GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geestelljk-zedelljke zijde van bet Werkloozenvraagstuk.

II.

Verdere geestelijk-zedelljke gevaren.

Vóór wij spreken over wat wij voor de werkloozen geestelijk kunnen doen, moeten wij toch nog dieper op de geestelijk-zedelijke gevolgen der langdurige werkloosheid ingaan.

Want behalve de genoemde rechtstreeksche gevolgen, zijn er nog vele andere, die misschien niet zoo dadelijk merkbaar worden, maar toch wel terdege dreigen.

Zeker, de omstandigheden maken den mensch niet.

Ik denk aan dat mooie woord van Pierson tegen Troelstra. Troelstra verdedigde de stelling, dat armoede de hoofdoorzaak, zoo niet de eenige oorzaak der prostitutie was. Pierson antwoordde:

„Ik heb groote sympathie voor uw medelijden met de armen, maar wat ik u verwijt, is dat gij geen eerbied voor hen hebt. Wie verkondigt, dat armoede steeds bij vrouwen en meisjes tot prostitutie moet leiden, beleedigt deze vrouwen." i)

Dat is zeer zeker volkomen juist, en vele van onze werklooze jongere en oudere menschen weten zich dan ook in Gods kracht staande te houden. Doch ontveins het u dan ook geen oogenblik, hoeveel geestelijke kracht hiervoor noodig is. Hier is het zeer zeker waarachtig: niet ik, maar de genade Gods, die met mij is.

De werklooze is straks tot zoo weinig meer in staat. Hij wordt immers geheel lusteloos.

Men zegt wel eens: hoezeer konden deze menschen nu hun innerlijk bezit verrijken door het bestudeeren van de boeken over onze beginselen.

Men hoort een dominé klagen: „werkten déze jongens nu maar eens hard voor onze jeugdvereenigingen, maar de meesten krijg je er niet, en ze kennen hun vragen op de catechisatie nog ternauwernood. Gelukkig er zijn een paar anderen."

Goed, maar bewonder die anderen dan ook dubbel en dwars. Want daar zit wat in! Om zichzelf te blijven ontwikkelen en het zelf-respect te handhaven in zulke omstandigheden.

Die hebben meestal een verstandige moeder, die „veel vergeeft en niet verwijt". Maar hoeveel van dergelijke moeders zijn er?

Men, kan immers bijna tot een stelregel maken: jjhoemeer vrije tijd, tot hoe minder in staat." ^)

Dezen winter heb ik velen leeren kennen in een tehuis voor werkloozen. 's Morgens kon men er gezellig bezig zijn met spelen, er zitten praten of lezen en allerlei knutselwerkjes doen. 's Middags werd er driemaal per week voor meerdere ontwikkeling gezorgd door lezingen, films, causerieën, excursies enz..

Een goede 80 kwamen er 's morgens geregeld stemDelen. Hoe viel het ons tegen, dat maar een enkele aan de werkbank ging staan, om eens een aardig gebruiksvoorwerp te maken. Ook een lezing van een technisch bekwaam man, die met veel voorbeelden over eenvoudigen handenarbeid sprak, bracht daar weinig verandering in. De ter lezing gelegde boeken met veel platen en vol technische onderwerpen werden weinig ingekeken. De krant had wel enkele Uefhebbers. En bij de voordi-achten 's middags kwamen haast nooit meer dan 25 a 35 werkloozen.

Velen hebben dus elke breedere interesse verloren, ze hebben het gevoel, dat wat ze nu nog op zouden doen, toch nooit meer productief gemaakt kan worden.

Een groote groep zat maar liefst om de kachel te praten en was alleen tot een niet te moeilijk domino-spelletje te krijgen.

Toen ik er eens wat van zei, merkte één op: U had hèm eens bij de werkverschaffing moeten zien ploeteren. De opzichter had er schik in. Maar daar dééd je ook wat en zag je, dat je opschoot."

Dit zit er veelal achter: je presteert niks en wat heb je er aan.

Maar op den duur dreigen ze zoo geheel te verslappen. En ge ziet soms, dat de rust en het geduld gaat ontbreken om een eenmaal aangepakt werkstukje goed af te werken.

Hoe nadeelig werkt dit alles op de gezinnen. De goede niet te na gesproken, maar meestal is het geen gemak den man en de opgegroeide jongens den heelen dag thuis te hebben. Ze loopen vaak meer in den weg, dan dat ze wat uit den weg nemen. En hun neergedrukte stemming maakt prikkelbaar.

De nood van de vrouwen der werkloozen wordt heel vaak vergeten. Voor haar doet u niets, zei een werklooze in ons tehuis. Een enkelen middag hebben wij daarom ook de vrouwen erbij genoodigd en een gezellig samenzijn met zang, muziek en voordracht belegd.

Maatschappelijk heerscht in deze gezinnen groote nood. Zij moeten leven van een inkomen, dat nauwelijks mogelijkheid laat om het allernoodigste te verschaffen. En waar de zorg zoo groot is, is de stemming niet altoos zoo, dat allereerst aan het leed van de andere gezinsleden gedacht wordt.

Vooral de jonge werkloozen hjden daar veel onder. Denk u in een vader, die 's avonds vermoeid thuiskomt en altoos een gezonden jongen kerel voor zich ziet, die niets inbrengen kan; een moeder, tobbend, hoe de eindjes aan elkaar te knoopen, maar er geen gat meer inziende, en ge begrijpt, dat de sfeer die hier heerschen gaat, weinig bevorderlijk is voor huiselijk geluk.

Waarbij dan komt, dat sommigen van deze jongeren veel meer geleerd hebben, dan de ouderen. Ze hebben vaak de ambachtsschool of mulo doorloopen. Ze maakten zichzelf wijs, veel meer te weten dan de vorige geslachten. Ze brachten eerst een tijdlang wat in, en gedroegen zich, helaas, daar ook maar al te zeer naar. En daar staan ze nu: geheel afhankelijk.

Dit zijn dan nog de gezinnen, waar de vader werk heeft. Maar hoevele zijn er niet, waar de vader met een paar volwassen jongens dag aan dag thuis zit, en zij m den winter in 't ééne verwarmde vertrek elkaar meer neerhalen dan opbeuren.

Gelukkig, het is. weer niet bij allen zoo en het is niet goed, te generaliseeren.

Maar, die in de gezinnen komt, weet wel, Tioe erg het menigmaal is, en hoezeer de langdurige werkloosheid gezinslevens verstoort.

Werklooze menschen, die aldoor bij elkaar zitten, beuren elkaar haast nooit op, maar gaan al heel gauw „kankeren".

Hoe gemakkelijk dringen allerlei revolutionaire leuzen door. Ge moet ze om de kachel in zoo'n tehuis maar eens aan de praat zien te krijgen. „'t Geld halen waar het zit", „de heele boel moet maar eens kapot" — dat hoort ge telkens, zelfs van wien ge dit in het minst niet verwacht had.

Onze arbeiders-jeugd is veel minder problematisch ingesteld dan onze intellectueele jonge menschen. Ze leven over het algemeen veel minder bewust. In de jaren van 14 tot 19, als anderen vaak een „boom-periode" doormaken, staan deze jongens al midden in dat sleurleven van de fabriek. Zij leeren de realiteit van het leven vroeg kennen, maar meestal niet van den meest gunstigen kant. Zoo worden zij meer ingesteld op de concrete vragen van de practijk van 't leven, maar missen het doordringen tot de diepere economische vraagstukken.

Vandaar dat die goedkoope leuzen, die in onzen tijd onder de arbeidersklasse rondwaren, hen zoo gemakkelijk te pakken krijgen. Vooral nu het eigen leven onder den druk der economische omstandigheden zit en zij zich de gedupeerden gevoelen.

Al die werklooze jongeren zijn haast geladen met politiek. Zeer oppervlakkig en zonder kennis van beginselen en samenhang der vraagstukken.

Daarom hebben de bewegingen, die een oplossing op korten termijn en langs dood-eenvoudige wegen beloven, zooveel kans om ingang te vinden.

Bij de ouderen is dit ten deele ook wel zoo, maar, zooals Dr Rozemond, de leider van het werkloozenwerk der A. M. J. V. uitsprak — „deze menschen zijn te mat om opstandig te zijn. Er komt zoo'n diepe wanhoop in hen, dat zij het niet meer kunnen uitspreken. Ze leven op de grens van volslagen cynisme."

Eindelijk is daar bij vele jongeren nog de groote sexueele nood. In arbeiders-kringen trouwt men over ''t algemeen op vrij jongen leeftijd, zoodat de gedachte over een huwelijk bij arbeiders-jongens even over de twintig jaar een heel centrale plaats heeft. Hoe minderwaardig gevoelen zij zich, doordat zij aan een meisje en aan trouwen niet behoeven te denken. Hoe benijden zij vaak den jongen, die verdient en een meisje kan vragen.

Als ze verloofd zijn, teert de jongen soms eerst een tijdlang op den zak van 't meisje, dat nog verdient. Hoe vernedert hem dat voor zijn besef. En hoe vaak raakte een vaste verkeering door werkloosheid ten einde.

Gelukkig weer, vele jonge menschen van Christelijken huize vooral, blijken sterk genoeg om aan de normen van Gods wet ook in dezen vast te houden. Maar bij hoevelen is het anders. In de jaren na den oorlog raakten de zedelijke normen bij groote groepen van ons volksleven zoek, de werldoosheid dreigt alle remmen los te zetten.

Die vasthouden, maken een zwaren strijd door, en verdienen onze hoogachting.

Het zijn er niet zoovele.

Waar de lichaamskracht en geesteskracht langzaamaan wordt weggevreten, gevoelen de meesten zich losgeslagen van alle levensgrondslagen. Zij worden sarcastisch, tappen moppen over een „rotte maatschappij" zonder felheid, omdat er immers „toch niks aan te veranderen is". En zij laten zichzelf gaan in hun begeerten.

In zulke tijden wordt openbaar, wat de Christelijke opvoeding en 't leven in de jeugdbeweging heeft uitgewerkt. En dan zijn er nog verrassende dingen in onzen Gereformeerden kring.

Eén schrijft: „als er aanvaarding is van die oplossing (in de leiding Gods voor 't leven) dan zullen wij ook niet lijdelijk onzen tijd vermorsen en verprutsen. Woekeren met de talenten, die ons gegeven zijn. Er is onze 'studie, ... de arbeid der J. V. De propaganda voor den Vakbond. Allerlei vereenigingswerk... dit alles vraagt onze aandacht. Wij doen dit alles in zwakheid. Wij zoeken nog teveel onszelf. Wij vragen, vragen telkens weer. En steeds dat ééne antwoord. Het heft op uit den cirkelgang van ons bestaan. Hoop en twijfel, geloof en ongeloof, aanvaarding en verwerping, berusting en opstandigheid. Zoo gaat ons leven voorbij. Oogenblikken, waarin handen zich vouwen, momenten, waarin vuisten zich ballen. Maar toch steeds weer den terugkeer: God wil het zoo! Ziedaar mijn antwoord. Geen vroom praatje, maar een stuk leven, waarin steeds dat antwoord komen moet, anders gaan wij onder." ...

Dit schrijven geeft zeker eerlijk weer, hoe de besten van onze jongens het vaak hebben. Laat ons er dankbaar voor zijn en ze steunen met ons woord en gebed.

Maar — dit zijn ook alleen de besten.

Laat ons ons oog er niet voor sluiten, dat juist onder die vele jongeren een groot stuk van onze volkskracht langzaam stukgevreten wordt. En alles doen om te helpen, dat wij nog redden, wat er van te redden is.


1) Woord en Daad, 13e jaargang, Afl. 4, blz. 160.

2)-W. Harttorff: Jeugd zonder werk, blz. 53.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's