GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beter lezen en onderscheiden.

Dr W. A. van Es heeft in hel „Gereformeerd Kerkblad, officieel orgaan van de Gereformeerde Kerk van Leeuwarden", van 1 Juni j.l. geschreven over mijn artikel „Niet in den goeden weg" in „De Reformatie" van 24 Mei j.l.

Toon en wijze van schrijven zijn van dien aard, dal hel maar beter is, daarover te zwijgen, en enkel te altendeeren op hetgeen een zakelijk karakter draagt.

Feitelijk is Dr W. A. van Es hel eens met wat ik in genoemd artikel sclireef, daar hij schrijft: „Voor de geste van den Haagschen kerkeraad konden ook wij tol hiertoe nu niet zulk een buitengewone bewondering hebben. Evenmin als wij voor adhaesiebeluigin, gen zoo bijster veel gevoelen".

Doch blijkbaar oordeelt hij, dat ik vóór mijn schrijven allerlei onderzoekingen bij den Kerke- !raad van de Gepeformeerde Kerk te Den Haag West had moeten instellen. Hij vraagt toch: „Heeft Prof. Greijdanus eerst bij den Haagschen Kerkeraad grondig onderzocht, wat den Kerkeraad eigenlijk tot hel zenden van deze circulaire bracht, en of wal hem dreef wel juist was? "

Maar moest ik dat doen. Dr W. A. van Es?

Eu waarom moest ik dat doen?

Heb ik daarover geschreven of een oordeel uitgesproken ?

Met geen woord.

Ik heb alleen maar over de publicatie van zijn sclirijven door den Haagschen Kerkeraad (West), en over iels van hetgeen hij daarin zegt, en over zijn adresseering gesebreven.

Maar over wat Dr W. A. van Es noemt, heb ik niet geschreven, en dienaangaande behoefde ik geen onderzoek, Iaat staan een grondig onderzoek, in te stellen.

Ik heb mij gehouden aan en bij hetgeen genoemde Kerkeraad zelf beeft gepubliceerd.

Met bet door Dr W. A. van Es genoemde, behoefde ik mij niet in te laten.

Of meent Dr W. A. van Es, dat het doel de middelen heiligt, en dat dus, wanneer maar genoemde Kerkeraad een goed doel met zijn publicatie bad, het er verder niet op aankwam, hoe verkeerd middel hij bezigde?

Ik ben ik elk geval niet van zoodanige meening.

Dr W. A. van Es vraagt verder: „Wist ook onze hooggeachte professor zelf niet, dat hij zich allereerst tot de „schuldige personen" zelf had , te wenden".

Heb ik dan. Dr W. A. van Es, in mijn bedoeld artikel niet duidelijk genoeg den Raad van de Gereformeerde Kerk Den Haag West aangewezien en genoemd, en precies gezegd, wat m.i. het verkeerde van zijn doen was, en hoe bij had moeten handelen ?

Is daar eenige onduidelijkheid in, een half en half aanwijzen van den schuldige en zijne schuld, zonder beide flinkweg te noemen?

Of meent Dr W. A. van Es, dat ik mij niel publiek mocht uitspreken, maar mij slechts per gesloten brief tot dien Kerkeraad mocht wenden!

Heb ik dan in mijn schrijven het den Kerkeraad kwalijk genomen, dat hij zich publiek uitte, en heb ik gezegd, dat zulks nooit mocht gebeuren? Of heb ik integendeel niet tol tweemaal toe geschreven, dat in dit geval wel publiek mocht gehandeld worden, zoodat hel slechts aankomt op de vraag, boe en wat en aan wien?

Wat praat Gij dan. Dr W. A. van Es?

Lees beter, en onderscheid beter.

Dr W. A. van Es meende ook, mij naar ai't. 31 K. O. te moeten verwijzen. Heerscht er dan bij hem zoo'n groote verwarring, en kan hij de dingen zoo weinig uit elkander houden, dal hi] alles maar gelijk ziel, en geen verschil van gevallen meer opmerkt?

Ook haalt Dr W. A. van Es mijne woorden

aan: „We hebben hier dus een publieke actie van dezen Rerkeraad, die daarom ook publiek besproken mag worden". En hij laat dan volgen: We weten niet, waar dat staat".

iHeeft Dr W. A. van Es dus nooit gelezen: Bestraf die zondigen, in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreeze mogen hebben", I Tim. 5:20. En weet hij niet, dal Paulus openlijk Petrus terecht gewezen heeft, Gal. 2:11 en 14.

Wanneer een Kerkeraad zoo openlijk fout gaat, en zelf schrijft zulk een stuk te publioeeren „alsook om weerklank voor zijn bedoelen te vinden in de harten", en dus op propaganda voor zijn stuk uit is, en daarbij een weekblad, dal in ons gansche land gelezen wordt, overgaat tot adhaesiebetuiging, dan is zeker wel een geval aanwezig, waarin openlijk optreden tegen verder afglijden in het verkeerde spoor plichtmatig is.

Op zijn zooeven aangehaalde woorden laat Dr W. A. van Es nog de vraag volgen: „Mogen we stelen, omdat ook een ander gestolen heeft? "

Wal eene vraag, en wat eene conclusie!

Waar slaal die op?

Heb ik, om eene vraag, die ik boven reeds stelde, nog eens te herhalen, veroordeeld, dat genoemde Kerkeraad eene pubhcatie deed, of ging het slechts over manier en inhoud?

Behalve dal Dr W. A. van Es eene manier van schrijven volgt, die hem niet eert, zoo toont hij •ook door wat hij nu geschreven en gevraagd heeft, zoo weinig nauwkeurigheid, helderheid, en onderscheiding, als zeker wel heel weinig lieeten mag bij iemand, die als volksvoorlichter en leider fungeer en wil.

Kampen, 3 Juni 1935.

S. GREIJDANUS.

Één bokje, of — „Be gansche kudde naar buiten"? (II.)

Heeft ons voorgaand artikel aangewezen, dat de eigenlijke moeilijkheid voor wat „De Reformatie" en haar verhouding tot den Calvinistenbond betreft begonnen is niet in redactioneeilei moeilijkheden ten aanzien van de eerst getrokken lijn, doch in een buiten-redactioneele vergadering van zeer onderscheiden personen uit allerlei theologische en kerkelijke richting, welke besloten vergadering plotseling mèt bewilliging en zelfs met onmiddellijk applaus van den toenmaligen Reformatie-eind-redacteur een heel anderen koers heeft ingeslagen dan „De Reformatie" tot dien tijd toen verdedigd had, dan is hel thans goed, het vervolg van de historie na te gaan.

De eerste spontane reactie van heel de Geireformeerde pers was tégen den Calvinistenbond, met uilzondering dan juist van die enkelen, die van het bestuur deel uitmaakten, — onder wie ook de vroegere eind-redacteur van dit blad.

De overblijvende redactie-leden, voor wier gemeenschappelijke veranlwoordelijkheid het ligt, dat „De Reformatie" ook na dien tijd in het oude spoor bleef voortgaan, stonden dus toen in dezen thetisch in harmonie naar twee zijden. Eenerzijds hielden zij den historischen band met

„De Reformatie" vast (omdat de argumenten van de Calvinistenbond-bestuursleden hen niet overtuigd hadden, dal „De Reformatie" vroeger onjuist gezien had). Niet zij waren veranderd, doch de toenmalige eind-redacteur. En ook de Gerefortaieerde pers, zoover niet bij den Bond belrokken, was het met haar eens. Het was dus pais en vree, in en door de oppositie tegen den bestaanden Bond.

Wie nu bang is voor polemiek, en in dien tijd den Calvinistenbond mee bestuurde, had dus toen reden te over, zich af te vragen: wat kunnen wij doen, om weer met de gereformeerde pers, die over heel de linie éénzelfde geluid gegeven had, in overeenstemming te kommen? Daar waren er onder de Calvinistenbond-bestuurders, die zelf ook een pen voerden. Het was hun dus bekend, dat zij op ïïit punt min of meer een minderheidspositie innamen.

Nu is dit volstrekt niet erg, als men maar weet, recht te staan. Indien dus deze minderheids-groep toen den vrede zou hebben willen „maken", zou dit heel makkelijk gekund hebben. De vaart van den Calvinistenbond was gestuit; er is zelfs eens geschreven, dat hij was doodgedrukt. Men had dus of het debat vanzelf liunnen laten doodloopen, óf, met overtuigende argumenten kunnen trachten aan te toonen, dat de geschapen Bond, gehjk hij konkreet bestond, toch inderdaad goed was, dat deze kleine minderheid het goed gezien had tegenover heel de Geref. opinie. „Dare to be a Daniel, dare to stand alone"

Intusschen is zoo iels niet geschied. Noch het een, noch het ander. Bewijzen behoeven wij hier niet, want van sdles wal in dezen verschenen is, namen wij nota in ons blad.

Toen dan ook later de kwestie van dat Amsterdamsche congres opkwam, wist men, over en weer, hoe de meeningen stonden.

En nu is dit het merkwaardige: toen in 1934 de Bond toch weer opdook, en men een congres voorbereidde, toen is men niet alleen in het oude spoor voortgegaan, doch heeft de ingebrachte bezwaren van heel de Geref. pers getrotseerd. Ja, fflen heeft de pink van hel congres dikker gemaakt dan de lendenen van den Bond. Waren er toch onder de eerste bestuursleden van den Bond, behalve andere door de knieën gezakte calvinisten ook rpeds halve, ietwat onzekere Barthianen, : tlians ging men een ook in het buitenland als officieel representant van het Barthianisme bekend staanden hoogleeraar als spreker op ëen congres van Gereformeerden den volke aandienen, en als Gereformeerd-in-wijderenzin hem voorstellen: Prof. Hailjema.

Laatstgenoemde heeft achteraf het congres zeer geprezen.

„Gelukkig" — aldus schrijft deze door onze eigen menschen als „gereformeerd-in-wijderen-zin" binnengehaalde Groningsche hoogleeraar, „gelukkig werden wij er ook voor bewaard, dal ons mooie intemalionale congres in een min of meer officieel votum de dwaasheid beging van een entweder-oder Ie proclameeren in dezen geest: of Gereformeerd öf Bartliiaan".

Maar terecht schrijft Ds Popma van Amersfoort: dat wie zich hcrinniert, wal hij indertijd over dit congres schreef, begrijpen zal, „dat juist door 't uitblijven van zulk een votum" voor hem „liet mooie er af ging". Ds Popma had gehoopt op de uitspraak: Barthiaan is niet Gereformeerd. „Dat dit niet kwam, was een teleur s l el li ng".

Wat Ds Popma schrijft, zou niet uit niijn pen gekomen zijn, omdat bij voorbaat reeds de Gereformeerde naam toegewezen was aan den Barthiaan; men kón dus zulk een votum niet meer geven. Toch is door ds Popma hiermee duidelijk gezegd, wat in heel die congresbeweging ons leed deed en doet. Wij gaan er hier in Nederland prat op, dat wij nog zulke goede toestanden hebben, en dat wij hier de pur sang calvinisten hebben, en dat wij een roeping tegenover hel buitenland hebben. Maar intusschen laten wij na, het buitenland te vertellen, wat het hard noodig heeft te weten: dat Barthiaan niet Geref o-rmeerd is. Wc laten het volk nog leren op den roem van Kuyper, schudden ons hoofd, als iemand gezegd wordt, niet in alles met hem in te stemmen, schrijven dan stulijes over Calvijn, die zoo geplaagd werd door Caroli, dewelke nieuwe denkbeelden publiceerde, en geven alzoo het raadsel op, wie toch wei dat „nieuwe" importeeren zou: Vollenhoven, of Waterink, of Schilder, of Dr A. Kuyper met zijn nieuwe pluriformiteitsleer. En we schrijven nog in de politieke afdeeling van de politieke bladen van die getrouwe stukjes over de antithese. Maar we vergeten intusschen, dal in 1935 de lijn, die lusschen these en antithese scheiding maakt, heel anders loopt, dan in do dagen van Kuyper Sr. We vei-gelen, dat volgens de logica van Kuyper's antitheseitheorieën BarÜi aan den anderen kant van de antilheselijn slaal. We laten de Reformierle Kirchenzedtung maar tobben met — nog pas weer — onware berichten over Holland, plus de vergissing, dat Muller van Erlangen en Barth in Bonn in één lijn met Calv; ijn van Geneve liggen (wie Calvijn, Muller en Barth kent, weet beter). We zijn hier het land van de „eenige Gereformeerde Universiteit", docli laten liet buitenland in den mist, gaan zelf ook staan in den mist. En intusschen leggen wij mistbanken ook over het binnenland: studenten, schoolwezen, boekenvrienden. En dat in een tijd, waarin ethischen en confessioneelen alten om strijd en met groeiend succes heele en halve intellectueelen overtuigen, dat Bavinck en Kuyper hebben afgedaan.

En „de Heraut"-redacteur die óók het „nieuwe" van Haitjema-Barth heeft helpen, , aandienen als Gereformeerd-in-wij deren-zin (bestuur v. d. Bond, etc), schrijft dan nog een artikel over Calvijn en Caroli om te beloogen, dat men niet zoo gauw nieuwe dingen voor het volk brengen moet!.... Terwijl deze heele congreszaak en heel die zaak van den bond op het volk neergeploft is zoo maar ineens al dat „nieuwe" op de bij den dag onzekerder geworden schare neerregenende.... Terwijl juist de bezwaarden tegen dat congres en dien bond hebben gezegd: breng niet, a la Caroli, zullie nieuwigheden als Gereformeerd naar het volk toe Men weet niet, wat men denken moet bij het lezen van zulke Calvijn-Caroli-pai-allellen.

Maar één ding weet men wel: in elk geval moet men niet denken, dat dit alles nu maar een los incident is. Neen, — het wordt meening tegenover meen ing. Wezen we reeds aan, hoe het met den vroegeren eind-redacteur van „De Reformatie" ging, thans is openbaar geworden, — ik spreek alleen over wat publiek is! — dat de kleine minderheidsgroep, die bond en congres organiseerde, zich thans ook in verbinding heeft gesteld met een tweeden Reformatie-redacteur. En liet heeft dezen gekregen. Hoewel men aannemen moest, dat ook met diens verantwoordelijkheid „De Reformatie" indertijd in haar drie-hoofdig voortbestaan haar besliste anti-bond geluid had laten hooren, zocht men hem te winnen. En blijkens de perspubUcaties heeft men hem gewonnen. Met dezelfde onbevangenheid, waarmee „De Standaard" indertijd giste, dat minister-president Dr H. Colijn wel aan Mr Marchant zou te verstaan hebben gegeven, wat zijn meening was inzake bhjven-of-heengaan I I I van Mr Marchant na diens bekeering^ mag natuurlijk ieder nuchter mensch reeds lang ondersteld hebben, dat „De Reformatie" thans gist, dat de aan „De Reformalie"-houding-van-eertijds trouw gebleven redacteur wel aan den zijnerzijds nu óók gezwenkten anderen redacteur zal te verstaan gegeven hebben, dat hij moest weten, wat hij deed. Men mag vrijelijk aannemen — al schijnt men in Den Haag-West Ie denken, dat wij hier het abc der wet vergelen — dat er lusschen die redacteuren heel wat gepraat zal zijn, en dat dus de houding over en weer principieel bepaald is. Dat de poging, om een „Reformatie"redacbeur voor hel door j, De Reformatie" onder instemming van het Gereformeerde volk veroordeelde eenheidspogen te winnen, heusch niet de bedoeling had, de kracht van dit orgaan te breken — stel u voor! —, en ook heusch niet de bedoeling had, een tweede geval te scheppen van een plotseling zonder opgaaf van redenen omzwaaienden redacteur, doch geschiedde uit principieel e overtuiging.

Welnu: — als dan overtuiging tegenover overtuiging staal, dan moet Den Haag-West zijn manifesten maar thuis houden. Dan moet men constateeren, dal niet ik veranderd ben, maar een tweetal anderen. En dal dus niet — op aanwijzing van „De Heraut" — één stout bokje, doch heel de kudde „naar buiten moet". De oorzaken liggen daar, waar men die twee broedei'S mee-kreeg.

Niet de z.g. polemicus Schilder, doch de thans aan den irenischen kant — naar het schijnt — staande broeders hebben verandering geschapen in een eenheidsfront, dat eens mei het Gereformeerde volk in harmonie stond, en dat — ik dank God daarvoor — thans wéér met het Gereformeerde v ol k in e én frontlinie staal. Gelijk ook met vele trouwe vrienden van de V. U.

De schijnbare polemist heeft den vrede, en een schijnbare irenist heeft tol tweemaal toe een oorlog gemaakt, een cordon gebroken. De dingen zijn nietalszijschijnen.

Dit is nu maar één geval. Wil men voorbeelden? Men kan ze krijgen. andere

K.S.

Pinkster-veizuchting.

Sommige predikanten, een erfenis van het verleden volgende, zijn gewoon, bij het uitspreken van den zegen, de formule wat aan te vullen. Ze sprelien niet: , tout court, van „de gemeenschap des Heiligen Geestes", doch speciaal van „de vertroostende gemeenschap des Heiligen Geestes".

Maar wie heeft ons het recht, van de zéér vele verri dl tingen van den H. Geest er één speciaal als de heerlijkste en noodigste naar voren te brengen ?

De H. Geest onderwijst b.v. ook. Waarom niet gesproken van „de onderwijzende gemeenschap des H. Geestes"? „De ontdekkende"? De tot ondersclieiding bekwamende? De tot polemiek brengende? De zuiverende? "De overtuigende, tot beslistheid voerende? En-zoo-voort?

Laat ons niet langer den H. Geest toewenschen naar hel „quatenus" (het inzooverre) van onze kortzichtige gevoelens-van-behoefte. Dat is geen mannelijk christendom. Het is ook niet vroom, want het streelt ons zelf „naar bet vleesch" (de cigenwilligheid).

Als even veel eeuwen het praedicaat „vertroostend" vervangen ware in den zegengroel door het andere praedicaat: „onderwijzend", of „lot discretie brengend", — misscliien ware de stem van Den Haag-West niet gehoord, zóó, als ze onlangs is gehoord.

Trouwens, het bijbelsche begrip van Geestesvertroosling is nog altijd een kwestie van objectieven rechts-handel (Paracleet). Veni, creator Spiritus, en vernieuw het gelaat des aardrijks, èn van ons.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's