Belijdenis en Avondmaal""); een beschuldiging, die volgeus hem dan in die van Labadisme zou moeten bestaan.

„Het is toch bekend, dat de Chr. Ger. Kerk al de kinderen doopt van de lidmaten der Kerk, n.l. die niet onder kerkelijke tucht staan. Zij doopt die als kinderen der g e l o o v i g e n. Zij doet dit zonder ondervragen en de ouders worden als geloovigen aangesproken; laat hen als geloovigen op de vragen antwoorden, waarop slechts geloovigen kunnen antwoorden.

Deze ouders nu zijn menigmaal dezulken die kort tevoren belijdenis des geloofs in het openbaar voor de gemeente hebben afgelegd, als zoodanig aangesproken, op de voor geloovigen alleen bestemde vragen hebben geantwoord, als geloovigen aan de gemeente werden aanbevolen, maar... die allen, zegt de Chr. Ger. Kerk, mogen wij toch niet aan het Avondmaal laten gaan, want dan zouden wij moeten gelooven, dat zij allen bekeerd en wedergeboren waren.

Uit zulk een begrip moet nu toch noodzakelijk volgen, dat de geloovigen, die den doop vragen voor hunne kinderen, een ander soort geloovigen moeten zijn, dan de geloovigen die ten Avondmaal moeten komen. Evenzoo moeten dan de geloovigen die belijdenis doen, ook tweeërlei zijn, n.l. die wel en die niet ten Avondmaal mogen gaan. Hier mag waarlijk de Labadie wel aan te pas komen om de noodige schifting te maken. Doch neen! van de Labadie wil de Chr. Ger. Kerk niets weten, zoo zij voorgeeft, maar zij weet buiten de Labadie er een middel op. Zij gaat de niet-gerechtigde geloovigen er af prêeken door de bediening des Evangelies en derhalve zoo dadelijk op die pas geloovige belijders, de eerste sleutel des Hemelrijks toepassen. Doch aangezien deze slechts het woord en niet de daad of de handeling betreft, gebeurt het menigmaal dat dit woord of de eerste sleutel, de niet-gerechtigde belijders niet treft en deze toch ten Avondmaal komen. Wat dan?

Dan worden al die belijders, die men meende af te prêeken en voor wie hel Koninkrijk der Hemelen, door het woord gesloten werd, doch er niet naar hoorden, met alle anderen gelijk als broeders en zusters, als geloovigen, als bekeerden aangesproken en beschouwd. In o n gereformeerdheid zal deze leer zeker die van de Doopsleer der Kerken B, wel ver overtreffen." i^)

En dan volgt iets verder deze conclusie: „De werkelijke oorzaak, van gescheiden te zijn ligt dan ook niet allereerst in de belijdenis, al wordt dit menigmaal zoo genoemd, maar zij wortelt in het beginsel der scheiding. Het gaat derhalve over zaken buiten de belijdenis, over een z.g.n. kerkbegrip". 19)

Ik geloof, dat dit over het algemeen juist geoordeeld is. Daarom hoop ik in een slotartikel de beoordeeling van Ds Jongcleen's brochure met een bespreking over de eigenlijke kern der zaak, n.l. de kwestie van het beginsel der scheiding, te besluiten.


1) Acta, art 36.

2) id., art. 36.

3) Deze spatieering is van mij, E. D. K. „ B

4) Mag en zal de Vereeniging doorgaan? Brief van '• - Y en Z, 8-9. '

5)Y en Z, 8-9. ' ") Acta, art. 36.

6) t. a. p. 34.

1) Deze spatieering is van mij, E. D. K.

2) Idem.

3) De Plaatselijke Vereeniging der Gereformeerde Kerken, 19.

4) Meegedeeld in de Qir. Geref. Kerkbode voor Groningen en Omstreken van 26 Januari 1932.

5) Eenige beschouwingen omtrent den kerkelijken toestand van en na 1892, 48.

6) t.a.p. 48.

7) Bedoeld zal wel zijn: de.

8) t. a. p. 48.

9) Bedoeld zal wel zijn: achten.

10) t.a.p. 44-^5.

11) t.a.p. 48-^9.

12) t. a. p. 49—50.

13) t.a.p. 51.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De Vereenlying van 1892.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's