GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de „geleerden", die „'t ons moeilijk maken". (II.)

Het vorige artikel eindigde met de verklaring, dat een opzettelijk weren van de volksbelangstelhng bij de behandehng van theologisch-kerkelijke meenings ver schillen tusschen „vooraanstaande" personen mij ongewenscht leek.

Want ik herinner mij, welke kracht ons volk ontwikkeld heeft, toen de goedmoedige „vaders" van vroeger aan het volk adresseerden, wat van hun schrijftafel kwam, hetzij thetisch, hetzij polemisch. Dit wat het positieve nut betreft.

En ik zie, wat het negatieve betreft, de misère an ettelijke Hervormde belijders, die al verder omen af te staan van hun voorgangers, zoover ezen wetenschappelijke menschen zijn. Dacht emand werkelijk, dat het confessioneele volk in e Herv. Kerk iets „door" had van de verschilende wendingen, die op wetenschappelijk terrein .v. Prof. Haitjema heeft doorleefd? Dat het diens aktermen, dat het de knepen van zijn betoogen egreep? Geen sprake van. Dat eenvoudige Herormde kerkvolk wordt „van boven af" (zoo erkbestuur, zoo leiding) bewerkt met barthianschc. en neo-of semi-barthiaansche beschouingen, met hooge redeneeringen over „kerk" en „secte", over „subject" en „object", — maar begrijpt er natuurlijk een bitter klein beetje van. Het resultaat is alleen maar, dat de volgehngen zich weer sterken met de onverteerde brokken spijze, beslaande uit de onbegrepen „argumenten", die hun hervormde voorgangers over hun hoofden uitstorten, ter zèlfhandhaving b.v. tegen „de gescheidenen"; m.a.w. dat zij in de uitkomst niet blijken opgevoed te zijn tot kerkbesef, doch scheefgegroeid tot k e r k i s m e, dat zij niet hun confessie leeren doorzien^ en zoo noodig herzien, doch zich troosten met den waan, dat de geleerden „hunner" „groep" de belijdenis vasthouden, dat „"hun" voormannen er gelukkig weer mogen wezen, en dat dus de stad nog bij lange na nog niet in brand staat. Dat intusschen hun leiders in die belijdenis heel wat anders „lezen", dan zij zelf, dat ontgaat hun. Zij hebben voorloopig weer adem genoeg, om te roepen: „heel de kerk en heel het volk", en intusschen almeer van het kerk-type in hel duizendmaal vermaledijde secte-type te vervallen. Want een geslacht, dat niet meer heel dicht bij zijn leiders staat, hinkt tenslotte slaafsch en mechanisch achter die leiders aan. Maar hel heeft de taaie Js r a c h t niet meer, welke kerk-VERGADEREND kan zijn. En hun voorgangers zijn niet KERKvergaderend bezig. Ze hebben de goederen der kerk onder elkaar getaxeerd, de koersen van de oude papieren der kerk hebben ze onder elkaar vastgesteld, en den tekst der buUeüns, die aan het volk worden doorgegeven, hebben ze onder elkaar vastgesteld, in dat geheimschrift, dat alleen ingewijden, alleen der zake kundigen ontcijferen kunnen. Welnu — voor zulke verbreking van

eenheid beware ons God. Laat men onder ons het meeleven van het gereformeerde volk, ook in kwesties, die de hoofden verdeelen, toch wat meer op prijs stellen en geen stemming maken tegen wie de consequentie uit dat op-prijs-stellen voor zichzelf en hun practijk aanvaarden. Ik ken de gevaren, die er verbonden zijn aan onverstandige partij-groepeering, aan alle ijdel gepraat, dat er is onder het volk, als twee voorgangers strijden. Ik weet er alles van, dat men verkeerde grenslijnen trekt, verkeerde etiketten plakt, verkeerde motieven fantaseert, wrakke schotjes zet. Ik ken die gevaren, en onderschat ze niet. Maar ik moet een beetje glimlachen, als ik geleerde heeren hoor zeggen: pas op, het volk doet zulke dingen. Zeker, zeker. Maar van de geleerde heeren, van de penvoerders, van de dominees en professoren toch ook een zeker percentage? En dat zijn dan de lieden, die men door tijdschriften zoeken moest? Hèn speciaallijk? Maar dat helpt legen de genoemde gevaren niets. Wat van theologische zijde in de pers over het jongste pluriformiteilsdebat geschreven werd, geeft weinig reden lot verheuging voor wie niet naar persoonsbeginnegapping oi - bespreking, maar naar behandeling van zaken zoekt.

Ik aanvaard hel volk met zijn gevaren, en m e t zijn eenzijdigheden. Ik zie het ééne uiterste van een dwaze partijgroepeering, die naar niets lijkt. Maar ik zie óók het andere uiterste van Stockholm-conferenciers en zoo, die den mond vol hebben van het „oecumenisch" (eerste „dikke" woord) „christendom" (tweede groote term) en intusschen geen enkel Christel ij k volksdeel achter zich hebben. Geen enkele bewuste groepvan-chrislenen. Voor die laatsten praten de geleerden. „Och Heere", „kunnen die scharen van „schapen hel helpen, dat zelfs daar, neen, juist daar, de geleerden 't niet eens zijn"? Maar de schapen weten het niet. Die lezen geen krant meer van theologische disputen. Ze hebben een roman en een bioscoop, en een aandoenlijke preek en een irenisch kerkblaadje en — kennen de goedkoope zondagstreinen. Niet het zwaard eens theologen woord, doch alleen maar dat eens politieken dictators maakt z'e wakker. Earth schreef nooit voor het volk — behalve toen het tegen Hitlers dwang ging. Zijn beginselen — nu ja ...

Het oecumenisch christendom — ja wel.

Dan maar liever de debatteerende hollanders van vóór 1905, met al hun denkfouten. —

Maken de geleerden van nu het aan de menschen van nu zoo moeilijk? Het zou wel eens kunnen zijn, dal juist die meeninjen, die , TE LAAT getoetst worden, en die dus aanvankelijk niet door die hinderlijke „geleerden" in een twist­ geding gebracht worden, meeningen dus, die door een grooten leider zonder oppositie al te vlot „er in" gebracht zijn, later met des te dieper insnijdende pijnlijkheid in discussie komen. Dan schrikt hef volk; dan schrikken m. a. w. de ZONEN van diezelfde papa's, die nu, aan hun vader denkende, met hem den hemel aanroepen tegen die „geleerden, die het niet eens zijn". „Och Heere, kunnen wij het helpen, dat...? " Indertijd heeft men moord en brand geroepen over het feit, dal Prof. Lindeboom bedenkingen opperde tegen Dr Kuypers Encyclopaedie. Nog pas las ik een arlikel in de kerkelijke pers van een hooggeschatten auteur, die indertijd om het feit van het opponeeren tegen Dr A. Kuyper Prof. Lindeboom niet bepaald vriendelijk gezind was en dit toonde. Lindeboom is nu weg, zijn argumenten toets ik niet; het gaat mij om het feil. Maar f e i t is dan óók, dat de Encyclopaedie van Dr A. Kuyper thans èn in Amsterdam (de V. U.) èn in Kampen op essenliëele punten losgelaten wordt. Punten, waar „De Wekker", die nog in de buurt van 1905 zit, „geen kaas van'heeft gegeten", populair zij het gezeid.

Nu vraag ik: indien de Encyclopaedie van Dr Kuyper eens precies even grif aanvaard was, als vele andere van zijn werken, zou men dan thans niet tienmaal meer schrikken van de jongste oppositie daartegen, dan nu zulks niet het geval geweest is? De tijden veranderen; de „gemeene gratie" is ook al in geding; niet alleen in Amerika. Vaders, die zich zelvea heden de moeite besparen willen, de moeite van het zien op disputeerende „geleerden", belasten hun zonen dubbel. Want stilstaan doet het leven toch niet.

Men moest maar niet tegen die „geleerden", doch liever vóór hen bidden: „och Heere, kunnen zij, kunnen wij het helpen? Indien zij, dan ook wij!" En niets suggereeren. En geen stemming maken. En wat krachtiger verlangen naar de sterkte van de reformatoren, die voor het volk zich blauw geschreven hebben, thetisch en polemisch. En die geen kaste vormden, daarvoor was hel reizen toen nog te duur, en een conferentie een te groote zeldzaamheid.

Een afgewezen legende van Ds D. J, Convée.

Met Ds D. J. Convée heb ik liefst vollen vrede; maar juist daarom moet ik hem nu wel even openlijk bestrijden.

Ds Couvée heeft zich in zijn orgaan „Herleving" bezig gehouden met hel geval van mijn hier begonnen bespreking van het almanak-artikel van Pirof. Hepp. Op zichzelf lijkt het me pngewenscht, dat, als ik zelf pauzeer, en aankondig, dat daarvoor een bizondere reden was, doch tevens beloof, later te vervolgen, men van andere zijde op de ? aak terugkomt, tenzij men zeer dringende redenen daartoe heeft. Immers, , dan wordt het voor den man, die een poosje zwijgen wilde, niet gemakkelijk gemaakt, dat voornemen getrouw te blijven. Ik zal niettemin enkele crilische opmerkingen, die ik tegenover Ds Couvée's artikel plaatsen wil, wel bewaren tot later. Ook tegenover mijn vriend Couvée is uitstel geen afstel. I

Maar een enkele opmerking moet mij nu reeds van hel hart. Ds Couvée moet geen legenden helpen vormen. Er zijn al genoeg nonsensverhaaltjes in omloop, die van a tot z op fantasie berusten. Ik wist dat, en haal er mijn schouders over op. Maar als Ds Couvée dan daaraan voedsel geeft door een persartikel, dan moet ik hem even verzoeken, dit na te laten.

Ds Couvée, beelden uil de sportwereld gebruikende, zegt: „juist toen" de schrijver „uit Kampen meende" den schrijver „uit Amsterdam althans op punten reeds verslagen te hebben, raakten zij in the clinch en riep een onzichtbare scheidsrechter, zelf toch ook militant genoeg: brake. En" „onmiddellijk" „brak de Kacaper kampioen den strijd af. Maar voorloopig".

Tot zoover Ds Couvée.

Nu ken ik de sporttaal — gelukkig — niet. Maar zelfs met dat feit voor oogen, constateer ik, dat wat hier staat, niet waar is, een volstrekte o n-w aar hei d is, en een misduiding van wat ik zelf schreef; een misduiding, die blijkbaar zelf haar ontslaan dankt aan de dwaze geruchten, waaraan sommigen hun tijd vermorsen.

De gereformeerde predikant, met wien ik over hel opschorten van de bedoelde artikelenreeks correspondeerde, en die de volstrekt eenige persoon is, met wien ik op eenigerlei wijze over het voorloopig stop zetten van de reeks heb onderhandeld, heeft deze copie, eer ik ^e naar de drukkerij zond, in haar geheel gelezen, en mij uitdrukkelijk gerechtigd, ook uit zijn naam te verklaren, dal hij met dit mijn artikeltje van a tot z instemt.

K. S.

„Garstig spek met nien".

We naderen het Eeuwfeest der Afscheiding, en willen daarom de aandacht thans vestigen op een geschrift, dat reeds in 1933 verscheen, maar zeer gevoegelijk thans hier kan worden aangekondigd, pmdat het bizonder jammer zou zijn, indien het begraven raakte onder andere gescliriften over.' de AfscheicUng. Wij bedoelen het bij de N.V. Uitg.

K. S.

Mjj J. H. Kok te Kampen verschenen werk van Ds J. Bosch (Oldebroek): Om Waarheid en Recht, Eenige Strijdschriften, Smeekschriften en Smaadschriften uit de dagen der Afscheiding.

Inderdaad: Strijd-, smeek-, smaadschriften.

De eerste afdeeling maakt het boek vah 204 blz. onmisbaar voor wie de geschiedenis der Afscheiding, met name ook uit het oogpunt van den dogmaüsch-confessioneelen strijd, kennen wil. De tweede afdeeling laat ons duidelijk zien, dat de regeering in 1934 beter is dan die van 1834; en de derde afdeeling maakt het boek interessant in hooge móte. Men moet Ds Bosch de eer geven, dat het hem gelukt is, de litteratuur over de Afscheiding met een zeer beteekenend werk te verrijken; temeer, omdat hij blijk geeft, den weg naar de bronnen zelfstandig te hebben gezocht en gevonden.

Interessant zijn vooral de smaadschriften, waarmee het christendom dier liberale dagen zich in de kaart liet kijken. Men weet, dat in de Afscheiding de namen van Jacobus Klok en van Hendrik de Cock verbonden zijn geweest. Welnu:

Hier noodigt ons een slechte kok Op garstig spek met uien, En neemt men een gebarsten klok Om tot liet maal te luien. (bl. 145).

De schaapskooi van Christus was, gelijk men weet, door De Cock aangetast gezien door twee wolven. Een Groninger, Jaop, dicht er van:

'kKeek de doomnei liik in de oogen, En docht, duurst doe wolven an Doomnei, doomnei, an ein wolfiin Doomnei hast doe dik diin man. (bl. 151).

Ook over de leer der vrije genade, zonder eenige verdienste onzerzijds, en over de voldoening van Christus, weet onze vooruitgangs-Jaop 't zijne:

Nee, gein leer van Dörds Synode Vastgesteld veur eiw en jaar Zwaar belaan met bloud en tranen, Neen, Gods Woord blilt eiwig waar, Wat is aanleg veur ontwikk'ling Wat is deugd — en pligtgevoul. Bint gein gaven van den Schepper! En gift Hei ooit zonder doul? 't Is een leur van blinde halden: Goud verdoumt en geft gena — Want dan is de hoogste Leifde Wreider als Calligula. (bl. 151/2).

Het is leuk, thans na een , eeuw, nu men zien kan, dat juist de kinderen van , de Scheiding in ons volksleven de grootste kracht en activiteit ontplooid hebben, dit te lezen:

Men maakt' in Dordt een kost Voor ruim tweehonderd jaren. Waarvan men kon de kracht Tot op onze eeuw bewaren. Hoe vaak ook opgestoofd Met look of prei of uien Behoudt hij voedzaamheid Voor tragen en voor luien. (bl. 152).

De Cock werd beschuldigd van slechts zichzelf te zoeken:

Wellicht dat de fortuin u nog een troon doet erven. Een Jan van Leiden's kroon kan ook uw leer [verwei-ven.

Zorg slechts dat bij dit spel het blaadje niet omkeert, En u de kooi bezorgt die Munster nog vereert. (bl. 157).

De dichter dezes weet ook, hoe de hemellingen de zaak bekijken:

Dan ziet ge dat het Cocksgespuis Rechtzinnig rijpt voor 't gekkenhuis. (bl. 157).

Al wat hier geciteerd wordt, is uit het boek van Ds Bosch, zoo men ziet, ontleend. Ik veroorloofde mij deze aanhalingen, om te doen zien, hoe goed en frisch dit werk geschreven is.

Heel wat doms en pedants is in dien tijd tegen de Afgescheidenen geschreven. En als we op bl. 163 den titel van een anoniem geschrift lezen: „Het oude Pharizeïsme en het Hedendaagsche Separatisme, onderling vergeleken, door Christianus Sincerus", — dan denken we weer eens aan de vraag van iemand in een Algemeen (!) Weekblad: de vraag, of h ij het helpen kon, dat het woord farizeërs juist „gescheidenen" beteekent. Neen, hij kon het niet helpen; hij kon het wel helpen, dat hij niet wist, wat overigens Ds Bosch ook weer in dit geschrift aantoont, dat de bedoeling niet was: „er uit trekken", maar: „erin blijven".

Laat men in 1934 dit boek van Ds Bosch niet vergeten. We schamen ons na een eeuw niet over de „domperfabriek" van Ulrum, om te spreken mei den „beoefenaar der scheikunde''^ die, naar Ds Bosch, bl. 169, herinnert, een „Korte Scheikundige beschouwing der Cockine" gaf. Merkwaardig is, dat de Scheiding hier aan Augustinus wordt vastgeknoopt, en — m, aar dat begrepen we zóó al w«l — ook aan de Jezuïeten: „De Cockine ... schijnt.., het eerst door Augustinus.. uitgevonden te zijn... Later vond Loyola, in 1540, een andere bereiding uit... eindelijk werd in 1618 en 1619 in Dordrecht een fabrijk opgerigt, in welke deze stof meer gezuiverd en meer algemeen bruikbaar gemaakt werd... Het was in het vroeger onbekende, en thans zoo wijd en zijd beruchte Ulrum., alwaar een domperfabi-ijk werd opgerigt"... Dat de dompers toch eigenlijk zoo ongemerkt bij het „oecumenisch" christendom terecht gekomen zijn, ontgaat den chemicus; over Augustinus, dien we overigens gaarne wat scheef aankijken, schrijven tegenwoordig alle nette boeken over de geschiedenis der wijsbegeerte. Niettemin behoort volgens den auteur „de Cockine" „tot de dierlijke vergiften, en werkt als zoodanig zeer langzaam ...; is van een aschgrauwe, vuile kleur, op het gevoel terugstootend, kleverig en vetachtig, bitter, walgelijk van smaak... Ingenomen verwekt zij benauwdheid, hartklopping, ijlhoofdigheid, waanzin, ja somtijds delirium furiosum (woedende ijlhoofdigheid) en met één woord al die toevallen welke een te hoog geprikkeld zenuwstelsel in deszelfs abnormale (onregelmatige, ziekelijke) werkingen zou kunnen voortbrengen". „Veelal is zij hier en elders in gebruik, om de mantels der schijnheiligen mede te verven."

En hier zullen we maar met citeeren ophouden.

Het was best te verstaan, dat het hoopje afgescheidenen op buitenstaanders een vreemden indruk maakte; er was ook heel veel vreemds bij. Maar in den grond der zaak spreekt hier toch geen verwondering over wat in hen een overwonnen zwakte is gebleken, doch haat tegen wat hun kracht al meer geworden is: het evangelie van Gods souvereine genade.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's