GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groüte Tuflor-Figursn.

(Scbetsen uit den tUd fler Reformatie in Engeland en Schotland.)

VIL

De Nieuwe Staatsman.

Mommsen, de groote geschiedschrijver, heeft eens gezegd, dat, wanneer een tijdperk der historie zich gaat afsluiten, er altijd nog een laatste groote figuur schijnt te moeten komen, die er nog toe behoort, opdat het tijdperk niet zonder eer en waardigheid zou verscheiden.

Die laatste groote figuur van het Middeleeuwsche Engeland was Sir Thomas More^ de martelaar voor de zaak van de, Roomsch-Katholieke Kerk onder de signatuur van het Pausdom.

Natuurlijk is er eigenlijk geen datum, geen jaartal te geven, waar het eene tijdperk der geschiedenis eindigt en het andere begint. De overgang is nu eens sneller, dan langzamer, maar voordat men voorgoed van een nieuw tijdperk kan spreken moeten er noodzakelijkerwijze jaren, misschien eeuwen van overgang zijn.

Toch zijn er punten, waarvan men zeggen kan: hier wordt de overgang gemarkeerd.

Zoo zou men in de Engelsche geschiedenis het jaar 1532 als een dergelijk punt kunnen aanmerken: toen de geestelijkheid van Engeland zich onderwierp aan de opperheerschapipij des Konings in kerkelijke zaken en den volgenden dag More zijn ontslag nam als Kanselier. Hij leefde nog 3 jaar, voordat hij met Fisher de martelaarskroon voor zijn overtuiging aanvaardde (thans 400 jaar geleden, vandaar de aanstaande heiligverklaring), maar de crisis valt in 1532.

De Renaissance en Reformatie brachten, bij de afbrokkeling der Middeleeuwen, in de Nieuwe Geschiedenis de opperhoogheid van het wereldlijk gezag over de Kerk. Dit was in Engeland de consequentie van het streven van den despotieken Hendrik VIII naar de alleenheerschappij over alle ding in zijn „kleine eiland", Engeland. Practisch kwam het daarop neer, en was Hendrik VIII dus een exponent van de humanistische staatsvergoding der 16e eeuw, dat wil bij hem zeggen het ego-centrische, hooggevoelende machtsbewustzijn van den man in wien de staatsmacht was be- Uchaamd: den vorst, die tevens „Führer" was.

Maar Hendrik VIII had een „Middeleeuwsch" geweten en viel intuïtief terug in de Middeleeuwsche sfeer, zoodra dat kon zonder schade voor zijn eigen macht. Hij was een grens-mensch, echt een man van den overgangstijd. Dat zou het gevaarlijke element worden voor den man, die na Thomas More het schip van staat voor Hendrik ging sturen: Thomas Cromwell, die geheel behoort lot den modernen tijd; de „Nieuwe Staatsman".

Wanneer ik Thomas Cromwellj den man van den nieuwen tijd, zoo stel tegenover Thomas More, den laatsten grooten vertegenwoordiger der Engelsche Middeleeuwen, - dan, wil dat niet zeggen, dat de laatste geheel tot die Middeleeuwen behoorde, zooals dat b.v. van een Thomas Aquinas of Duns Scotus gezegd kan worden. Natuurlijk niet. Hij was immers een Humanist en de schrijver van Utopia. Maar in zijn levenshouding, zijn ascetisme en Beiging tot het kloosterleven, zijn politiek, zijn standpunt in de godsdienstige beroeringen van zijn tijd, behoort hij ten slotte, als we in dezen overgangstijd een scheidingslijn willen trekken, aan den kant der Middeleeuwen, en niet aan dien der Nieuwe Geschiedenis.

Tegenover hem stellen we Thomas Cromwell. Hij was de nieuwe man, de man der toekomst, de eerste leider van den Engelschen staat die geheel was doortrokken van den geest van den nieuwen staat, van de nieuwe monarchie waarvan in Engeland de grondslagen waren gelegd door Hendrik VIII, de moderne staat die zich als een blinde kolos met schokkend geweld had verheven uit de convulsies van de huwelijksverwikkelingen en machtswellust van Hendrik VIII, en die nu van Thomas Cromwell een denkend hoofd en ziende oogen ontving. In één woord: de Nieuwe Staatsman (die van het seculaire, bureaucratische type) had gekregen de leiding van den Nieuwen Staat.

Foxe heeft Tliomas Cromwell in zijn martelarenboek opgenomen onder de Protestantsche martelaren. Dit is nauwelijks te rechtvaardigen. Wel zocht hij steun bij de Protestanten, omdat hij van dezen wederkeerig steun meende te kunnen verwachten voor zijn Nieuwen Staat, en ook uit overwegingen van buitenlandsche politiek; wel beval Hendrik, door zijn oogen ziende, dat er een Bijbel moest zijn in iedere parochiekerk en dat het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden bij den dienst moesten worden gezegd in het Engelsch; maar de kern van het geloovige Protestantisme: de eisch van gehoorzaamheid aan Gods wil, zooals Hij dien heeft geopenbaard in Zijn Woord, was hem zelfs in theorie vreemd: hij ook kende een god, maar dat was de Staat, en de incarnatie van zijn afgod was Hendrik VIII, zijn meester. Waar het hxm belangen betrof, „had hij geen hart en geen geweten en geen godsdienstig geloof; geen man was meer bezeten door den demon der 16e eeuwsche staatsvergoding dan hij".

Hij had een wonderlijken levensloop. Zijn vader, die de uiteenloopende bedrijven van brouwer, smid en voller beoefende, had een slechte reputatie. Men zegt dat Thomas twist kreeg met zijn vader en naar Italië vluchtte, waar hij zijn avontuur zocht als soldaat. In Florence trok een bankier zich zijner aan. Later vinden we hem als koopman te Antwerpen. In 1510 zond een gilde te Boston, een plaatsje aan Engelands Oostkust, iemand naar Rome, om van den Paus zekere aflaten te verkrijgen voor het gild. Men haalde Thomas Cromwell over om dien man te vergezellen, en Cromwell toonde reeds hier zijn reaal-politieken aanleg: Paus Julius II werd bewogen het verzoek der Bostonianen in te willigen doordat Cromwell den Heiligen Vader op het juiste oogenblik een doos met extra lekkere bonbons offreerde!

Er zijn lichte aanwijzingen dat hij in 1512 in Middelburg geweest is. Hoe dit zij, kort daarop vinden we hem in Londen, waar hij na 1520 invloed krijgt op aanzienlijke lieden door hun geld voor te schieten: hij oefent dus, evenals Shakespeare na hem, het weinig eervolle bedrijf van woekeraar uit!

Ook weet hij in de gunst te komen van Kardinaal Wolsej', en als deze „almachtige" minister in 1525 eenige kleinere kloosters opheft om met de inkomsten daarvan Cardinal's College (Christ's College) te Oxford en de Latijnsche School te Ipswich, Wolsey's geboorteplaats (beide stichtingen van den Kardinaal), te begiftigen, gebruikt hij ter afwikkeling dier zaken, en ook als opzichter over den bouw te Oxford en Ipswich, den onmeedoogend strengen, maar steeds voor omkooping open staanden Cromwell, wien niets ontgaat, en die zich oen uiterst bekwaam werktuig toont in de handen van den grooten Kardinaal.

Toen Wolsey viel, reed Cromwell van diens landhuis naar Londen, naar het hof, om zijn diensten aan te bieden. Hij begreep heel goed, dat het voor hem was „er op oT er onder", zooals hij het zelf uitdrukte.

Men zag, hoe nuttig deze niets ontziende burgerman met zijn vlijmscherp verstand en machtige welsprekendheid kon zijn, en verschafte hem een zetel in het Parlement, waar hij een geweldige redevoering hield tegen de „Bill of Attainder" i) tegen Wolsey, met een daaraan evenredig resultaat: het wetsvoorstel werd verworpen; dit was in overeenstemming met den wensch van Hendrik VIII, die wel den politieken val van zijn voormaligen gunsteUng had gewild, maar dit ook genoeg vond; toen (in 1529) nog, tenminste.

Tijdens het Kanselierschap van More komt Cromwell dan steeds vaster in het zadel, hij schrijdt van de eene waardigheid naar de andere, en toont zich een nimmer falend werktuig ter uitvoering van Hendriks oogmerken.

Twee jaar nadat More zijn ontslag heeft gevraagd is Cromwell de leider der Engelsche politiek (1534).

Het groote werk dat Cromwell voor zijn koninklijken meester had te doen was de opheffing der kloosters, en de beschikking over en de regeling van

het bezit dier kloosters. Daartoe werd hij benoemd tot inspecteur-generaal der kloosters (1535) ^en een jaar later tot vicaris-generaal van den Koning in „geestelijke zaken". Onder Wolsey had hij geleerd kloosters te lianteeren en de hem nu opgedragen taak voerde hij met meedoogenlooze doeltreffendheid uit.

Op zich zelf was dit geen zaak, die hem zijn populariteit had behoeven te kosten, gesteld dat hij die ooit gehad had.

Want de klachten over het leven der monniken waren luid en fel geweest reeds sinds de 14e eeuw: we beluisteren ze in Piers Ploughman, in het fijne spel van Chaucers humor, in de direct tot het volk sprekende redevoeringen van iWyclif en zijn Lollarden. En daarna was het er niet beter op geworden. We herinneren ons Colets stoutmoedige rede tot de Bisschoppen en Abten zelf en sindsdien waren er „oneindige protesten" opgegaan in het Lagerhuis tegen de geestelijkheid, tegen de Kerk.

Die klachten van het Parlement kwamen Hendrik uitstekend te stade bij zijn streven naar de suprematie in kerkelijke zaken. De kloosters vormden niet alleen een corruptief element in den laat-Middeleeuwschen staat, maar ook een macht in staat en samenleving waarvan hij zich wenschte te ontdoen; en bovenal: met hun ontzaglijke rijkdommen vormden zij een welkom middel om de bij den dood van Hendrik Vil zoo rijk gevulde schatkist, waarvan nu de bodem reeds zoo lang te zien was, opnieuw overvloedig te voorzien: Cromwell bralde dat hij Hendrik VIII tot den rijksten vorst der Christenheid zou maken. Hij formuleerde de desbetreffende wetten, die door het Parlement gaarne werden aangenomen, omdat het tegen de gehate kloosters ging.

Snel en doeltreffend waren de maatregelen van den gewetenloozen, koelbloedigen, krachtigen en bekwamen minister. In enkele jaren was het geweldige werk der confiscatie, der valuatie en distributie der enorme, over het geheele land verspreide, kloosterbezittingen afgeloopen, en waren de voormalige abdijen bezig gemetamorphoseerd te worden in landhuizen — ïudor-landhuizen! — dier hovelingen en gunstelingen van Hendrik VIII en Cromwell, die, het dichtst bij het vuur zittende, gebruik hadden gemaakt van de zeer matige prijzen waarvoor de rijke landgoederen welke er bij hoorden, zoo plotseling en ongedacht voor hen in de mai*kt waren gekomen. Het is dan ook niet voor niets dat zooveel oude Engelsche landhuizen den naam „Abbey" of „Priory" dragen.

Cromwell was nu machtig en rijk. Hij werd Baron Cromwell, tenslotte zelfs Graaf van Essex. Zijn saaie, onbenullige zoon trouwde een Seymour; de derde koningin van Hendrik VIII (na de onthoofding van de trouwelooze Ann Eoleyn, moeder van Elizabeth), de vrouw die hem eindelijk een zoon, Eduard VI, had geschonken, maar in het kraambed was gestorven, was óók een Seymour geweest: Jane Seymour.

Maar de machtige minister was eenzaam en gehaat. De Bisschoppen l> ogen en vleiden, maar hoopten hem al hun vernederingen betaald te kunnen zetten. De zonen der hooge huizen profiteerden van hem en zijn politiek, maar verachtten en haatten hem als parvenu. Allen vreesden hem omdat hij te veel van hun geheimen wist, ook wat betreft hun financiëele transacties. En de vrees verscherpte den haat.

Hij had slechts één vriend: Cranmer, den Aartsbisschop van Canterbury, den vriend der Protestanten, die voor dezen veel van den Lord Privy Seal (Geheimzegelbewaarder), zooals Cromwell in den regel genoemd werd, verwachtte. Maar wat kon een man die alleen naar het doel, niet naar de middelen keek, verwachten van een weifelenden priester, die bij zijn 'beslissingen in de eerste plaats rekende met godsdienstige overwegingen, welke geheel lagen builen den in den grond a-religieuzen geest van dezen modernen reaalpoliücus, den Lord Privy Seal?

Het werd een politiek duel tusschen hem en den leider der kerkelijke partij, Gardiner, Bisschop van Winchester. Als vanzelf werd Cromwell er toe gedreven niet alleen in Engeland zelf de Protestanten te begunstigen, maar ook in zijn buitenlandsche politiek aansluiting te zoeken bij de Protestanten: de Luthersche rijksvorsten in Duitschland.

En hier beging hij de kardinale fout van zijn leven, niet alleen omdat Hendriks in den grond Middeleeuwsche geeslesinstelling zich daar instinctmatig tegen verzette (had hij ook niet zelf geschreven tegen Luther? ), maar inzonderheid omdat het gevaarlijk was zich met de emotioneele zijde van Hendriks leven te bemoeien. En dat deed Cromwell. Hij bracht 's Konings huwelijk met Anna van Kleef tot stand, maar Hendrik vatte dadelijk een tegenzin tegen haar op: haar door Holbein geschilderd portret was al te zeer geflatteerd geweest. Beide partijen maakten rechtsomkeert: de hertog van Kleef verzoende zich met Karel V, en Hendrik verstootte Anna. Cromwells buitenlandsche politiek viel in duigen. En zijn meester kon hem missen: de zaak der kloostergoederen was geregeld.

Nu sloegen zijn vijanden toe. Cromwell ging naar den Tower, waar nog zijn diensten gevraagd werden voor de ontbinding van 's Konings huwelijk met Anna van Kleef. Tot het laatste gehoorzaamde hij zijn meester, en in hem zijn afgod den Staat, den almachtige. Toen legde hij het hoofd op het blok, betuigende te sterven in het geloof van zijn meester. Geen Protestantsch martelaar is hij, maar een martelaar voor de 16e eeuwsche idee van de staatsalmacht, die ons, 20e eeuwers, zoo heel veel te zeggen en te leeren heeft.


1) Voorstel van het Parlement om iemand een onteerende straf op te leggen, zonder beroep op een gerechtshof.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's