GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKLIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKLIJKLEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Benoeming kerkelijk hoogleeraar.

Het trekt algemeen de aandacht, dat de sj'uode van de Hervormde Kerk iu een buitengewone zitting tot kerkelijk hoogleer aar benoemd heeft dr Bcrkclbach van der Sprenkel. Met hem stonden op de nominatie dr Oortlauys en ds Noordmans.

Er wordt van confessioneele zijde op gewezen, dat de benoemde behoort tot de ethische richting. Eu dan rijst de klacht, dat de confessioneelen ten onrechte voorbijgegaan zijn in de benoeming. Weer is een etliischc benoemd. De confessioneelen hebben slechts één kerkdijken lioogleeraar; men meent, dat het passeeren van de confessioneelen hen dus verongelijkt.

Ons persoonlijk kan de benoeming niet verwonderen, en allerminst, op het standpunt van de „confessioneelen" zelf, als een kerkelijke zonde tegen deze kerk-parlij op wetenschappelijk gebied worden aangemerkt. Want wat is eigenlijk in theologisch opzicht confessioneel? De eenige confessioneele hoogleeraar is prof. Haitjema. Maar zijn theologie is geïnspireerd door Barth. Welnu, deze confessioneele hoogleeraar heeft, nog vrij kort geleden, een bundel studies helpen uitgeven onder titel: „De Openbaring der Verborgenheid". Onder de medewerk kers behoorde ook dr Berkelbach van der Sprenkel. Deze heeft dus met dr Haitjema zich in zekeren zin vergezelschapt. En het was niet maar een losse samengang voor een oogenblik; want het boek stelde de vraag, wat men heeft aan de idialektische theologie. Alle medewerkers hebben zich natuurlijk kunnen vinden in de inleiding van dr M. C. Slotemaker de Bruine, die in zijn voorrede bericht heeft, dat de schrijvers van de verschillende artikelen in dezen bundel elkaar gevonden liebben in hun diepgaande dankbaarheid voor de dialeklische theologie. Niet alleen dit wijst op een nauwen structureelen samenhang, maar ook de andere uitspraak van de voorrede, die wij hier even citeeren: „Wanneer de bonte samenvoeging van onderwerpen onder het ééne gezichtspimt dezer kritische theologie gewelddadig mocht blijken, gezocht of zelfs maar begrijpelijk zonder innerlijk noodwendig te zijn, dan zou de geestelijke beweging, waar het hier/ om gaat, geoordeeld zijn. De innerlijke eenheid van de hier voorgedragen vizie op dogma, schrift, kerk, en haar velerlei aktiviteit, raakt de kern van de zaak. Dat beteekent niet, dat de schrijvers tezamen die eenheid in allen deele belichamen — de artikelen zijn zeer verschillend van toon en opzet — maar dat deze eenheid in hun arbeid richtend (in tweeërlei beteekenis) doorbreekt." Opgemerkt wordt, dat de opstellers van dezen bundel allen teren op „datgene wat het hart is van de dialektische theologie". En verzekerd wordt, dat de auteurs zich verzetten willen tegen invloedrijke denk-richtingen in het nederlandsche christelijke leven, met name tegen bepaalde trekken iu de ethische en neo-calvinistische theologie. Tegenover den „beschouwingsrijkdom" en de „beschouwings-vastheid", die er in verscholen liggen, willen zij front maken, „teruggewezen" als zij zich achten „naar een ai-moede en een dwaasheid die aanwijzing zijn van een dieper prijsgegeven z ij n in Gods openbaring".

Het valt m.i. niet meer in te zien, welk onrecht men aan de confessioneelen doet, wanneer een man, die, tot nu toe als ethisch kon worden aangediend, maar intussclien opgenomen is in een nieuw front dat dr Haitjema zelf mee hielp vormen, als hoogleeraar benoemd wordt. Het getal der „ethische" lioogleeraren is vermeerderd; inderdaad. Maar het getal van hen die „met recht" confessioneel kunnen heeten, althans met hetzelfde „recht" als dr Haitjema, ook. Slechts wij toch ontkennen dat „recht". Men vergete niet, dat heel de theologische groepeeringswijze in de laatste jaren anders geworden is. Rekent men voorts met de leeftijden en met de academische vorming bij het drietal candidaten, dan komt ons op het standpunt van de Hervormde Kerk de benoeming alleszins logisch voor.

Wij zeggen dit niet, om ons in te laten met zaken van de Hervormde Kerk, doch alleen om er op te wijzen, dat men van een synode, laat staan van een Hervormde synode, niet eischen kan, verschillen, die intusschen praktisch imaginair geworden zijn, nog steeds in rekening te brengen, als waren zij werkelijk. De Hervormde synode heeft het recht, zich te richten naar dezelfde front-wijziging, ook voor zoover ze de „confessioneelen" in hun relatie tot de „ethischen" betreft, als welke de als confessioneel bekend staande noogleeraar Haitjema gewild'heeft. Waarom zullen de hoogleeraren onderscheidingen uitwisschen, en hun benoemers ze handhaven? In hel algemeen gesproken hebben de confessioneelen zichzelf als welenschappelijk-theologische richting opgeheven. Hoogstens kan de naam „confessioncer' nog een zekere probleemstelling inzake het hervorm d-k e r k e 1 ij k vraagstuk bij den drager van dien naam doen vermoeden. Maar een kerkelijk hoogleeraar is er tenslotte, om theologie te docecren, en niet om een nuance te zijn in den kerksti-ijd. En bovendien: „toevallige" schreef dr Berkelbach van der Sprenkel in het genoemde boek JUIST over de KERK. Wat willen de partijgenooten van prof. Haitjema nog meer? ?

Onlangs is een congres gehouden, dat dr Haitjema als gereiormeerd-in-wijderen-zin heeft aangediend. Het orgaan der confessioneelen vond dal prachtig, dankte God, en sprak van zegen. Lieve mensclien, zou men zeggen: waarom is dan di- Berkelbach van der Sprenkel niet in wijderen zin confessioneel te noemen? Men zou dit óók aan anderen willen vragen, die dit congres verdedigden, en nu de confessioneelen beklagen.

Men ziet: de dingen werken door. De wereld wordt hoe langer hoe onbezwaarder. En de boom der bezwaren wordt dus hoe langer hoe dikker.

En nü is het al zóóver, dat men, om te weten, wat ©en confessioneel toekomt, niet vraagt, of zijn hoogleeraren de confessie trouw blijven, maar of ze vaak genoeg een hoedemakeriaanschen term (b.v. „heel de kerk en heel het volk") hanteeren.

Elk geslacht krijgt de congressen, die het verdiend neeft, en elke congresganger de professoren, die hij verdiend heeft. Wie God dankten voor dat congi'es, moeten Hem nu óók danken voor dézen professor, die (inzake de KERK nog wel) schrijft a la dr Haitjema.

/ „Een zekere heer J. C. Sikkel."

Het orgaan der N. S. B. is zóó goed thuis in de christehj'ke, daartoe nederlandsche samenleving, dat het, in een uitgave van Patrimonium een citaat van den reeds lang overleden ds J. C. Sikkel aantreffende, uitvaart tegen „zekeren heer J. C. Sikkel", die anno 1935 iets „schrijft". Tevens beweert bet, dat het blad gefinancierd wordt — zoo althans ongeveer — door buitenlandsch „grootkapitaal".

D© heeren kennen blijkbaar nóch onze „kleine luyden" in hun geloofs-offer, nóch onze voortrekkers in hrm geloofsmoed. G©en wonder ook: ze worden met Hegel gevoed. En straks halen ze misschien — precies als d© buitenlandsche grossier in mythen — kameraad Alfred Rosenberg — den middeleeuwschen mysticus Ecfcehardt voorden dag. Hegel heeft dat trouwens óók gedaan. Zoo zijn onze „nederlanders par excellence" —

K. S.

•^ Uit den duitschen kerkstrijd.

Men heeft ons gezegd, dat de strijd, dien de belijdende kerkgemeenschappen in Duitschland tegen de door de rijksregeering ondersteunde rijkskerkleiding (rijksbisschop MüUer, vroeger ook Jaeger) tot behoud hunner kerkelijk© zelfstandigheid ©n vrijheid te vo©r©n hadden, in vrede ver hep en dat de bezwaren der belijdenis-getrouwe kerken meer en meer werden ontzien. In duitsche boekwinkels kan men trouwens dezer dagen een geschriftje geëtaleerd zien, dat op het titelblad den „keriLvrede" aankondigt.

Hoe ver evenwel deze kerkvred© nog uit het gezicht ligt, moge uit het volgende voorval blijken.

Kort geleden pleegde in één der rijkslanden een predikant zelfmoord (indien althans niet aan een ongeval te denken is). Eenigen tijd daarvóór was deze predikant geschorst geweest door zijn landsbisschop (iemand, die da.ppeT en eer^jk tegen den ijjksbisschop, dien door de reeeering ondersteundeia geweldpleger op de kerk, had gestreden en een tijdlang onder politiebewaking had gestaan ). Die schorsing had niets te maken gehad met het feit, dat de predikaiit-in-kwestie aanhanger was van het régime-Muller, en dus van de beweging der z.g. „duitsche christenen", doch was geschied wegens onregelmatige en ontoelaatbare en met de goed© trouw in een geordend kerkelijk leven onvereenigbare handelingen. Zijn tractement en woning waren hem ten volle gelaten. De behandeling was alleszins mild geweest; zoo was b.v. trots de schorsing het preeken op Kerstfeest toegestaan geweest. Nadien had de predikant ingezien, verkeerd te hebben gehandeld. In een in dankbaren toon gestelde brief — welks tekst ik heb hooren lezen — had hij tegenover den landsbisschop ongelijk erkend. Daarna was — in afwachting van verder te nemen besluiten — door dezen bisschop tot den predikant in vriendelijken toon een herderlijk schrijven gericht. Overwogen werd, de schorsing — die trouwens toch niet in afzetting, doch in verplaatsing zou geëindigd zijn — te veranderen in een ziekteverlof, dat inmiddels wegons reeds tevoren gebleken storing van het zenuwleven was wenschelijk geworden. Na eenigen tijd was toen de zelfmoord — ondersteld, dat het inderdaad dit geweest is — gevolgd. Van de zijde der landskerkregeering was daartoe niet de minste aanleiding gegeven; de daad kan slechts uit gestoord zennwleven verklaard worden.

Hoewel de weduwe een zoo weinig mogelijk omslachtig© of geruchtmakende begrafenis wenschte, heeft inmiddels deze plechtigheid twee uur en ©en kwartier geduurd. Want het geval is op weerzinwekkende wijze uitgebuit voor kerkpolitieke propaganda. De rijksbisschop — een man, die door vrijwel niemand van belijdend-kerkelijke zijde erkend wordt, en toch maar in zijn ambt blijft — kwam in hoogst eigen persoon voor de leiding der begrafenis (in het territoir van den landsbisschop) over en maakte er een zeer verre reis voor. Hij hield een rede; het zelfde deden een predikant, die voor de z.g. „duitsche christenen" en voor den rijksbisschop op min fraaie wijze propaganda maakt, alsmede een hoogleeraai' in de „praktische theologie" te Jena, eveneens ijverig woordvoerder der „duitsche christenen". Deze drie hebben aan hel graf van moord gesproken, publiek. Eén van iien vergeleek het geval van den predikant mei dat van dien soldaat in den oorlog, die bij een gasaanval, ziende dal een gaswolk naar hem toekwam, zich een kogel door hel hoofd joeg: die dood - — aldus de redenaar — was dus ook geen eigenlijke zelfmoord; de schuld lag bij de anderen. En in dien geest werd dan verder gesproken. De zelfmoordenaar werd als de „eerste doode" dezer „beweging" verheerlijkt; hij was een „martelaar" van de „duitsche christenen".

Dergelijke propaganda, op zichzelf reeds weerzinwekkend genoeg, wordt te meer afschuwelijk, als men bedenkt, dat de beweging der „duitsche christenen" schier overal achteruitgaat, en feitelijk verdwijnende is '•), doch dat niettemin de anderen, die zóó grof door mede-christenen belasterd worden, de aan banden gelegde pers niet kunnen gebruiken ter zelfverdediging. Inderdaad, nier denkt ieder aan „wapenen, die vleeschelijk zijn". Wal blijft er zoo over van de kerkelijke vrijheid, van het recht in de kerk? 2)

Mogen dergelijke toestanden ons waarschuwen tegen soortgelijke gevaren. Laai ons de vrijheid bewaren, en niet een politieke beweging steunen, die in Nederland gelijke vrijheidsberooving van de kerk in de hand zal moeten v; erken, krijgt ze ooit de macht in handen, en politieke vrienden op hun post zal laten, ook al heeft do kerk zelf hun verdwijning duidelijk en metterdaad geloond te verlangen.

Doch laat ons niet alleen tegen de politieke verwanten dezer „duitsche christenen" en der hen prolegeerende regeering ons schrap zetten. Laten de christenen, de menschen der kerk, ook voor zichzelf toezien. Laten de kerken, die een belijdenis zéggen te hebben, deze ook eerlijk handhaven, of ze wijzigen. Men krijgt den indruk, dat er belijdende kerk-groepen in Duitschland zyn, die thans de belijdenis weer zeer scherp accenlueeren, ja zelfs— b.v. in de verhouding lulherschgereformeerd — coufessioneele verschillen uiterst en onnoodig scherp toespitsen, terwijl ze enkele jaren geleden daar iiiel aan dachten, en gemoedelijk b.v. tusschen lulherschen en gereformeerden allerlei ruil- en gemeenschapsverkeer in de hand 'werkten. Wie bijtijds zijn belijdenis handhaaft (en niet, zooals in de Herv. Kerk ondanks Hoedemaker gebeurt, ze „op sterk water" zet!) die zal ten eerste niet noodeloos verschillen moeten toespitsen (want de waarlijk zichzelf zijnde, die kan irenisch zijn), en ten tweede zal hij niet een belijdenis als wapen waardeeren in oorlogslijd, die hij eersl liet verkommeren in vredestijd.

Tenslotte: nu we toch over den duitschen kerkstrijd spreken, zij vermeld, dal volgens de „Easier Nachrichten" van 14 Jan. '35 de „Köllnische Zeitung" in haar editie van Zaterdagavond 12 Januari j.l. (vlak vóór de volksstemming in hel Saargebied) de voorstelling ingang heeft willen geven, alsof Karl Barlh om andere redenen is ontslagen dan om de kwestie van den eed van trouw aan Hitler. De „Easier Nachrichten" bewijzen met officiëele citaten, dat dit onjuist is. Het is goed, dal dit orgaan dit doet; want de kwestie moet niet vertroebeld, doch zoo scherp mogelijk gesteld worden. Dan kan men ook in Nederland te beier op zijn hoede zijn legen de invloeden der fascisten en nationaal-socialisten, die de kerk zullen móéten tyranniseeren (en veel meer dan de kerk), willen ze hun grondbeginselen getrouw blijven.

K. S.

P. S. Dit artikel bleef verleden week wegens plaatsgebrek liggen.

Jaarboek Gereformeerde Kerken.

Bij de firma Oosterbaan & Le Cointre te Goes verscheen, mooi op tijd, het Jaarboek der Geref. Kerken, onder redactie van dr Rullmann en nog iemand.

„Mooi op tijd"; niet ieder zal dat toegeven. Onlangs n.I. is de wenschelij'kheid uitgesproken, bet boek later te doen verschijnen, teneinde nog enkel© gegevens te kunnen verwerken, die de kerkeraden eerst kunnen verstrekken na de jaarwisseling. Met dit verlangen — misschien mag ik dit wel even hier opmerken — is ernstig rekening gehouden. Maar d© nadeelen, die zulk ©en uitstel mee zou brengen, zij'n grooter gebleken dan de voordeelen.

Het boek bleef zij'n bekende üideeling behouden. De gegevens zij'n met zorg verzameld.

Die „In Memoriams" — inzoover ze mogelij'k waren 1) — bevatten veel dankbai'e berinneringen.

Dr Rullmann schreef zij'n gewon© jaaroverzicht. Het eindigt met ©en zucht. Die zucht bewijst de eenheid der redactie. Een verblijdend teeken dus voor wie de eenheid gaarne in d© aanschouwing ziet.

Wie in het kerkelijk leven mee wil doen, zal het boek niet kunnen missen.

K. S.


1) Hun invloed taant ziender-oogen. De kerken, welker leiding den rijksbisschop weigert te erkennen, zijn voller dan ooit.

2) Tegenwoordig hangt feitelijk heel het kerk-regiment in de lucht. De rijksbisschoppelijke verordeningen dienaangaande moesten worden ingetrokken als illegaal, en sedert hangt de nieuwe kerkopbouw nog in de lucht; wie beter willen, kunnen niet, wie kunnen, willen niet goed. Wat er gebeuren zal, is nog in hooge mate onzeker.

1) Enkele overleden predikanten hadden bezwaar tegen een „in memoriam", aan hen gewijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKLIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's