GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over zelfbeproeving.

Ds C. Veenhof sclirijft in „Ons Kerkblad" (verscliijnende te Sappemeer), iets over mogelijkheid en wijze van zelfonderzoek, in verband met de „verzekerdheid des geloofs". Hij spreekt over 2 Korinthe 13 : 5:

't Eerste wat ons opvalt is, dat hier twee bevelen worden gegeven, die schijnbaar 't zelfde eischen: onderzoekt uzelven, en: beproeft uzelven.

335 Die twee uitdrukkingen lijken wel veel op elkaar en schijnen wel zoo ongeveer 't zelfde te he'teekenen.

Toch is dit niet 't geval.

Paulus gebruikt in die twee bevelen, twee geheel verschillende woorden en onze vertaling heeft het onderscheid tusschen die woorden duidelijk weergegeven, 'door voor 't eerste woord te zetten: onderzoeken, en voor 't tweede: beproeven.

Laten we iets over 't verschil tusschen die beide woorden zeggen.

Als iemand gaat „onderzoeken" dan is dit 't eigenaardige van het „onderzoek", dat hij^ van te voren den uitslag van z'n onderzoek niet weet. 't Kan zijn, dat 't onderzochte deugdelijk, echt blijkt te wezen — maar 't tegenovergestelde is ook heel goed mogelijk.

Daarom schrijft Paulus ook: onderzoekt uzelven, 0 f gij in het geloof zijt. 't Kan dus zijn, dat de Korinthiërs na dit „onderzoek" tot de overtuiging komen: wij zijn in 't geloof - r-maar, 't tegendeel is ook mogelijk, dat n.l. de lezers van dezen brief moeten toegeven dat ze niet in het geloof staan.

De tweede uitdrukking — het tweede hevel — gaat van 'n andere veronderstelUng uit. Als iemand er toe overgaat zichzelf of 'n ander te „beproeven", dan is hij van te voren wel zeker dat de uitslag gunstig zal zijn. 't Beproefde zal altijd goed, deugdelijk Wijken te zijn.

Juist omdjtt men weet, dat er wat goeds in waa, ging men over tot heit „beproeven".

Als 'n zilversmid z'n zilver, of goud gaat „beproeven", dan weet hij van te voren, dat er fijn goud of zilver voor den dag zal komen.

En als de HEERE z'n kinderen gaat „beproeven", dan doet Hij dat juist, omdat Hij' weet dait die kinde-ren echte kinderen zijn en uit de „beproeving" dan ook als echte kinderen te voorschijn zullen komen.

Als Paulus nu beide woorden in deze volgorde gebruikt, dan is 't dus of hij zeggen wil: Gij, Korinthiërs, moet nagaan, of gü in 't geloof zijt, maar dat „onderzoek" mag bij u 'n „beproeving" zijn, de uitslag is voor u van te voren wel zeker.

't Zal duidelijk aan den dag komen, dat 't met u ten aanzien VEin het geloof in orde is.

Merkwaardig is bovendien, dat Paulus hier van de Korinthiërs vraagt, om na te gaan of z ij in het g e-1 o o f zijn. Wij lezen deze woorden meestal zoo, alsof er stond: onderzoekt uzelven of 't geloof in ü is. Deze laatst© uitdrukking lezende, zou men er inderdaad toe kunnen komen i n zichzelf te gaan zoeken, maar bij' de eerste: of g ij in 't geloof zijt is de bedoeling toch zeker een andere.

Paulus spreekt niet van 't geloof in de Korinthiërs, maar van de Korinthiërs in 't geloof! Hij denkt zioh dus 't geloof als de wortel waaruit ze leven, de sfeer waarin ze verkeeren, het fimda^ment waarop ze staan, de beheerschende kracht, die 't leven der Korinthiërs naar aard en werking bepaalt.

Dat Paidus nu zóó beveelt, geeft aan 't „onderzoek" 'n gansch andere richting, 't Wordt nu niet 'n snuffelen in zielsdiepten of 'n pogen daartoe, maar 't nagaan van levensrichüng, levensdaden, levensverhoudingen en verder alles wat tot 't leven behoort of het beheerscht wordt door 't geloof, dat wil dus zeggen beheerscht door de wil en de wet van onzen God.

Uit 't bevel tot „beproeving" bleek reeds klaar, dat Paulus ervan overtuigd is, dat 't met 't „zijn in het geloof" bij de Korinthiërs in orde is.

Dit blijkt nog helderder uit de volgende woorden van den tekst, daaruit wordt bovendien duidelijk, dat naar Paulus' vaste weten ook de Korinthiërs zelf ten volle verzekerd zijn van hun staan in het geloof van Jezus Christus.

Immers, Paulus gaat als volgt verder: Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? Als we zoo zuiver mogelijk de oorspronkelijke woorden van Paulus willen weergeven, moeten we 't als volgt vertalen: of weet gij soms niet heel zeker, dat Jezus Christus in u is?

Als we deze vraag langzaam overlezen weten we aanstonds, dat Paulus een sterk bevestigend antwoord van de Korinthiërs verwacht. Hij weet zeker, dat de lezers op deze vraag zullen antwoorden: Natuurlijk, Paulus, dat weten we heel goed, we weten heel grondig, dat Christus in ons is!

Dat zoo inderdaad de bedoeling is, blijkt vooral uit de vraag, zooaJs hij in 't grieksch door Paulus werd neergeschreven. Die vraag is heel duidelijk zóó door Paulus gesteld, dat 'n zeer bevestigend antwoord door hem wordt verwacht.

Paulus leeft dus in de zekerheid, dat de Korinthiërs weten, heel secuur weten, dat Christus in hen is.

Ten overvloede blijkt dat tenslotte ook nog uit de laatst© woorden van dit vers.

Zoo zuiver mogelijk vertaald luiden die: indien gij althans niet ondeugdelijk zijt.

De bedoeling is duidelijk. DOor de manier waarop Paulus de voorafgaande vraag stelde, wilde hij eigenlijk zeggen: Gij weet toch heel goed Korinthiërs, dat Jezus Christus' in u is. En nu wil hij met 't laatste zinnetje dit zeggen: Gij weet, dat Christus in u is, gij aUen, Korinthiërs, behalve natuurlijk "indien 't met u niet in orde is, indien gij ondeugdelijk zijt, eigenlijk staat er: indien gij zóó zijt, dat gij 'n proef niet zoudt kunnen doorstaan. Natuurlijk, zegt Paulus, als gij zóó ondeugdelijk zijt, dan weet gij 't niet, dat Christus in u is, want dan i s Hij ook niet in u.

Als we dus zóó den tekst zuiver lezen en op de beteekenis van ieder woord letten, dan blijkt ons:

lo. dat Paulus ervan overtuigd is, dat in de Korinthiërs Jezus Christus is, dat zij staan in 't geloof;

2o. dat Paulus ook steUig gelooft, dat de Korinthiërs er ook zelf vast van verzekerd zijn, dat Christus in hen is en zij op een vraag daaromtrent vrijmoedig zouden antwoorden: Wij weten, dat wij staan in hot geloof;

3o. dat Paulus aan ieder de zekerheid toeschrijft, behalve aan hen die „ondeugdelijk" zijn, die 'n proef niet zouden kunnen doorstaan;

4o. dat Paulus dus „ondeugdelijk" noemt degenen, die deze zekere kennis niet bezitten.

die deze zekere kennis niet bezitten. De nauwkeurige lezing, los van het verband wijst dus reeds uit, dat in deze tekst in de verste verte niet 'n aanmaning mag gezocht worden om door middel van zelfontleding en zelfonderzoek te komen tot verzekerdheid des geloofs.

Als Paulus ooit aan zoo iets zou gedacht hebben (wat zeker niet het geval is) dan is er in elk geval hier nog met geen enkel woord sprake van.

Ons vers is juist geschreven in de wetenschap, die leeft èn bij Paulus èn bij de Korinthiërs, dat zij 't eigendom van Christus zijn.

De Korinthiërs worden hier èn door hun geestelijken vader èn door zichzelf gekend en genoemd als menschen, die klaar en sterk weten, dat zij van Christus zijn en Christus in hen woont.

Hiermee valt dus reeds ten eenemnale het beroep op onzen tekst, als zou hiji bevatten een opwekking aan „kleingeloovigen" en „zwakgeloovigen" en „bekommerden" om zich op te werken tot verzekerdheid des geloofs door 't ontleden en 't napluizen van wat „God aan de ziel heeft gedaan".

Het is goed, nauwkeurig te exegetiseeren. De vrucht blijkt ook hier weer een terugleiding van het cirkelen om zichzelf tot het gehoorzaam luisteren naar „de zeer gewisse beloften Gods".

Over Sweelinck.

De heer Jan Zwart, die zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft tegenover de nagedachtenis van Sweelinck, schrijft mij het volgende, dat ik gaarne onder Persschouw een plaats geef:

De heer v. d. Sigtenhorst Meijer heeft allerlei, wat los en vast tot nog toe verscheen in het „Tijdschrift" der Vereeniging voor Nederl. Muziekgeschiedenis, in de „Bouwsteenen" dierzelfde Vereeniging en in de door ons destijds uitgegeven Orgelistenbladen, gebundeld en onder een aantal hoofdstukken uitgegeven als „Jan P. Sweelinck en zijn instrumentale muziek".

Voorzeker een loffelijk werk, dat echter een vervelend bij smaak] e kreeg door allerlei te hooi en te gras daarheen geworpen polemiek.

Polemiek van een zeker half liberalistisch, half Roomsch gehalte als:

„En men vraagt zich wel eens in verwondering af, waarom Sweelinck niet betere oorden is gaan opzoeken voor zijn kunst. In het buitenland waren nederlandse musici zeer in trek en gemakkelijk had hij daar een plaats kunnen vinden, waar zijn werk in maatschappelijk verband zou hebben gestaan. Hier daarentegen konden zelfs zijn psalmen en cantiones sacrae, die zulk een belangrijk deel van zijn werk uitmaken, niet dan buiten kerkelijk verband uitgevoerd worden, terwijl de predikanten bovendien zijn orgelspel nog trachtten te weren."

Zoo ziet men, dat men een heel boek kan samenstellen, zonder nog de eigenlijke beteekenis van z'n hoofdfiguur gesnapt of verklaard te hebben.

Want om Sweelinck, nog zoo half en half in ballingschap gekluisterd, te schilderen als iemand, die (natuurlijk!) van die barre calvinisten meer kwaads dan goeds heeft te verduren gehad, is de reinste onwetendheid gemanifesteerd.

Sweelinck, die notabene, om het zoo eens te zeggen, een creatie is van calvinistischen kunstzin, belangstelling, aanmoediging, steun, saamwerking, een verschijning, die in het muziekleven van alle tijden uniek is om haar uitzonderlijke verhouding van niet i n de Kerk, toch v a n de Kerk, en dat nog wel van de Calvinistische Kerk!

Het is wel treurig, dat een dergelijke door-en-door gebrekkige kijk op een periode in ons muziekleven, die ten nauwste samenhangt met het optreden van het jong-calvinisme vlak na de Reformatie, aldus belicht wordt.

En daarom wordt het hoogtijd, dat onze gereformeerde hoogere wetenschap dit gedeelte, ook op haar terrein gelegen als zoovele andere, in het zenith barer belangstelling en onderzoek trekt.

'tU'ordt toch zeker al te zot een figuur als Sweelinck, die, gedrongen juist door gereformeerde geleerden en aanzienlijken zijn geheele leven te besteden nagenoeg, aan het in muziekbrengen van hun psalmboek, die de eerste Christelijke huismuziek-beoefening, op door hen zoo hoog plan geplaatst, hielp cultiveeren, om zulk een „begenadigde", zulk een „uitverkorene" nu na 300 en zooveel jaren ons Nederlandsche volk voor te houden als een miskende, die „buiten kerkelik verband" zijn levensdagen had te slijten, beoorloogd door Predikanten, die „zijn orgelspel nog trachtten te weren" (!)

Tusschen twee haakjes: de in het buitenland in trek zijnde musici, de in betere (? ) oorden levenden, hadden mogen willen een leventje te leiden (te „lijden" zooals de heer v. d. S. M. doet voorkomen) als Sweelinck, vrij, onafhankelijk, rijk, onbezorgd, vereerd, gesteund en dat nog wel enkel en alleen door Gereformeerde „vrienden"!

Tot zoover de heer Zwart. Ook in dit artikel heeft hij een der taaie legenden inzake „de Calvinisten" behoorlijk afgewezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1934

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1934

De Reformatie | 4 Pagina's