GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Raadsel van het Kindergetuigenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Raadsel van het Kindergetuigenis.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Hoewel een onderwerp als dit eigenlijk te breed is voor een artikels-gewijze behandeling in ons blad, onderneem ik deze poging ter wille van het groot belang der zaak.

Immers — sinds de strafwetgeving den Nederlandschcn Rechter de schuldquaesLie óók op basis van kinder getuigenissen ter beoordeeling gaf, — sinds, om het wat kras te zeggen, 'n „kinderschreeuw" mede iemands veroordeeling ten gevolge kan hebben, — roept dit vraagstuk wel tot zeer ernstige bezinning. Weliswaar biedt de wettelijke regeling eenige waarborgen, dat niet lichtvaardig kindergetuigenissen als bewijsmiddelen zullen worden gebruikt en stelt zich de Hooge Raad op het standpunt, dat daartoe in het vonnis „de bijzondere redenen" moeten worden opgesomd, n.l. dat deze kinderen ondanks hun jeugdigen leeftijd door houding en antwoorden ter tercchlzitling blijk moeten hebben gegeven, de gestelde vragen volkomen te hebben begrepen. Eindelijk vindt de beklaagde een niet te onderschatten veiligheids-gedachte in de wetenschap, dal de Hollandsche Rechters bekwaam en serieus zijn, doch: dwalen is en blijft menschelijk! — — —

De moeilijkheden bij het waardeeren van getuigenissen schuilen allereerst in de waarneming. Immers, — getuigenis 'afleggen is het sprekend weergeven van een waarneming; zij is, volgens Prof. Waterink, die handeling van onzen persoon, waardoor wij een aanwezig „iets" bewust opmerken op zulk een wijze, dat wij van dat „iets" een voorstelling ontvangen. Die „voorstelling" wordt in de herinnering bewaard; het later getuigenis dient er een getrouwe weergave van te zijn.

Vanwaar nu, dat bij ieder mensch foutieve reproducties van waarnemingen mogelijk zijn, al is hij zelf subjectief volkomen eerlijk? Vooreerst, omdat het gevaar bestaai, dat men in de practijk niet onderscheidt tusschen het werkelijk waarge n o m e n e en het in het waarnemingsproces erbij gedachte. Zoo kan men getuigen, iets te hebben waargenomen, terwijl toch eigenlijk datgene, wat men zegt waargenomen te hebben, grootendeels bestaat uit dit „erbij gedachte"; de waarneming is dan gecompleteerd met bepaalde gedachten, die er a.h.w. zijn „ingeschoven". Voorts (hier terzijde latend het verschil tusschen „herinnering" en „geheugen", dat soms verwarrend kan werken) kunnen ook geheugenfouten de oorzaak zijn van onjuiste reproductie van het waargenomene.

Wilt ge voorbeelden?

Op een cursus, die een Duitsche Staatsanwalt voor aanstaande rechterlijke ambtenaren hield, nam hij belangwekkende proeven:

Een voorwerp, dat ieder der deelnemers sedert jaren dagelijks te zien kreeg, moest worden beschreven. Van de gegeven beschrijvingen kon weliswaar 80 procent als juist, schoon niet volmaakt gelden, doch van de kleur van het voorwerp zou men zich uit die beschrijvingen geen nauwkeurige voorstelling hebben kunnen vormen.

De deelnemers moesten het tooneel van een g e-fingeerde inbraak opnemen en een schets er van maken. Drie weken later werd hun, zonder dat hun dal vooruit gezegd was, verzocht een beschrijving van het gevondene te geven en bovendien schriftelijk 36 bepaalde vragen te beantwoorden. In de beschrijving was slechts op 52 procent der yragen het antwoord te vinden en van die antwoorden was dan nog 20 procent onjuist. De schrijvers waren goede juristen. Merkwaardig was ten slotte, dat twee zeer opvallende verschijnselen op de plaats van het misdrijf niet of nauwelijks waren opgemerkt. Vooreerst lag te midden van een bos loopers een losse looper in omgekeerde richting, ten tweede lag in een openstaande lade een tang. De losse looper was door niemand, de tang slechts door 13 procent der deelnemers bemerkt. Deze bijzonderheid stemt vooral sceptisch tegenover verklaringen als: „Indien dit of dat zoo geweest was, had ik het moeten zien".

De deelnemers hadden de plaats van een gef ingeerden moord moeten opnemen en daarvan een schriftelijke beschrijving moeten maken. Tevens was hun medegedeeld, dat zij over hun waarnemingen vermoedelijk na twee maanden een verhoor zouden ondergaan. Op den bepaalden tijd werden hun 39 vrajsen gesteld. Van de antwoorden kon slechts 64 procent als juist gelden.

Opvallend was ook, dat bij de plaatsopneming zelf slechts vijf der deelnemers op het denkbeeld kwamen, het nummer van het gevonden pistool te noteeren, en, wat nog sterker is, slechts twee hunner het juiste nummer hadden opgenomen. Verder was een zeer merkwaardig verschijnsel, n.l. een aantal zwarte vlekjes rondom de wond, die op de pop, die het lijk voorstelde, waren aangeduid, door niemand opgemerkt. Van de later gemaakte foulen moest dan ook een belangrijk deel als waarnemings-, niet als herinneringsfouten beschouwd worden.

Gezien deze voorbeelden wekt het geen verwondering, dat de moeilijkheden ten aanzien van kiudergetuigenissen nog veel gróóter zijn; de litteratuur verschaft hiervoor verschillende gegevens.

In 't algemeen eerst dit:

Dr II a m a k e r heeft in een belangrijk artikel in het „Tijdschrift voor Ervaringsopvoedkunde" i) opgemerkt, dal de fout van wat ik zooeven noemde het „inschuiven" van eigen bepaalde gedachten ia de waarneming (hij noemt dit „interpreleeren", „verklaren" van het verschijnsel) minder geschiedt, naarmate iemand meer ervaring en kennis heeft en op grooter ontwikkelingspeil staat.

Voorts wijst hij erop, dat demenschelijke geest, gewoonlijk onbewust, de ontstane gapingen in een herinneringsbeeld tracht aan te vullen, wat in nog sterker male geschiedt bij kinderen, — gelijk

ook bij hen het gevaar voor getuigenis-vervalsching — denk aan phantasie en suggestie — veel grooter is.

Ietwat dieper hierop ingaande, kan men die grootere bezwaren ten aanzien van kindergetuigenissen aldus omschrijven:

1. Hun waarnemings-routine is nog onvolkomen.

2. Het z.g. waarnemings-type is bij kinderen zeer verschillend.

Ik kan er niet aan denken, hier breed in te gaan op de onderzoekingen van kindertypen, die in de geheele wereld gaande zijn.

Een van de eersten, die een poging waagde' om indeelingen te vinden, was de bekende B i n e t, die verslag gaf van hel resultaat van een onderzoek van kinderen, bij de opdracht een cigarette te beschrijven, en toen tot een viertal typen kwam: het beschrijvende, het waarnemende, het geleerde en het gevoelige type.

Doch het is duidelijk, dat dergelijke proefnemingen onvolkomen waren ondanks hun zeer groote waarde. Immers, de waarneming van een sigaret, hoe interessant experiment ook, geeft aan de kinderen niet voldoende gelegenheid, hun eigen type te verraden.

Om dan ook een meer juiste indeeling te krijgen, moesten vele uitvoerige proefnemingen worden verricht. Binets studie verscheen in 1897. Prof. iWaterink noemt in zijn „Inleiding tot de theoretische paedagogiek" een gansche reeks boeken en artikelen, die alle 'hetzelfde onderwerp bespreken.

Door verscheidene onderzoekingen ging de „beleving" (Erlebnis) als ontwikkelingsfactor in het kinderleven de aandacht trekken, en men begon speciaal op deze „Erlebnis" als primaire functie van het eigen type den nadruk te leggen.

In zijn boek: „Psychologie der Oberstufe" (1932) ontwikkelde Oswald Kroh een uitnemende analyse van dit type, dat primair de dingen „beleven" wil.

Zoo was het terrein bereid voor den opbouw der typologie, aan welke thans gearbeid wordt. Bij kinderen beneden het veertiende jaar spreken we gewoonlijk, al naar de psychische functie, welke overheerscht, van waarnemingstypen, voorstellings-, verklarings-, gevoels-en belevingstypen.

Dil is de typologie, die Prof. Waterink speciaal geëigend acht als grondslag voor methodisch onderzoek naar getuigen-betrouwbaarheid. Gebleken is nu, dat vooral sommige waarnemingstypen grooter gevaar voor onjuiste verklaringen bieden.

Andere bezwaren nog zijn:

3. Op jeugdigen leeftijd is er grooter suggestib i 1 i t e i t.

Dr Hamaker zegt: „Het gezag en het aplomb, waarmede dingen worden gezegd, maar ook de praatjes, die de ronde doen onder de kinderen zelf, kunnen maken, dat dingen geloofd worden en als waar verder verteld, die ten eenenmale met de feilen in strijd zijn. Bijv. de aanwezigheid van een bepaalden persoon op de speelplaats, dat hij ruzie zou hebben gehad met den onderwijzer, hem met een wandelstok zou hebben willen slaan enz kan met succes aan een groep kinderen door suggestieve vragen worden gesuggereerd. Niet bij alle zal dit gelukken, maar toch wel bij de meeste.

Soms is de suggestibiliteit in een groep zóó groot, dat één enkel kind met een levendige fantasie en boetenden verhaaltrant een hééle groep kan su^gereeren; zoodat met recht van' psychische infectie zou kunnen worden gesproken".

Dit gevaar wordl ernstiger, wanneer op onjuiste wijze ondervraagd wordt. Terecht is m.i. daarom wel voorgesteld, dat het allereerste aan kindergeluigen af te nemen verhoor in de toekomst niet, gelijk thans, zal geschieden door politie-ambtenaren, doch dat zij onmiddellijk voor een deskundige (met kinderen vertrouwd) zullen worden geleid. Juist dit éérste verhoor is van zoo groot, zoo overwegend belang; immers:

4. Het kind durft niet terug, ziet in het gezegde een les, die straks opnieuw moet worden opgezegd, vreest soms voor straf, als het zou „terugkrabbelen".

Deze wijziging in ons proces-recht zou wel een zéér gewichtige zijn, ik erken het volmondig, doch is m.i. volstrekt noodzakelijk. Thans vat de verbalisant alle antwoorden op de uit één gezichtspunt gestelde vragen samen in een schoon verhaal, dat reeds in vorm al zeer weinig op een k i n d e r-ge Luigenis (!) gelij kt.

5. Eindelijk kan van een kind niet verwacht worden een voldoend inzicht in de beteekenis, die zijn getuigenis voor den verdachte hebben kan.

Vaak vinden zij het alleen maar „èrg interessant" — ja, — maar — menig beklaagde wordt hiervan de dupe!

Mr D. W. O. A. SCHUT.


') ]g. 11, Afl. 1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Raadsel van het Kindergetuigenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's