GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Veenhof over de preek van Prof. Haitjema.

We geven hier nog het slot van Ds Veenhofs artikel uit „Ons Kerkblad":

Na Christus' dood en opstanding is dus Mozes' gebed van Num. 14 onmogelijk geworden. Paulus herhaalt het dan ook niet. En zou hij minder zijn dan Mozes, minder liefde hebben voor zijn volk? Hij „bidt" die val niet „af", Hij aanbidt wel de diepte des rijkdoms beiden der wijsheid en der kennisse Gods, die den val van Israël heeft doen worden tot „rijkdom der wereld" en „rijkdom der heidenen".

Misschien vraagt iemand: maar is er dan nu, in de nieuwe bedeeling, niet een volk of een stam of iets dergelijks, dat min of meer met het Israël van het Oude Testament kan worden vergeleken?

Voor wie de Schrift kent — en gelooft! — is 't antwoord op deze vraag niet moeilijk te geven.

Breed en uitvoerig heeft Paulus daar over geschreven in zijn brieven. Er is geen volk meer met eenig voorrecht boven het andere ten opzichte van de genade van het Evangelie en de mogelijkheden voor het geloof daaraan.

Met groote ontroering ziet hij 't telkens weer en dankt er zijn God voor met heel z'n ziel, dat heel de wereld openligt voor den arbeid des Geestes, dat de Verbondsgemeenschap alle nationale grenzen overschrijdt, dat j in Christus jood is noch griek, dat Christus nabij is den Heidenen, die nu mede-erfgenaam zijn.

De middelmuur des afscheidsels (Prof. Greijdanus vertaalt: de scheidsmuur der omheining) tusschen Israël en de volken is geslecht. Geen volk heeft meer een voon-echt boven het andere. Er is geen woord Gods meer, heelemaal niet voor het uitsluitend blijven van den Heiligen Geest bij één natie, maar ook niet voor het altijd blijven van den Heiligen Geest in één volk.

Er is geen garantie meer, door God zelf gegeven, dat in éénig volk altijd Christusbelijders zullen zijn. We zien het, dat gansche landen, waar 't Evangelie eenmaal bloeide, zijn teruggevallen in het heidendom en we weten, dat dit voort zal gaan. Natuurlijk mogen we, moeten we vragen, smeeken of de HEERE ook in ons land een overblijfsel zal laten — maar 'n geheel van Mozes wordt dat nooit — juist die belofte, die God aan Israël had gegeven t.o.v. het voortbestaan van Israël als natie des Verbonds ontbreken ons. Er is geen „natie des Verbonds" meer. Er is ook geen natie, waarbinnen het altijd blijven bestaan van de bondsgemeenschap is beloofd.

Daarom, het gebed van Mozes uit Num. XIV, getransporteerd in onzen tijd, kan niet anders zijn dan het smeeken, het worstelen, het pleiten voor de bewaring der kerk tot den jongsten dag. Die bewaring is beloofd, die zal werkelijkheid eenmaal blijken te zijn, daarvoor kunnen en moeten we bidden met al de spanning van onze ziel.

Men zij voorzichtig met het trekken van ver­ Men zij voorzichtig met gelijkingen.

Het volk Israël, als natie van Jakob moet blijven bestaan, krachtens Gods Raad, zoo zagen we een vorige keer. Het moest tóch naar Kanaan, het was nu eenmaal bestemd voor groote dingen. Dat wist Mozes en daarom kon hij zoo vurig pleiten voor het behoud daarvan.

HieiTnee is evenwel lang nog niet alles gezegd. We moeten nog dieper op de feiten ingaan. Honderdduizenden immers zijn gevallen onder den toom Gods. Dit feit roept nu om nadere bezinning.

Ja, 't volk blijft bestaan, maar groote massa's vallen. C a 1 v ij n wijst daar nadrukkelijk op. Niet aan de afzondei'lijke personen, maar aan het geslacht is vergeving geschonken, zegt hij in zijn verklaring van dit Schriftgedeelte. Hij twijfelt er niet aan, of Mozes is „inzooverre" verhoord, opdat niet, door het verdelgen van het zaad van Abraham, het verbond Gods zou wegvallen. God heeft de vergeving zoo geleid, geregeld, getemperd, dat er een behouden nageslacht zou blijven.

Aan de ongeloovigen heeft hij evenwel het loon voor hun wederspannigheid uitbetaald. Zoo heeft deze wijze van sparen aan de goddelooze afvalligen geen voordeel opgeleverd: en toch heeft zij den weg geopend tot de vei-vulling van den eed der belofte.

Wat Calvijn hier zoo met nadmk naar voren brengt is voor de beteekenis van deze historie van groote waarde.

Het belijdt immers, dat de HEERE zelf een scheiding trekt dwars door het volk. Op het eene deel rust de toom Gods, op het andere ziet Hij in gunst neder.

Of eigenlijk moeten we dit anders zeggen. Die duizenden behooren niet meer tot het volk. Zij zijn de afgesneden takken.

Zij zijn geen „deel" meer van het volk. Zij staan er buiten. Het volk, dat is het nu nog zeer jonge geslacht van tvrintig jaar oud en daaronder.

Hier komt nu een zeer belangrijke wet des verbonds aan het licht.

Eeuwen lang zullen de Israëlieten en later de Joden betoogen, dat het verbond geheel gelijk is aan de natie van Israël. De gemeenschap met Jacob, de gemeenschap des bloeds, die is, zoo houden ze vast, beslissend voor de gemeenschap des Verbonds.

De bloedsgemeenschap, de nationale gemeenschap valt samen met de gemeenschap des verbonds.

En zie, nu reeds bij Kades, in de woestijn Paran, in den morgenstond van Israels geschiedenis, laat Jehovah zien, dat deze gedachte een waan, een leugen is.

Zeker de verbondsgemeenschap ligt nog wel b i n-n e n de nationale gemeenschap, maar ze valt er reeds nu niet mee samen. De verbondsgemeenschap is hier kleiner dan de bloedsgemeenschap.

Op dat feit werpt nu Hebr. 3 nog weer helderder licht.

Wanneer daar de vraag wordt opgeworpen, waarom deze Israëlieten niet konden ingaan in Kanaan, maar vielen in de woestijn, dan wordt er krachtig gezegd, dat ze niet konden ingaan wegens ongeloof!

Hier wordt dus die tweeheid, dat niet volkomen samenvallen van bloedsgemeenschap en verbondsgemeenschap gezien vanuit een ander gezichtspunt.

De Israëlieten denken, dat geboorte zonder meer beslist over het behooren tot, het ingezet zijn en het blijven bij het verbond des HEEREN.

Maar de HEERE laat volgens Hebr. 3 reeds hier zien, dat niet geboorte uiteindelijk beslist, maar geloof, geloof in den God des verbonds.

Wie niet gelooft, hoort niet tot het Verbond. Op hem rust de toom Gods. Hij is Verbondsbreker geworden.

Dit alles is voor de kwestie die ons bezighoudt, van het hoogste belang.

Hier wordt reeds in 't begin van Israels historie door den HEERE het machtige onderscheid getoond tusschen alle gemeenschap der wereld en de gemeenschap des Verbonds.

Alle andere gemeenschappen komen op uit den „natuurlijken" loop der dingen, ze behooren tot deze wereld. Ze komen daarmee op en gaan daarmee onder. Ze hooren alle tot het horizontale vlak van dit aardeleven.

Maar de Verbondsgemeenschap is van geheel andere structuur, die is niet een band uit en van de aarde, maar een gemeenschap des g e 1 o o f s, d.w.z. eerst een gemeenschap met den HEERE, een verticale gemeenschap dus, en daarna met hen, die een even dierbaar geloof deelachtig zijn.

Die gemeenschap des verbonds valt in de woestijn

nog wel binnen het volk Israël. Maar dat zal anders worden. Op den Pinksterdag gaat heel de wereld en alle volken open voor het verbond des HEEREN. Dan worden de grenzen van alle natiën overschreden, alle „scheidsmuren der omheining" vallen om. En de verbondsgemeenschap wordt gevonden onder alle rassen, natiën, volken en talen, al valt ze met geen enkele samen.

Evenwel wat op Pinksteren gezien wordt is niet volmaakt nieuw. Wie Num. li goed heeft gelezen, heeft daar de Pinksterwet reeds ontdekt.

Num. li zegt, dat de verbondsgemeenschap niet samenvalt met de grenzen van één bepaalde natie. Pinksteren vult aan, dat de verbondsgemeenschap niet samenvalt met de grenzen van eonige andere natie ter wereld.

Num. 14 zegt: de grenzen van de verbondsgemeenschap gaan dwars door de Israëlietische natie. Pinksteren vult aan: ze gaan dwars door alle andere natiën der wereld.

Daarom is het ook zoo zuiver gezien door D r Hoedemaker, als hij schrijft, dat deze „tijdelijke venverping" van het volk in zich bevat de aankondiging van de aanneming der heidenen.

Dr W. A. v. Es over kat en muis.

Dr W. A. van Es schreef verder in Geref. Ebl. Leeu-•vvarden:

Daarom zouden we, als grondslag voor een congres, als bedoeld is, voor de gedachte door Dr Schilder geopperd, zoo we hem tenminste goed hebben begrepen, „een nieuwe artikelenreeks over de dialectische theologie" op te stellen, niet veel gevoeld hebben.

Het lijkt ons niet wenschelijfc hierover breed te spreken, We ihebben veel te vaak gezegd, wat we wèl verlangden, dan dat we nu weer eens zouden moeten spreken over wat we ondersteld worden te verlangen. We zullen die aanhalingsteetoens maar niet al te nauwkeurig 'bezien; een aanhaling van wat we schreven, is hier althans niet. Als dr van Es dan ook verder schrijft:

We vinden dit, althans voor onze vaderlandsche Gereformeerde theologie veel te veel eer aan Barth en zijn theologie bewezen.

dan gaan we hier niet verder op in; het is niet eens noodig omdat een INTERnationaal congres nu eenmaal verder ziet dan „onze vaderlandsche gereformeerde theologie".... Voelt dr van Es zelf niet, hoe onzakelijk zulke afdoening van „een eeresöhuld" is?

Iets anders echter is, wijl 'h«t algemeen 'bedoeld is, bet volgende:

Laat men ook niet vergeten, dat men ook propaganda voor iets kan maken door er te veel over te spreken, of te schrijven. Ook al bedoelt men daarmede bestrijding. Men brengt dan onwillekeurig anderen onder den indruk: die Barthiaansche theologie moet toch wel gewichtig zijn, dat men het daar altijd over heeft. En men grijpt er naar, en suggestie doet vaak zooveel kwaad.

iH«t spijt me, dat dr van Es zulke dingen schrijft. Zelf verklaarde bij, de discussies over Barth niet meer te volgien. Maar dan moet bij niet beweren, dat aan anderen gesuggereerd wordt, dat het bartbianisme gewichtig is. Men kan zich alleen naaar suggereeren, dat bet niet gewiöbtig is. Wie den toestand kent, weet beter. Wie weet, wat er in de Herv. Kerk, bij bet „H. V.", bij vele gereformeerden — zelfs leiders — te doen is, weet beter. De aftakeling van ons gereformeerde en politieke leven gaat in vlug tempo, en dat is voor een niet zoo klein deel te danken aan het bartbianisme. En dan zulke stemmen?

Dr van Es vervolgt:

We vreezen dan ook, dat onze Gereformeerde theologie in den laatsten tijd veel te veel naar het altijd meer „filosofisch" dan „theologisch" Duitschland is, en wordt georiënteerd.

En wij vreezen, dat dit maar een looze bewering is. Wy vreezen, dat dr van Es hier de oogen sluit voor het feit, dat in den laatsten tijd door meer dan één juist een hernieuwde poging gedaan wordt, om duitsche en andere filosofie uit de gereformeerde theologie weg te werken; doch zulks dan onder de nog al eenvoudige erkenning, dat men daartoe dan eerst kennis ervan moet (doen) nemen. Wij vreezen, dat hier bij dr van Es de onbekendheid met den toestand (zie boven) weer eöhadelijk werkt, en dat hij voorts het oog sloot voor het feit, dat we — wat het verleden betreft — reeds jaren lang (b.v. in Dr Kuypers Encylopaedie) vete duitsche filosofen.... over het hoofd hebben gezien.

Voorts:

Veel goeds verwachten we daar niet van. De historie kan toch hierbij wel wat leeren. En waarom zou men dit ook doen? Daar zijn in onze nationale Gereformeerde theologie waarlijk belangrijke, het leven beheerschende vraagstukken genoeg, die om oplossing roepen. Reeds in '20 zijn er, in Leeuwarden, kerkelijk aan de orde gesteld. De Schriftkwestie. Het vraagstuk van de kerk. Van kerk en overheid. En dan nog zooveel meer. Daar is waarlijk nog werk genoeg aan den winkel. De apostel zegt: overwin het kwade met het goede" (Rom. 12:21).

Inderdaad — nog werk genoeg aan den winkel. Maar als men — b.v. inzake de kerk —daaraan begint en dan antwoord geeft op.... beweringen van dr W. A. van Es (hetgeen ik, zonder diens naam te noemen, terwille van de zakelijkheid, in „De Reformatie" deed voor enkele jaren) dan hoort men verder niets van de zaak, doch krijgt alleen maar dergelijke opmerkingen. En wat Rom. 12 : 21 betreft: ) in bet algemeen kan men slechts een vijand overwinnen, dien men raakt, en b. prof. Greijdanus in zijn kommentaar zegt, dat bet „kwade" hier bet zedelijk kwade is; dat overwinnen beteekent een voortdurend overwinnen (en dus nooit beweren: e stappen nu maar van bet cbapitre af), en dat „d oor h e t g o e d e" beteekent: oor middel van het heilzame, nuttige, doch als uiting van het zedelijk 'goede. Eindelijk:

Dit is ook hier van toepassing. Maakt uw nationale Gereformeerde theologie goed, gezond, en sterk, dan hebben we heusch zooveel kwaads niet van een Barthiaansche invasie te duchten. Als we het eens ronduit mogen zeggen (en we gelooven ook, dat we hierbij niet alleen staan, al zullen misschien anderen daar weer anders over denken); maar wij zouden zeggen: we voelen nog wel eens aan iets anders behoefte, dan aan dat altijd weer verslaan van den Duitschen professor, die immers reeds zoo dikwijls al „verslagen" is, en ook zelfs, naar men zegt, in Duitschland zelf weer uitgekinderd is. Sol toch zoo niet met den man. Het is toch geen spelletje van kat en muis.

Op deze woorden acht ik ten voUe toepasselijk, wat ds H. Knoop schreef in 'Delfshavenscbe Kerkbode:

Een enkel staaltje ten bewijze van, laat ik maar zeggen, onzakelijke polemiek, moge hier ter illustratie volgen.

In een der kerkbodes (met opzet laat ik namen weg) handelt een der redacteuren, in verband met het congres, over de bestrijding van de Barthiaansche theologie door Prof. Schilder.

'Hier baalt ds Knoop dan aan de laatste woorden van wat ik van dr van Es citeerde, om dan te concludeeren:

Zie, hier is de polemiek wel heel erg gederailleerd. En dat door een zoo scherpzinnig man als deze redacteur is. Want ieder, die de polemiek van Professor Schilder tegen de Barthiaansche theologie gevolgd heeft, weet, dat er van „sollen met den man, en een spel van kat en muis", geen sprake is, maar een in het strijdperk treden voor de waarheid Gods, die in de uitzichtlooze Barthiaansche theologie in het diensthuis wordt gehouden.

Daarom: onze polemiek zij wat zij wezen moet. En wanneer de polemiek haar hooge roeping verstaat: in het strijdperk te vechten voor wat waar en recht is en tegen wat verwarring sticht en verbindt en de zaak des Heercn in Wezen verderft, dan brengt zij op den duur een rijken zegen voor het kerkelijk en geestelijk leven, dan zullen later haar vruchten worden geplukt en dan mag onze Kerkelijke Pers gerust staan in het teeken der polemiek.

Voor dergelijke opmerkingen ben ik dankbaar. Dr van Es' opmerking over „kat en muis" is voor iemand, die de discussies niet meer volgde, al te lichtvaardig. Er zal dan ook een ander moeten komen, die de bewering overneemt, en dan wèl de discussies volgt, eer ik erop antwoord geef. Wie ook maar iets weet van Bartbs nieuwste dogmatiek, en van zijn invloed, en van de nieuwste front vorming in Nederlemd — welker feiten sprekend genoeg zijn — die schrijft zulke dingen niet. De eigen „theologie" sterk maken....

Maar heel die „sterkte" is denkbeeldig, als men niet verantwoording kan doen tegenover den V ij a n d.

Daarom zullen we kalm doorgaan, met dien vijand te rekenen, en tegenover hem bet gereformeerde denken te stellen, zonder ons te laten afhouden van dit werk door wie vandaag een doode prijzen, wijl hij den vijand opzocht en antwoord gaf, doch morgen een levende in datzelfde werk molesteeren. We zullen vervolgen.

K. S.

Dàt heb ik niet geweten....

We citeerden ds Kalkman inzake dat bekende congres. Even bet geheugen opfrisscben. Ds Kalkman had geschreven:

Het is dan ook wel wat spitsvondig om uit het deelnemen van deze mannen aan bet congres de conclusie te trekken, dat zij daarmede verklaren, dat prof. Haitjema zviiver gereformeerd is.

Ik antwoordde daarop:

Ook hier weer een strijden tegen denkbeeldige bezwaarden. Niemand heeft beweerd, dat deelneming aan het congres erkenning beteekent van iemands „zuiver" calvinist zijn. Allerminst „De Reformatie".

Ds Kalkman antwoordt thans:

Hoe weet prof. Schilder, dat niemand dit 'beweeid beeft? Het wordt wel degelijk beweerd, al is bet dan niet letterlijk in „De Reformatie". Men moet maar eens gaan praten met verschillende menschen. Er zijn, zooals me uit verschillende gesprekken gebleken is, vele menschen, die....

„Vele menschen, die....", en dan komt er weer wat Einders!

Het bliikt nu, dat ds Kalkman bet oog had op wat.... particulieren in gesprekken zoo al eens beweren.

Inderdaad, dat bij daarop het oog had, en niet op wat gedrukt is, dat heb ik niet geweten.

Geen wonder ook; bij' feliciteerde de congres-leiding, dat ze niet gezwicht was voor de opinie der bezwaarden.

Ik meende tot nu toe, dat ds Kalkman deze leiders alleen kón feliciteeren met een-niet-uit-den-weg-gaan voor wat VOOR bet congres in het PUBLIEK geschreven was.

Thans blijkt, dat ds Kalkman deze leiders feliciteert met het niet-uit-den-weg-gaan voor wat NA het congres door dezen en genen tusschen vier muren is gezegd.

Ik hoop, niet zóó gefeliciteerd te worden.

Maar wèl is zulk een antwoord voor mii aanleiding, om verder met ds Kalkman over deze zaak niet meer te handelen. Het is mij te kras. Ds Knoop schreef:

In de polemiek over het bekende congres van „Calvinisten", een polemiek om den grondslag, dus om wat waar en recht is, is het weer duidelijk gebleken hoe onzakelijk er vaak gestreden is en hoe onzuiver de dingen gesteld zijn. Ik kan daarom begrijpen, dat Prof. Schilder in „De Reformatie" van de vorige week in verband met een door hem afgewezen beschouwing over bet congres, de verzuchting slaaikt: dat zóó door een enkelen Kerkbodeschrijver geschreven wordt, is wel een bewijs van de ontstellende onzakelijkbeid, waarmee men bier een kwade zaak heeft willen goedpraten.

.... Het geheel der discussie is een bewijs van den achteruitgang van ons leven.... onze omgang wordt er niet beter op (curs. van mij. Kn.)

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's